Jan die paft nu beier op,
En hy fpeelt ook mei de Pop.
Net Kintkje dat worê| root en fout,
Jan net voor zyn Naartjc klom,
J an die ieerd zyn kind hiér loopen
Hy zal Koek en Vygenkoopen.
Om dat Jan dat beeft gedaaB,
- Komt Griet bem mei de Zweep fla«,
gezinsleden, zo ook die in Schiedam.
De stad maakte ongetwijfeld eerder
kennis met de pest, maar 1518 is het
eerste gedocumenteerde pestjaar uit de
Schiedamse geschiedenis. Schriftelijke
bronnen brengen het totaal op twintig
pestjaren, acht in de 16de (1518-1519,
1526,1537,1558,1571,1594,1599) en
twaalf in de 17de eeuw (1602-1603,
1625,1633-1636,1652-1654,1664,1666).
Het zijn jaren waarin tenminste twee
keer zoveel mensen stierven als in
gewone jaren. Het meest beruchte jaar
is 1635 toen door de pest bijna drie
maal meer doden te betreuren waren
dan normaal. Er waren weken in
augustus tot en met november waarin
men 51, 53, 54, 56, 63 en 67 doden
begroef. Van enkele pestslachtoffers in
1635 kennen we de naam: Lijsbet
Arijens, Neeltgen Dame, Jan Thomas
'den doven' en Lieventgen Jacobs Cool
dochter op de Laan.
In 1518 vaardigde het stadsbestuur
maatregelen uit die gedurende de hele
periode waarin de pest in Schiedam
voorkwam, van kracht bleven. De
gelukkigen die herstelden van de pest,
mochten zes weken de kerk niet
betreden. Huisgenoten van een
gestorven pestlijder en bezoekers
waren verplicht zes weken weg te
blijven uit vleeshal, vismarkt en
stadhuis, en mochten dezelfde termijn
geen zaken doen met derden. Kleren en
andere bezittingen van pestlijders
mochten niet in de haven of de Schie
worden gewassen. In 1636 volgde de
bepaling dat pas na zes weken
goederen uit sterfhuizen mochten
worden verkocht. Aan de straatkant
van het huis waar iemand aan de pest
gestorven was, moest men een bosje
stro hangen, dit om boze geesten en
tovenarij op afstand te houden. Zes
weken lang mocht zo'n huis niet
gelucht. In 1537 volgde het gebod voor
de verzorger van een pestlijder bij een
bezoek aan bakker, tapper of koopman
buiten te blijven staan. Rozenhoeden of
-kransen, een afweermiddel tegen het
boze, mocht men niet meer op de lijken
en graven leggen. Nog strakker trokken
de autoriteiten de teugels aan in 1571.
Pestlijders mochten pas na genezing
buitenshuis of op straat komen, en een
lid of verzorger van een gezin waar de
pest heerste, moest zes weken lang de
straat op met in zijn hand een witte
stok die minstens de lengte van een
onderarm had. Honden waren
verdacht. Op 8 oktober gaf het bestuur
het bevel dat iedereen zich binnen acht
dagen van zijn hond ontdeed, zoniet
dan stelde de stad een hondenmepper
aan die alle honden die hij op straat
vond, zou doodslaan.
Linksboven en daaronder:
Een prachtig beeld op
twee 17de-eeuwse
kinderprenten van een
bekend conflict tussen
ouders: vader meent dat
zijn kind stout is geweest
en geeft het een pak
slaag, maar moeder laat
het hart spreken voor
haar kleuter en vindt
slaag niet terecht. Met als
gevolg dat vader van
moeder met de zweep
krijgt ...(Pc)
Hieronder: Wie beziet dit
schilderij niet met een
glimlach van herkenning?
Het is van de Haarlemmer
Johannes Verspronck
(ca. 1603-1662) en heet
een 'Slapende jongen in
kinderstoel'. Alles ademt
rust en onschuld en zelfs
de kat lijkt te zeggen: 'Let
op datje 'm niet wakker
maakt, anders kom ik in
het geweer!' (Pc)
278