Leven in de Brandersbuurt
Aangifte
Kort na de bevalling had Wissel ruzie
gekregen met zijn meesterknecht, die
hem betrapte 'met de jeneverflesch aan
zijn snoet, met gejaagde gulzigheid
groote slokken schrokkend, door zijn
gretig inzuigende keel.' Wissel verzeilde
in de kroeg en kwam stomdronken
thuis waar hij naast het kraambed op
de grond in slaap viel. Hij bleef liggen
tot een paar kameraden kwamen, die
met hem mee gingen om zijn dochter
aan te geven. 'Toen zij op het stadhuis
kwamen, stond de beambte, die Wissel
helpen moest, met een ander te praten
achter zijn lessenaar, hij keek even op,
maar zonder zich te haasten gingen zij
door in kalm fluisterend redeneeren,
verdiept over een paar biljetten. In
't hoog-lichte kantoor bleef Wissel
staan wachten, beteuterd onder 't soms
even-aangetuur van klerken achter
Vrouw Post overdenkt het dagelijks leven
van de vrouwen in de Brandersbuurt: 'Al de
afwisselingen in het buurtleven, zoo
gewoon van onverwonderend gebeuren,
het zien van de vrouwen op vaste tijden in
het niet meer opgemerkte van elks
eigenaardigheden, hoe zij deden in de
eiken-dag-mechaniek van het buurt-
bestaan; 's morgens als zij de kindertjes
nakeken, die naar school gingen, als zij de
vloerkleeden uitklopten, of de kleine matten
uitsloegen, als ze koffie brachten of eten
naar de mannen tegen schofttijd, als zij
[emmers met heet] water haalden,
waschten op de plaatsjes, de straatjes
schoonmaakten, eik voor zijn eigen deur, al
dat bedrijvige, en daartusschen-door een
enkei gekscherend woord in 't voorbijgaan,
een roep, een kort praatje van den eenen
dorpel naar den anderen; het broodnemen
aan den deur, de jolige samenkomsten om
een'groentewagen, waar zij lachten en
knabbelden aan peentjes, aan appelen en
peren, die zij afpingelden, aedit alles,
ongewaardeerd in het sleurige van eiken
dag weer...'
(Fragment uit 'Buurtleven'(1904) van
Henri Hartog).
hun lessenaars, en hij voelde een
verbouwereerende bevreemding dat hij
hier stond, na zijn roes op den grond
voor 't bed van zijn vrouw. Zijn vrouw
had er al 'es over gesproken, hoe 't kind
zou heeten, als 't een meisje was. Ze
wou 't graag noemen naar haar zuster
K'rlien: Carolina Cornelia. Maar hij was
er op gesteld, dat 't kind als 't een meisje
was, naar zijn moeder zou heeten:
Maartje Cornelia. Maar de kinderen,
die totnogtoe naar Wissel zijn moeder
waren genoemd, waren allemaal
doodgegaan, en daarom was ze bang
voor dien naam geworden. Ze had
gehoopt, hem te bepraten, voor hij naar
't stadhuis ging, maar hoe kon je nu
praten met een vent, die als een lap
voor je bed viel. Toen de ambtenaar
hem eindelijk vroeg, hoe 't kind zou
heeten, flikkerde een flauw iets in zijn
hoofd van 't verlangen van zijn vrouw,
maar telkens schoof als een hand voor
een lamp zijn sufheid voor de lichtjes
doorbrekende herinnering. Hij bezon
zich een poosje. De ambtenaar
herhaalde zijn vraag. 'Geef 't dan maar
den naam van me wijf,' zei Wissel. Hij
moest nu zijn naam zetten op een boek,
en de ambtenaar wees hem de plek,
waar hij schrijven moest, terwijl hij zijn
hoofd wat afwendde voor den stank
van jenever, die uit Wissel zin mond
kwam, een verouderde lucht van veel
dronkenschap, als de stank van rotte
rozijnen. Hij schreef zijn naam een
beetje beverig maar toch netjes, de twee
voorste vingers op de pen, zooals 't op
Boven: Aan de Wester
kade lagen vele
branderijen. In het
gedeelte tussen de
Nassaulaanende
Warande waren Neptunes
(links) en daarnaast
Mercurlus gevestigd.
Voor de panden staat een
spoelingwagen bij de
spoelingpomp. Daarmee
pompte men spoeling,
een afvalproduct van de
moutwijnproductie, in de
wagen die het product
naar boerderijen in
Schiedam en omgeving
bracht. De boeren
voerden de spoeling aan
het vee. (GA Schiedam)
Links: Brouwerij De
Griffioen, toen gevestigd
waar nu de Griffioenstraat
is, was eigendom van de
rijke familie J.M. van der
Schalk. De bierwagens
van de firma waren
een bekend beeld in
Schiedam. Hier staat de
wagen voor het Kanton
gerecht en gevangenis in
de Schoolstraat, hoek
Warande, omstreeks 1890.
(Foto J.van Diggelen/
GA Schiedam)
274