Dranken Huisvesting Buurtjes achter buurtjes De Schiedamse onderwijzer en schrijver Henri Hartog nam in zijn verhalen vele schetsen op uit het dagelijks leven in de binnenstad waarde meerderheid van de brandersknechts woonden. Uit 'Eene bevalling'(1903) zijn de volgende fragmenten afkomstig over wonen in het eenkamerwoninkje in de Rooiekoolbuurt waar de huishuur een gulden per week bedroeg: Boven: Veel straatarme Duitsers werden Schiedamse branders knechten. In de Lutherse kerk preekte de dominee jarenlang nog in het Duits. Ook toen vonden schermutselingen plaats tussen nieuwkomers en eerdere gelukzoekers in Schiedam. De mannen poseren voor deze foto met hun gereedschap en drank. Het is 1885 en het zal nog tot 1892 duren voor hun werktijd van 19 uur per dag ter discussie wordt gesteld. (GA Schiedam) Rechtsonder: In de 19de eeuw werd de roep om hygiëne in de stad steeds sterker. In 1885 kreeg Schiedam inde Nieuw- Mathenesserpolder een watertoren. Al in 1923 werd de toren gesloopt, zodat Rotterdam daar de Merwehavens kon graven. Schiedam kreeg inruil'eeuwigdurend' het drinkwater uit de Maasstad. (Foto J. van Diggelen/GA Schiedam) Sommige van die grotere buurtjes hadden ook bijnamen die vooral verwezen naar het grote kindertal dat er werd verwekt, zoals de Rooiekool- buurt aan de Broersvest en de Konijnenbuurt aan de Noordvest. Soms ook verwezen de bijnamen van de hofjes naar een bezitter of gebruiker, zoals de hofjes van Ris en de gang van Baas Been, en soms zelfs naar het gedrag van de bewoners, zoals die van Fort Lillo, waar zelfs de politie niet graag kwam. Veel bewoners van die hofjes waren nazaten van arme land arbeiders uit Westfalen die naar Schiedam waren gekomen in de hoop in de branderij en distilleerderij een bestaan te vinden. Namen als Hersbach, Gonlag, Hesselberth, Weber, Esbach, Wittkampf, Jansen, Legner, Melchers en Gundlach verwijzen nog altijd naar die Westfaalse afkomst. Sommige ervan zouden generaties bekende meesterknechts voortbrengen zoals Hersbach en Gundlach, andere klommen nog verder op en werden zelf distillateur zoals Legner, Melchers, Wittkampf en Jansen. Omstreeks 1850 telde Schiedam meer dan duizend woninkjes die deze naam nauwelijks verdienden. De stad raakte al snel volledig verstopt door die inbouw van buurtjes achter buurtjes 'met een bedstede, waar zij allen in slapen moesten, zij, haarman en de kinderen. In 't kleine staande lampje op de tafel brandde onbeweeglijk een klein vlammetje ze had de lamp al een paar malen opgedraaid, maar 't hielp niet, er was te weinig petroleum in de peer, en telkens kroop de vlam terug tot een geel puntje, fijn-spits als de punt van een kleine vrouwetong, weerglanzend een glimplekje in de donkere, vettige peer. Om haar heen stonden de witgekalkte muren, schaduwachtig-beduisterd als met triest neerhangende rouwfloersen, naar onder lichter schijnend, naar boven donkerend tot breede zoomen wollig-zwart tegen 't plafond, dat aan de kanten onder een dunne rook weggedoezeld leek. Een paar malen had zij zich voorgenomen, om nog eens bij den bovenmeester te gaan vragen, of ze den jongen weer mocht sturen. Want as-t-ie zoo bleef rondloopen, dan was de branderij z'n voorland, en dat was toch ook niets. Je moest die branders knechts maar zien, als ze thuiskwamen 's avonds, ze waren oud als een ander begon te leven, 't waren net ouwe mannetjes als je ze zag loopen, ze schurkten zich kouwelijk in d'rjas, met de handen in de zakken, ze liepen met moeie, stijve beenen, met d'r hoofd naar den grond! En als je d'r ondergoed waschte, dan walgde je van de stank van zweet en jenever. Als de meester 't nog eens wou probeeren, dan zou de jongen later een vak kunnen leeren. HVl jLMJMii#», 161

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Ach Lieve Tijd (tijdschrift) | 2001 | | pagina 11