Rijkdom uit de hele wereld
binnenlandse behoefte te voorzien. Dit
betekende dat de overige ongeveer
negentig Schiedamse bedrijven voor de
'buytenlandsche commercie' werkten,
waaronder de snel stijgende export
naar Afrika, Amerika en het Caraïbisch
gebied.
Voor de groei van de export van
gedistilleerd naar Afrika na 1750 is een
interessante verklaring. Nederlandse
reders kochten langs de westkust
slaven. Als betaalmiddel vonden dure
gebruiksvoorwerpen, geweren, maar
ook jenever en rum gretig aftrek onder
de Afrikaanse handelaren. Jenever zou
tot ver na de Tweede Wereldoorlog in
Afrika veel gedronken worden. In de
jaren zestig vestigde Henkes zelfs een
complete Nederlandse distilleerderij in
Ghana.
Een getalsmatige vergelijking tussen
1705 en 1778 geeft een goede indruk
van de snelheid waarmee de jenever
stokerij in Schiedam tot ontwikkeling
kwam. In 1705 telde Schiedam nog
maar 40 branderijen en distilleerderijen,
in 1778 waren dat er al 113. Daarvan
hielden dertien zich uitsluitend bezig
met de distilleerderij of 'fijnstokerij',
het maken van jenever uit moutwijn.
Dat de moutwijn- en jeneverproductie
toen al de belangrijkste bedrijfstak
langs de Schie, tussen het station en het
centrum van Schiedam, boerderijen
waar boeren hun vee met spoeling
vetmestten en naar slachterijen in
Londen stuurden.
Tot 1955 kon men dit beeld langs de
Schie zien. De boerderijen hadden
nauwelijks weidegrond. In plaats
daarvan was een houten kuip
ingegraven, waarin warme spoeling
gestort werd. Ook aan de overzijde van
de Noord- en Vellevest waren nog
binnenstedelijke mesterijen, en in de
examentijd van 1957 werd (voor het
laatst) de Overschiesestraat voor de
daar gevestigde Rijks-HBS afgedekt
met stro om het geratel van de
langstrekkende spoelingkarren te
dempen.
De Schiedamse distilleerderijen
werkten voor de export. Volgens de
Delfshavense brander Bernardus Deret
waren in 1771 slechts twintig tot dertig
distilleerderijen nodig om in de gehele
In Kethel kende men twee
soorten veeboeren, de
'droge' en de 'spoeling-
boeren'. Droge boeren
voerden hun vee met
ingekuild gras.
's Zondags in de kerk kon
je ruiken of je naast een
spoelingboer of naast een
droge boer zat. De
spoeling vervoerde men
met spoelingschouwen
en spoelingkisten, zoals
het exemplaar boven dat
zo'n tweeduizend liter kon
bevatten. Aan de zijkant
zat een schuifje en een
pijpje, waardoor de
spoeling gedoseerd in
spoelingkuipjes in het
weiland werd verdeeld.
Linksboven een met
spoeling gemeste koe.
Onderaan een
spoelingboerderij. (GA
Schiedam)
het lozen van mest in de havens en de
Schie, en de klachten over de varkens.
Om dat zo goed mogelijk te regelen,
was in 1690 een 'stoockersgilde' nodig,
waarvan alle branders lid moesten
worden.
Stokerij en varkensmesterij konden het
goed met elkaar vinden. In 1831
logeerde de Duitse dominee Theodor
Fliedner in Schiedam. Hij vertelt in zijn
reisbeschrijving dat 170 branderijen
hun spoeling over de grachtjes tussen
de huizenrijen afvoerden en als
varkensvoer verkochten. Interessant is
ook de constatering van de Franse
reisjournalist Henri Havard in 1881,
dat de branderijen genoeg spoeling
produceerden om jaarlijks 50.000
varkens te voeden, en die van zijn
anonieme landgenoot die in 1880 in de
Guide Pratique 'La Hollande' zelfs
vertelt dat in Schiedam 25.000 mensen
en 50.000 varkens wonen. Het geluid
moet oorverdovend en hart
verscheurend zijn geweest. Wellicht
heeft een stadswandelaar het
omstreeks 1860 beter begrepen. Hij zag