Schipbreuk Op 4 juli 1746 vertelden Pieter Jansen Feteris, Arij Poort en Cornells van Bree aan notaris Jan van Lijken te Schiedam hoe de walvis vaarder 'Cralingen'onder commando van Jan Anthonij Feteris op 30 mei van dat jaar was vergaan bij Groenland. Ze hadden al zes walvissen aan boord, geflensd (afgespekt) en wel, en waren daardoor diep geladen. Ondraaglijke stank Boven: De walvisvangst in de noordelijke wateren zorgde eeuwenlang voor brood op de plank in de Nederlanden. Ook handelslieden uit Schiedam trachtten daarvan een graantje mee te pikken. Een bekende walvisreder is Pielat van Bulderen. Zijn mannen moesten overigens gevaarlijk werk doen zoals op deze gravure van Mathias Sallieth te zien is. De harpoenier stond op de plecht van een wankel bootje dat door roeiers in de richting van de walvis werd gedreven. Zodra dat genoeg dichtbij was werd een harpoen, een soort speer met weerhaken, in het dier gegooid. En dan maar hopen dat het goed geraakt was en spoedig stierf. Want één verkeerde beweging van het beest en het bootje kieperde om. (Coll. A. de Voogd van der Straaten) Amsterdam. Eerst mochten Schiedamse reders zelfs niet meedoen, omdat walvisreders uit Amsterdam, Hoorn, Enkhuizen, Rotterdam en Delft in 1614 de gelederen hadden gesloten, en van de Staten-Generaal het monopolie op de walvisvangst vanuit Nederland hadden gekregen. Deze samenwerkings vorm heette de Noordsche of Groen- landsche Compagnie. Alle andere steden, waaronder Schiedam, vielen daar buiten, maar Schiedamse schippers en zeelieden konden zich wel aan de Compagnie verhuren. De Schiedamse koopman en reder Jan Cornelisz. Cruyssert heeft waar schijnlijk op gezag van de compagnie in 1622 een walvisvaarder uitgerust om zijn fortuin te zoeken. Diens schipper Geert Patijn was echter niet gelukkig met de 'Blauwe Duyff': hij ving dat jaar niets. Jan van Riebeeck uit Culemborg, de stichter van de Kaapkolonie in 1652, woonde sinds 1622 met zijn ouders in Schiedam. Hij maakte in 1636 een reis naar Spitsbergen mee als leerling chirurgijn en assistent van zijn vader, chirurgijn Anthonie van Riebeeck. Die ervaring heeft Jan waarschijnlijk in 1650 gebruikt, toen de Amsterdamse 'kamer' van de Verenigde Oost- Indische Compagnie zijn advies vroeg over mogelijke inkomstenbronnen voor de te stichten Kaapkolonie en hij naar walvisvangst in de Tafelbaai verwees. Toen er een harde storm opstak kregen ze veel water binnen. Ondanks pompen maakte het schip slagzij, mede gevolg van een zevende walvis die nog langszij hing. Die werd dus prijsgegeven. De storm hield aan en vernielde de zeilen. Toen het als gevolg van een hoge zee ook nog een grote ijsschots raakte, sloeg er een gat in de boeg, waardoor nog meer water naar binnen kwam. De situatie werd penibel toen ook het roer verloren ging. Pompen hielp niet meer en een poging het schip via een touw aan het ijs tegen de wind in te draaien, mislukte. Het kappen van de masten hielp evenmin; het schip zonk weg en alleen de plecht bleef boven water. Twee dagen en nachten bivakkeerde de bemanning daarop, tot de zee rustig werd. Plots zagen de mannen een ander schip. Daarop voerde kapitein Bartolomeus Guelck het bevel. Hem vroegen ze de bemanning en goederen van de Cralingen over te nemen. Guelck wilde wel maar kon niet omdat ook zijn schip lekgeslagen was en met pompen drijvende werd gehouden. De bemanning ging in de sloepen, voer naar een verder onbekend walvisschip en kwam tenslotte behouden thuis. Na de opheffing van de Noordsche Compagnie in 1642 namen sommige Schiedamse reders zelfstandig aan de walvisvangst deel. Zij dienden bij de vroedschap een verzoek in voor een werkplek en kregen die op het Hoofd aan de Nieuwe Maas. In 1648 kreeg Govert du Bois geen toestemming om daar een traankokerij te bouwen, omdat inmiddels duidelijk was dat zo'n installatie een ondraaglijke stank produceerde. Het stadsbestuur beloofde hem zich te beraden en na te gaan of er buiten de bebouwde kom, op 61

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Ach Lieve Tijd (tijdschrift) | 2001 | | pagina 7