V 't
Kaatsen
'k - i
De Kol
Treft gy het (hik des levens wel,
Zoo wind gy 't allergrootltc Spel.
Het kaatsen, van het Franse chasser, (de bal) jagen of drijven,
bereikte de Noorderlijke Nederlanden vanuit het noorden van
Frankrijk in de loop van de 14de eeuw.
Het was in Frankrijk in de 12de eeuw een spel van de geestelijkheid.
Vanaf het eind van de Middeleeuwen kaatste men in Utrecht, Holland
en Friesland er flink op los.
vm
F.
Boven en geheel onder:
Kolven was al in de 13de
eeuw een populaire sport.
De bedoeling van het spel
was om in zo weinig
mogelijk slagen met een
kolfstok, zoals die onder
aan de pagina afgebeeld
staat, een houten of leren
bal naar een bepaald doel
te slaan, dat wel enige
kilometers verder kon
liggen. (Foto J. van der
Ploeg/SMS)
Rechtsmidden: Kegelen,
oorsprong van het
huidige bowlen,
beoefende men vanaf de
13de eeuw. In de jaren
1950 kon met het jasje uit
en een sigaar in de mond
het spel opeen baan in
de hotels De Kroon en
Corner House beoefend
worden. (Collectie
Schiedamse Gemeen-
schap/GA Schiedam)
bepaalde afstand te schieten of gooien.
Als kloot gebruikte men eerst ronde
stenen, later vervangen door hard
houten ballen die met lood gevuld
waren om ze zwaarder te maken. Bij
het kolven moest de houten of leren bal
met de kolf, een aan de onderkant
gebogen stok met een zware metalen
kop, in zo min mogelijk slagen naar een
bepaald doel geslagen worden, meestal
de houten deur van een gebouw, een
boom of paal. Het kolfspel zorgde net
zoals het kaatsen voor gebroken ruiten,
beschadigde daken en kapotte hoofden,
en werd verbannen naar buiten de
stadsmuren. Even na 1700 kwamen er
kolfbanen met houten schuttingen met
twee versierde palen aan het uiteinde
van de baan als doel. Tussen 1745 en
1761 was de bij de Vlaardingse poort
gelegen herberg de Visserije, op de
hoek van de Vlaardingerstraat en de
Vellevest, voorzien van zo'n baan. Het
kaatsen verloor toen snel terrein aan
het kolven. De kolfbanen namen slechts
een klein deel van de overlast van het
spelen op straat weg. Zo verordonneerde
het stadsbestuur op 11 juli 1715 dat
iedereen betrapt op het kaatsen, kloot-
De adel en gegoede burgerij kaatsten al
snel in omheinde ruimtes, vanaf ongeveer
1550 met dak.
Zo'n kaatsbaan mat gemiddeld 21 bij
negen meter, met een hoogte van acht
meter.
Het volk speelde in de open lucht, vaak in
onbegrensde ruimtes.
Omstreeks 1700 verloor het kaatsen
snel terrein aan een ander balspel, het
kolven.
Nu kaatsen alleen Friezen nog, met twee
ploegen van drie spelers op een veld. De
belangrijkste kenmerken van het spel zijn:
1. de opslagpartij slaat de bal naar de
uitslag- of retournerende partij;
2. vier winnende slagen maken een 'spel';
de partij die als eerste zes spelen heeft,
is winnaar;
3. een kaats, een onbesliste slag, levert
pas in een latere fase van de strijd
punten op.
-:'j