t.|p
m
M 1 ft 1.#
Protestantse soepkokerij
Burgerlijk Armbestuur
111 •ill"! i.
It Si
I--1 9», ft Jf, i
behoeftigen voor altoos ten laste van de
roomse gemeente komt'. Omdat aan
het eind van de 18de eeuw al 30% van
de bevolking katholiek was, moest de
stad de katholieke armenzorg soms
toch bijspringen. Zo vroegen de
katholieke armmeesters in 1782
ondersteuning, omdat veel katholieke
brandersknechts met grote gezinnen zo
weinig verdienden dat ze afhankelijk
waren van de geldelijke bijstand van de
betrekkelijk weinige geloofsgenoten die
wel een goed inkomen hadden. Na lang
aarzelen kregen de katholieke armen
eenmalig rogge en turf en mochten hun
kinderen - tijdelijk - naar de stads
armenschool. De opheffing van de
bevoorrechte positie van de Nederduits
gereformeerde kerk in de eerste
Nederlandse 'grondwet' van 1798
stelde alle kerken gelijk en maakte een
eind aan deze discriminatie in de
armenzorg.
De Armenwet van 1854 verving de
Magistraatsarmenkamer door het
In december 1859 vroegen voorzitter
J. Lechneren secretaris T. Koper van de
'Commissie belast met de Uitdeeling van
SOEP gedurende de winter'Schiedamse
gezinshoofden zich in de 'klagten-
vergaderingen' in de consistoriekamer van
het Sint-Jacobsgasthuis te melden voorde
'soepbedeeling'. Van 0,50 per week en
een pannetje soep konden gezinnen
natuurlijk niet ieven, maar deze onder
steuning was dan ook vooral bedoeld als
aanvulling op het loon van arbeiders die
onvoldoende verdienden.
j;'5 -tel
■M
- .'TH?.
.-..i. v**.v
Burgerlijk Armbestuur. Deze wet
bepaalde dat particuliere -in de praktijk
kerkelijke- instellingen verantwoordelijk
waren voor de armenzorg en de
overheid pas aan bod kwam als het niet
anders kon. Armenzorg betekende dat
mensen die niet (volledig) in hun eigen
onderhoud konden voorzien, wekelijks
een bedrag tussen 0,20 en 0,75
kregen, en ondersteuning in natura,
zoals turf, kleding en zelfs bedden en
dekens. In de winter kwam daar het
eten van de spijs- en soepkokerijen bij.
De kerken hadden voor die armenzorg
verenigingen. Het Gezelschap Dorcas
(1840) dat uit hervormde dames bestond,
besteedde jaarlijks 500 tot 600 aan
kleding voor bijna driehonderd armen,
de rooms-katholieke Sint-Vincentius
Vereniging (1847), opgericht door
notabele Schiedamse katholieken als
J.B.Nolet, J.H. van Gent, G. A.J. Beukers
en J.J. Melchers Wz., zelfs 4.000.
Dorcas hield ieder jaar een collecte. Van
de opbrengst kochten de dames stoffen,
waarvan ze vrouwen- en kinderkleding
voor de armen maakten. De bedeelden
moesten op ieder moment de hun
verstrekte kleding kunnen laten zien;
konden ze dat niet, dan kregen ze twee
jaar geen ondersteuning.
Arme gezinnen die nergens anders
terecht konden, kregen geldelijke steun
van de stad, die ook de verpleegkosten
in het Sint-Jacobsgasthuis voor een
aantal behoeftige bejaarden betaalde.
Van structurele financiële onder
steuning was geen sprake, totdat in
1912 de nieuwe Armenwet het recht op
financiële ondersteuning van de armen
regelde. Hoe nodig zo'n wettelijke basis
Al in 1477 kende
Schiedam een oude
mannenhuis, gesticht
door Pouwel Pouwelsz.
In 1564 stichtte Servaes
Pietersz. Fabri (1500-1564)
een nieuw oudemannen
huis. Fabri was priester,
haringreder en één van
de meest vermogende
ingezetenen. Het huis
stond vanaf het begin aan
de Lange Kerkstraat. In de
eerste plaats was het
bedoeld voor zijn arme
bloedverwanten en arme
reders, stuurlui, boots
gezellen en andere arme
ingezetenen van de stad.
Het slechte economische
klimaat in de Franse tijd
maakte een einde aan de
instelling. In 1811 besloot
men geen nieuwe
bewoners meer op te
nemen en na het
overlijden van de laatste
het tehuis op te heffen.
Links: Het uit 1597
daterende portret van de
stichter van het oude
mannenhuis, Servaes
Pietersz. Fabri. (SMS)
Rechts: Gezicht op het
oudemannenhuis in de
Lange Kerkstraat kort
voor de sloop in 1850.
(Litho W. Troost/
GA Schiedam)
178