De beurs
ST
r s&i}
Spoeling voor
varkens en
mestkalveren
De Korenbeurs was in de 19de eeuw het centrum van de
jeneverindustrie. Hier werd het graan verhandeld - vandaar de naam
Korenbeurs - maar werd ook de moutwijn en de spoeling aan de man
gebracht.
Varkens en jenever
wachten op de stokerijen met hun
stank, herrie en grote hoeveelheden
afval. Stokers hielden vaak varkens om
de na het afstoken overgebleven graan-
pap of spoeling als voer kwijt te kunnen.
De varkensmest verdween doorgaans
in de gracht. Amsterdam bijvoorbeeld
beval in 1689 dat 'alle branders deser
stede, hare riolen sullen hebben te
stoppen, en geen spoelingh tsij dick off
dun, alsme geen varcke dreck off pisse
int water te mogen laten loopen'.
Stokers zochten dus liever een
afgelegen plekje of een niet al te strenge
stad, vooral na 1585, toen veel Zuid-
Nederlandse stokers naar het noorden
emigreerden. Zo ontstonden echte
'gedistilleerdsteden', dichtbij de
grondstoffenaanvoer, en met genoeg
Boven: Een afvalproduct
van de moutwijn, de
grondstof voor de
jenever, was de spoeling.
Dit diende als veevoer. In
en om Schiedam waren
vele veehouders die
hiermee hun dieren vet
mestten. Enkele van hun
varkens staan op deze
tekening van Jaap de
Raat. (GA Schiedam)
Onder: In 1763 verscheen
in Amsterdam deze hand
leiding voor het distilleren.
Op de achtergrond zijn
zichtbaar enkele jenever-
flessen en een stuk, een
moutwijnvat voor 700 liter.
Rechts stookt men het
vuur op onder de ruwketel.
Op de voorgrond enkele
kleinere vaten zoals een
anker (circa 38 liter), een
aam (circa 150 liter) en
een oxhoofd (circa 220
liter). (GA Schiedam)
gaat de uitgetreden Leidse predikant en
'stoker van fijne gedistilleerde wateren'
Coolhaes tekeer tegen het afstoken van
'vuylnissewater of verlegen bierwater',
ofwel het afstoken van een alcohol
houdende graandrank. Misschien zelfs
uit gewoon bier. Kort daarna zal men
zijn begonnen jeneverbessen toe te
voegen, waardoor de jenever ontstond.
Deze werd al snel een populair roes
middel, hetgeen blijkt uit de geschriften
van de populaire toneelschrijver Pieter
Langendijk, die in het begin van de
18de eeuw schreef: 'Foei, maat, hoe zuipt
gy u gestaag zo vol jenever'. Robert
Hennebo, de beroemdste herbergier uit
de Nederlandse geschiedenis, dichtte
in 1718 in zijn bundel met de fraaie titel
Lof der Jenever: 'Als men thee heeft
gedronken (volgt) dat Jenever wordt
geschonken'.
De Korenbeurs bepaalde per dag het
prijsniveau van de moutwijn. Die prijs was
exclusief de belasting. Wie dus leest dat in
1854 een hectoliter elf gulden kostte, moet
bedenken dat bij de consumentenprijs nog
ruim tachtig procent belasting moest
worden geteld.
Spoeling was een product waarvoor altijd
een goede beurs'was. Spoeling is de
graanpap die overblijft na het afstoken.
Weliswaar is de alcohol dan bijna
verdwenen (in de praktijk bleef altijd een
beetje alcohol in de spoeling achter), maar
de pap had nog voedingswaarde genoeg
om als veevoer te dienen. Rond Schiedam
en tot in het Westland toe bevonden zich
mesterijen waarin de dieren niets anders
kregen voorgezet dan spoeling. Deze
dieren liepen nauwelijks in de wei en
leverden uitmuntend vlees.
Het stoken was voorbehouden aan
stadsbewoners. In 1610 verordon
neerden de Staten van Holland voor
alle duidelijkheid nog maar eens 'dat
de neeringe van brandewijn branden
ten platte lande niet en sal mogen
worden geexerceert ende sulcx deselve
hem ten platte landen daer mede
genererende, gehouden te sijn hem in
eenighe besloten stede te vervougen,
op poene (straffe) dat anders alle
officieren vermogen sullen deselver
ketelen op te nemen ende te behouden,
totdat se hem in eenige stede begeven
sullen hebben'. Sommige overheden
vreesden dus de belastingen te zullen
mislopen, die zij op gedistilleerde
wateren hieven. De steden zaten niet te
ruimte om te kunnen stoken én varkens
te houden. Zulke plaatsen zijn Weesp,
het Belgische Hasselt, Delfshaven, en
zeker ook Schiedam, waar de stokerijen
extra welkom waren om het verval
door de ineenstorting van de visserij te
stoppen. Omstreeks 1600 voorzagen de
twaalf Schiedamse branderijen vooral
de eigen omgeving. Als gevolg van de
oorlog met Frankrijk in 1672 kregen ze
de wind in de rug vanwege het invoer
verbod op Franse producten, waaronder
de populaire wijn, maar ook brande
wijnen en gedistilleerd. Het importver
bod duurde tot 1697, lang genoeg om
die producten van de Nederlandse
markt te kunnen verdringen.
De groei van het aantal branderijen
plaatste de stad voor problemen als de
brandveiligheid van de stookpanden,
35