Doorleren
De grootvader van Gerrit Eijsberg kwam in 1801 uit Duitsland naar
Schiedam. Hij vond hier werk en een Hollandse vrouw. Kleinzoon
Gerrit had het als baas in de mouterij Willem III aan de Willemskade
een stuk beter dan veel arbeiders. Maar de ellenlange werkdagen
brachten hem ertoe het uiterste te doen om zijn kinderen een betere
toekomst te bieden: 'we laten ze doorleren'.
r»
Behalve de oudste dochter dan, want die
moest helpen in het huishouden. Gerrit
junior, Adriaan en Maria Catharina werden
na de lagere school kwekeling en volgden
de vierjarige 'normaalschool'. Daar mocht
je op je 14de beginnen. Nu stonden ze niet
zo vaak voor de klas, want ze mochten
maar twee middagen in de week als
leerling-juffrouw of-meester optreden. De
rest van de tijd waren ze hulpje. Ze maakten
in de winter de kachels aan en deden
boodschappen voorde bovenmeester.
Examen deden ze voor de plaatselijke
schoolcommissie. Marie werd
onderwijzeres aan school E in de
Dwarsstraat. Na een paar jaar trouwde zij
met stadgenoot en romanschrijver Daan
van der Zee en er volgde, volgens de toen
geldende regels, ontslag. De vreugde van
het werken als onderwijzeres duurde dus
niet lang. Gerrit werd schoolhoofd in Velp,
Adri onderwijzer aan de school van
meester Willem Brouwer in de Dwarsstraat
en later schoolhoofd in Rotterdam-West.
gemeenen man' (de gewone mensen)
wilde verbeteren door voorlichting en
ontwikkeling. Het 'Nut' kwam voort
uit de Verlichting, een visie op de
maatschappij, waarin filosofen als Jean
Jacques Rousseau er van uit gingen dat
de mens geneigd is tot het goede. De
Verlichting en bewegingen als 't Nut
die daaruit voortvloeiden, geloofden
dat het levenspeil van de mensen
verbeterd kon worden door beter
onderwijs en een andere, bewustere
opvoeding. De hervorming van het
onderwijs kwam pas op gang na de
Franse Revolutie. Die maakte in de
Nederlanden een eind aan het
Stadhouderlijk bewind en installeerde
een nieuwe staatsvorm, de Bataafse
Republiek, die de banden tussen kerk
en onderwijs doorsneed. In praktijk
duurde het toch nog tot 1806, voordat
er met de eerste Wet op het Onderwijs
werkelijk iets veranderde. Toen bleek in
volle omvang hoe treurig het onderwijs
er voor stond: de wet mocht dan eisen
dat kinderen in verschillende klassen
en liefst dito lokalen werden verdeeld,
de gebouwen waren daarop niet
berekend. Het gebouw van de Latijnse
School aan het Oude Kerkhof
bijvoorbeeld bestond uit één lokaal,
waarin zowel de eersteklassers als de
'heren' die eindexamen moesten doen
les kregen. Daarnaast was het niveau
van de schoolmeesters belabberd als
vanouds, vooral vanwege het gebrek
aan opleiding: wie kon lezen en
schrijven, mocht voor de klas staan.
Doordat het in Schiedam met de
kwaliteit van het onderwijs nog wel
meeviel, kon het 'Nut' zich hier tot een
aanvullende rol beperken, zoals het
inrichten van een bibliotheek in een
zaal van de Koopmansbeurs. Een
lagere school, zoals in veel steden, heeft
het 'Nut' in Schiedam niet gesticht, wel
Onder: In de 18de eeuw
ontstond langzamerhand
de overtuiging dat veel
armoede te wijten was
aan gebrek aan onderwijs.
Arme kinderen kregen
vaak geen onderwijs in
lezen en schrijven en
leerden vervolgens ook
geen vak. In 1725 stelde
het stadsbestuur daarom
een schoolmeester voor
arme kinderen aan. Toch
bleef het aantal armen
groeien, zodat in 1776 een
tweede armenschool
werd gesticht, de Spin- en
Naaischool, waarmee de
nadruk kwam te liggen
op de werkverschaffing.
Beide scholen vonden in
1779 onderdak in het in
dat jaar gebouwde pand
aan het Broersveld, waar
van de bouwtekening nog
is bewaard. Het pand
bestaat nog, maar doet
sinds 1862 geen dienst
meer als armenschool.
(GA Schiedam)
O
132