Overal drek en mest In de late Middeleeuwen hadden Schiedammers de nare gewoonte hun huisvuil in de vorm van 'dreck, mis [mest] ofte andere onreynicheeden' te storten op het kerkhof en omgeving, in de kerksloot, de haven, de Schie en in sloten, in plaats van in de 'crebbens [vuilnisputten] ende plaetsschen, daertoe gemaeckt ende gedestineert'. Pest in Schiedam ziekte een belangrijk onderdeel uit van het dagelijks leven van Schiedammers. Vooral de zuigelingensterfte voedde die angst. Van elke in 1900 geboren honderd kinderen stierven er dertien voor het bereiken van hun eerste verjaardag, nu zijn het er vijf op iedere duizend. Het gezin Wissel verloor zes van zijn acht kinderen. Pest, pokken, cholera en mazelen maakten veel slacht offers. Angst, paniek en ontreddering beheersten in tijden van epidemieën het dagelijkse doen en laten. De pest of 'zwarte dood' (naar de kleur van de zweren en tong van een pest lijder) of 'hete' (vanwege de hoge koorts) of 'haastige ziekte' (vanwege het snelle verloop) of de 'gave Gods' (straf van God voor de zondige mens) heeft sinds haar verschijning in Europa in 1347 - toen een kwart van de bevolking door de pest stierf - een diepe indruk gemaakt op het collectieve geheugen. Alleen al de vele uitdrukkingen met pest die nu nog in het Nederlands voorkomen, getuigen hiervan, terwijl de pest na 1668 in Nederland niet meer is voorgekomen. In 1894 ontdekte de Fransman Yersin de pestbacterie die door vlooien terecht komt bij knaagdieren en mensen. De infectie veroorzaakt bij de mens meestal builen- of bubonenpest, met als voor naamste symptoom zwelling van een groep lymfknopen, meestal in de lies. De pestlijder heeft hoge koorts, de builen kunnen veretteren en door breken. De pus hieruit is besmettelijk. In een later stadium ontstaat dikwijls longontsteking. Zonder behandeling sterft 60 tot 80% van de lijders na enkele dagen. Bij de zeer besmettelijke longpest is de longontsteking een gevolg van de inademing van door een long pestlijder opgehoeste pestbacteriën. Een onbehandelde longpestlijder gaat vrijwel zeker dood. De predikant- dichter-geschiedschrijver Jacobus Revius (1586-1658) beschreef de aanblik van de pest zeer beeldend: 'De kaken in-gedruckt en magerlijc gevoedet, Den neuse spits en lanck bevreyssemt [aangetast] en bebloedet, De ogen spalckende, de tanden geel en hol, In 1574 verbood het stadsbestuur dit wildstorten op straffe van een boete van twee gulden. Het was veehouders in de stad niet toegestaan hun mest te deponeren op de aangewezen vuil stortplaatsen. Zolang de buren of anderen er geen last van hadden, mochten zij de mest op hun eigen erf opslaan. Veehouders zonder eigen erf of plaats waren verplicht de mest buiten de stad te brengen. Uiterlijk twee dagen mochten zij de 'mis' op straat laten liggen 'mits blijvende twe voeten [60 centimeter] van de kant vant water'en 'latende elck behoerlijck passage op de heerstrate'. Op overtreding van dit verbod stond een hoge boete van tien gulden. De tong' geswollen op, van schuym en sever [kwijl] vol, De reutelende borst vast hoestede en knuchte, De longe cort-geaemt steeds pijpede en such te, Het hooft nu hier nu daer wiert swijmende geschudt, De kele gaf een damp gelijck een doden-put, Het herte in een vier scheen lichter-laey te branden, Noch yselden van cou de voeten en de handen, De huyt was oversaeyt met vlecken paers en swart, Met blaren vael en grijs, met bulten dick en hart.' Voor de ontdekking van de pestbacterie bestond er geen behandeling. Het besmettelijke karakter van de ziekte was wel bekend. Veel van de maatregelen van de autoriteiten richtten zich op het tegengaan van de verspreiding door isolering van de zieken en hun Boven: Deze miniatuur uit het omstreeks 1440 vervaardigde getijden boek van Catharina van Kleef schetst een huiselijk en alledaags beeld van de heilige familie in een vertrek van bescheiden afmetingen. Jozef roert in een papje, terwijl Maria Jezus voedt. Een ketel hangt boven het haard vuur, een open kastje toont de voorraden. (Uit: H.L.M. Defoer, A.S. Korteweg, The Golden Age of Dutch manuscript painting) Linksonder: Slechts voor de rijken was in de Middeleeuwen een bezoek van de kleermaker weggelegd. Op deze 15de-eeuwse Franse miniatuur is zichtbaar dat een kleermaker bij het huis van een klant de deurklopper gebruikt. Zijn gezel draagt de rol stof, de meetlat en de schaar. De klant past de kleding stukken zelf of de kleer maker maakt gebruik van een soort paspop. (Nationale Bibliotheek, Parijs) 276

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Ach Lieve Tijd (tijdschrift) | 2001 | | pagina 6