Geldmannen. N°. lOS. Eerste Jaargang. Zaterdag: 6 December 1S9G V ■M■- - B IJN N E JT L AND. ssftv si - -i -.fyCr* ii t J ,**tS J\ la??-! I Abonnementsprjjs: Per drie maanden.90 franco per post. 1. voor h.et Buiten- land1.56 Afzonderlijke nummers. .06 Verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Uitgever: C. J. BLOMMENDAL, Boterstraat, E, 342, SCHIEDAM. Pry's der Advertentien: Van 1—5 regels/—.60. ledere regel meer. lO Qroote letters naar plaatsruimte. Driemaal plaatsing wordt tegen twesmaal berekend. Familiebehichtenper annonco —.40 Dienst i -a - A G 1 Zij, die zich met het vol- send kwartaal, aanvangende 1 Januari a.s., op d i t blad wenschen (e aboimeeren, oiitvangen de nog tot dieu datum verschijnende mini huts GRATIS. Wie gisteren Delft of 's-Hage heeft bezocht, zal bij zijn thuiskomst stellig geen woorden genoeg hebben kunnen vinden, om te vertellen hoe druk het er wel was. En waarlijk, de menschenmassa, die naar den Haag of naar Delft was getogen om den grootschen lijkstoet te zien, het aantal dergenen, die later aan kindereii of kleinkinderen zullen vertellen de ter- aardebestelling van Willem III, den laatsten Ko ning uit het Huis van Oranje, te hebben bijge- woond, is onuitsprekelijk groot. Vooral Amsterdam en Rotterdam leverden ruim bun contingent. Het programma in ons vorig nummer opgeno- men, werd geheel gevolgd, zoodat wij ons van een beschrijving van den stoet kunnen onthouden. De houding van het volk was kenmerkend. Op de meeste punten heerschte plechtige stilte, nu en dan afgebroken door de treurtonen der muziekkoipsen. Bijna alien stonden blootshoofds, toen bet lijk langs hen heen toog, en de rijen werden ondanks het gedrang geen oogenblik verbroken. De plechtige lijkrede door den eerwaarden grijs- aard den hofprediker dr. C. E. Van Koetsveld, uitgesproken toen de lijkkist voor den geopenden grafkeider stond, maakte op de aanwezigeu een diepen indruk. Wij laten het even gevoelvolle als welsprekend woord hieronder in zijn geheel volgen Nog eens, o God, nog eens staan wij hier, en is weder de deur geopend van den grafkeider, waarin de geschiedenis van ons Land en Vorstenhuis, als met doodsbeenderen is geschrevennog eens en nu helaas de laatste uit de mannelijke lijn van Oranje. Toen een meer dan zeventig-jarige tot hofprediker werd benoemd, wie kon toen vermoeden, dat het zijn zou om binnen de 12 jaren al de 5 Vorsten van Oranje ten grave te brengeu? De taak is bijna al te zwaar, vooral deze laatste. Mijn hart is te vol. Mijne herinneringen overstelpen mij. Ik heb mynen Koning lief gehad, en Hij mij en de liefde is niet altijd welsprekend. Viermalen zag ik hem daar tegenover mij, en nu, in dezen wijden kring van Vorsteu, al waar- deeren wij hunne belangstelliug geen eigen zoou ot broeder zelfs om te troosten. De eenige zuster weent te huis in stilte. God trooste haar Det juist is 'taandoenlijke van dezen oogenblik. De zonen, die onzen Koning badden moeten opvol- gen, wachten hem al lang in't giaf, en wij brengen bier onzen afscheidsgroet aan den laatsten Oranje- Nassau. Zal 't zyn om hem te oordeelen, zooals de oude Egyptenaars hunne dooden deden Maar dat staat aan ons nietDe geschiedenis oordeelt den Koning. Maar den mensch, oordeelt God alleen. En wat zal nu de geschiedenis van dezen Koning zeggen? Hij heeft het langst geregeerd van alle Oranje Vorsten, 414 jaar; en was de 5e in regeeringsjaren van de 80 Vorsten van Europa. Na de 40 jaren kon hij zeggen: //Mijn volk zal van Mij getuigen, dat Ik mijn Koniuklijk woord, bij het aanvaarden der Regeering, heb gestand gedaan." Dat woord schetste die regeering geheel. Het Russisch bloed, dat Hem door de aderen vloeide, moeht Hem doen neigen tot het onbeperkt persoonlijk gezag, als Koning eerbiedigde Hij, naar Zijnen eed op de Grondwet, de wettig uitgesproken wenschen van Zijn volk, en stelde zich boven de partijen. Het protestantisme getrouw, en met een anderen Willem III voor oogen, handhaafde Hij toch als Koning de vrijheid van geweten, en aller gelijke rechfen. En sprak Hij met verrukking van Zijns Vaders heldendaden, zou Hij zelf gaarne Zijn bloed vergoten hebben voor zijn Vaderland; als Koning bewaarde Hij ons den vrede, en toonde alleen Zijn heldenmoed door voor Zijn arme onderdanen Zijn leven te wagen in den watersnood. De kunsten des vredes heeft hij aangemoedigd, en al wat voor land en volk werd gedaan, uitgelokt of begunstigd, 't laatst nog de ontginning onzer heiden. Wat al belangrijke werken zijn onder zijn Re geering tot stand gebracht, heilzame wetten en besluiten uitgevaardigd, industrie, handel en wel- vaart toegenomen; en de eer van 't kleine Neder- land gehandhaafd in den vreemde, want hij had zijn volk lief; zooals Hij sprak bij den aanvaDg Zijner Regeering ,/Ik verbind mij aan een Volk grooler door deugden, dan door grondgebied, krach- tiger door eensgeziudheid dan door zielental. Het is eene grootsche roeping Koning van zulk een volk te zijn", zoo begon, zoo vervolgde hij. Nog hoor ik Zijn stentorstem bij de eerste steeulegging voor het monument in 't Willemspark #Een Prins van Oranje kaii nooit, nooit te veel voor het volk van Nederland doen". Daarom wandelde hij vrij om onder ons want de liefde van Zijn volk was Zijn lijfwacht. En nu, nu stemmen alle par tijen samen in dezelfde rouwklacht, alleen niet wie alles willen otnverwerpen en verwoesten. Zoo hebt gij uwe taak volbracht, mijn Koning! \eel heeft uw hart geleden, maar voor Nederland bleef het altoos kloppen. En nu wachten U daar beneden 33 Vorsten en Vorstenkinderen uit het Huis van Oranje zoo gaau ook de Koningen heen, afgesneden als halrnen in den oogstmaar de Koning der Koningen blijft. En zoo moge dan nu de geschiedenis den Koning oordeelen, maar den mensch oordeelt Go alleen. Toch bewaren ook wij onze herinnpringen, de goede en liefelijke vooral, die daar als de tonen eener windharp ruischen over de graven. Wel weten wij het alien, hoe opbruisend en hartstochtelijk het karakter was van den Ontslapene, en hoe hij, in alles oprecht, als mensch vaak het zelfbedwang miste, dat hem als Koning sierde. Waartoe zou ik het verzwijgen? Ik heb hem nooit gevleid bij zijn leven, en denk het niet te doen na zijnen dood. Maar wat niet alien zoo goed weten, is de in- nerlijke goedheid en vroomheid, die den diepsten groudslag van dit bewegelijk karakter uitmaakte. Ik heb hem te midden Zijner hovelingen, met de kinderen zien spelen, alsof hij zelf nog een kind was, en in ons laatste vertrouwelijk samenzijn hem met aandoening de liefde hooren roemen van zijn eigen kind. Veel zou ik hier kunnen bijvoegen, proeven van Zijn goed hart en kiesch gevoel. Dit 6ene slechts uit mijn eigen herinnering. Juist v<5or Zijn ver- jaardag trof mij een dubbele ronw. Toch maakte ik mij gereed om Hem te gaan gelukwenschen, toen Hij mij vrijstelde van een feestuur, zoo strij- dig met mijne stemming. Niemand had erom ge- dacht dan Hij zelf. I En wat daarbij ook dikwijls is miskend De godsdieust sprak in zijn hart, meer dan in zijne woorden. Ik hoorJe soms die stem. Eens zelfs had iK met hoogen ernst in de kapel gesproken over bekeering en vergeving toen hij bij't uitgaan den arm der Koningin losliet, naar mij toekwam, mij op den schouder klopte en dankte orndat ik zoo goed de waarheid had gezegd. Vergeef mij deze persoonlijke herinneringeD. Het was mij een behoefte ze hier uit te spreken. Maar daarbij dan ook, waar zeker geheel Nederland mee iustemt, mijn vurigen dank aan de edele Vorstin, die onzen Koning zulk een kalmen levensavond schonk, door Haar geloof en Haar liefde. Na een zoo veel bewogen leven, en bij veel gemis en ontbering, was Hij die laatste jaren dank- baar en vergenoegd, en betreurde alleen, toen Hij Zijn kameis niet meer vrrlateD kon, het bezoek aan Ziijn bloemen. En toen nu het lijden toenain, verzorgde Hem Zijn Gade zoo voorbeeldig en waakte bij Hem tot in den laatsten nacht. Zij had dien slag wel gewacht, toen Zij bij het aanvaarden van het Regentschap, alleen durfde bidden om verzachting van's Konings lijden. God verhoorde Haar, maar eer en anders dan zij dacht. En wie zou den Kranke, als er toch geen herstel meer was, nog langer dat leven in een benauwden en sinartelijkeu droumweruld hebben gegund Zoo is dan ons Koningshuis uitgestorven maar God dank niet geheel. Wat in een hoogeren zin de profeet van Davids Huis zeide, is ook op't onze van toepassing //Een rijske zal voortkomen uit den afgehouwen tronk en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht dragen." Ons blijft de jeugdige Koningin, als Prinses reeds de oogappel van ons volk, dat nu met dubbelen nadruk bidt0 God bescherm, bewaar en leid Haar, aan de hand eener vrouie en wijze Moeder, dat eens de spruit een boom worde als vroeger en troost en sterk beiden vooral in deze droeve dagen Vreemde Vorsten en gezanten Gaat henen met den dank van ons alien en zegt het te uwent, dat het kleine Nederland niet wanhoopt, altoos nog groot door zijn trouw aan Oranje, aan zijn ge schiedenis en aan zijn God. En zoo rust dan nu, geliefde Doodena al de onrust van het leven. Wij treuren, maar niet als die geen hope hebben. Want Vorsten en Volken verzioken voor en na in den nacht des doods, maar eens, de Christus is er nog borg voor eens daagt de morgen der opstanding over de graven. Amen. Toen de begaafde redenaar zijn laatste woord gesproken had, werd een hoogst eenvoudig bloem- tuiltje van pens^es en kleine witte bloemeneen afscheidsgroet van 's Konings dochtertje, onze Koningin op de kist nedergelegd. Daarna daalde de kostbare last in het grafgewelf en werd daar verzegeld door den Minister van Justitie. FEIUIDIjEITOJSr. Schets uit het leveu der Parjjsche 39) Kapitalisten. Toen de bandiet zijn slachtoffer weer op de been zag, herkreeg hij wederom in eens zijn oude woest- heidmet een gebiedend gebaar gelastte hij zijn medebandieten achter te blijven, en vloog op den ouden man aan, als een tijger op zijn prooi. Er ontstond een worsteling. Coquillard was iemaud van middelbare sterkte. De gedachte, dat hij nu het leven van zijn dochter verdedigde, gaf hem drievoudige krachten, er ont stond een worsteling tusschen hem en den hercu- lischen bandiet. Eindelijk waren zijn krachten uitgeput en werd hij opnieuw ter neder geworpen. De bandiet besloot bem nu maar met een vuist. slag dood te slaan. Met kracht liief hij reeds de vuist in de hoogte, toen Betsy zich over het lichaam van haar vader wierp, om hem, ten koste van zich zelve, te dekken. Goudbekje bedacht niet, dat hem nu de gelegenheid vanzelf geboden werd om vader en dochter te gelijk om te brengen, integendeel, het was of zijn arm verlamd was, de vuist bleef in de hoogte. Ga toch weg, meisje, ga toch weg." z/Neen, dood mij, maar spaar mijn vader." Zij greep zijn beide handen en zij kwam daar- door met haar hoofd op zijn borst. Het was een worsteling met een reus. En die reus scheen zijn krachten te hebben ver- loren en zenuwachtig te zijn geworden, want hij beefde over zijn geheele lichaam. En Betsy scheen tienvoudige kiacht te hebben gekregen, want haar vingers waren om de polsen van den reus als het ware bestorven. En de reus /.elf voelde iets, wat hij nimmer gevoeld had, hij werd bang. Als er een tiental politie-agenten waren gekoraen, om hem te arresteeren, zou hij opgestaan en ze nedergeworpen hebben, maar nu lag slechts een uitgeputte grijsaard aan zijn voeten en over dat lichaam had zich een tenger kind geworpen, om zijn dagen op te vangen. Het was of een menschelijk hoofd zich in den muil van den leeuw bevondmen heeft den leeuw in sommige gevallen ook wel eens zien aarzelen. Goudbekje werd amgedaan. Hij dacht aan zijn zoon, het was of hij hem, die ook zoo tenger was, in handen van een moor- denaar zag, terwijl hij zich wanhopig uit zelfbehoud verweerde. Toen kreeg hij zoo'n afschuw van zich zelf, dat hij zich wel met zijn eigen vuist zou hebben wil len doodslaan. Hij lichtte zijn knie op, de gebalde vuist ver- dween, het tengere lichaam van het meisje werd zoo voorzichtig en zacht mogelijk van den grijsaard afgeschoven, waarop hij op stond en eenige schre- den achteruit trad. Betsy dacht dat hij achteruit ging om zch op nieuw en des te beter op haar vader te werpen, dit gaf haar aanleiding om zich op haar knieen te werpen en met gevouwen handen uit te roepen z/Dood mij, vermoord mij, maar laat vader leven, die heeft geen mensch kwaad gedaan. U moet mij hebben." //Alle twee moeten jelui er aan," riepen de ban- dieten. //Komaan jongens, niet getalmd, laten wij ze nu maar den hals afsnijden, het heeft al lang genoeg geduurd." z/Vooruit dan maarriep er een. z/Ik neem den grijskop.'' zeide een ander en vloog op Coquillard toe, onmiddellijk gevolgd door een tweede, terwijl de derde Betsy aangreep. Goudbekje zag hunne bewegingen, hij zag hoe of het meisje de oogen sloot, toen zij den bandiet op haar af zag komen en hoe of zij met het hoofd achterover en de borst naar voren, zich vrijwillig als slachtoffer aan haar beul aanbood. Het was of alles voor hem in de ronde draaide en alsof hij niets dan een bloedrooden nevel zag. Hij vloog brullend op den ellendeling toe, die reeds het mes omhoog geheven had, om zijn slacht offer te treffen, en sloeg hem met een vuistslag neer. De man viel, zonder een kreet te uiten, ver- doofd neer. Onderwijl had Coquillard van een der beide an deren reeds een messteek ter hoogte van den schouder gekregen en na weder een bovenmen- sehelijke poging in het werk gesteld te hebben, was het hem gelukt zich nog eenmaal los te wor- stelen. Hij bloedde echter hevig. De schurken wilden hem reeds opnieuw aanvallen, toen Goud bekje hem te hulp kwam, en daarbij een van die schavuiten met zijn ijzeren vuist neersloeg. De eene bandiet sloeg als een levenlooze klomp met een bons tegen den grond, raakte in zijn val met het hoofd den rnmneren schoorsteenmantel aan en bekwam daardoor een zware hoofd wond. De derde bandiet, het lot van zijn kameraads ziende, en de woestheid van goudbekje kennende, liep hard weg en maakte, dat hij door de gebroken ruit in den tuin kwam, om zoo spoedig mogelijk uit de voeten te komen. Dit verschrikkelijke tooneel had nauwelijks zes minuten geduurd. Toen Betsy zag, dat haar vader geheel bebloed en uitgeput in een urmstoel nederviel, vloog zij naar hem toe, om hem nogmaals met haar lichaam te beschermen. Een dof gemompel deed zich op den vloer hooren, het waren de verwenschingen en vloeken van de nedergeslagen bandieten, die langzamerhand weer bij kennis kwamen. Goudbekje haalde veraohtelijk de schouders op, en naderde Betsy, die, wezenloos van den schrik, zich maar half rekenschap kon geven van hetgeen er gebeurd was. z/Vrees niets, juffrouw,'' zeide hij, „die mannen zullen u niets meer doen." //Ik ben nu niet bang meer," zeide Betsy, on- willekeurig een stap naar Goudbekje doende. En terwijl zij dat zeide, rilde ij nog zenuwachtig over haar geheele lichaam. Hij stelde haar gerust met een glimlach en zeide, z/uw liefde voor uw vader heeft mij overwonnen/ u Wij danken ons leven aan u." Och," zeide hij, ,/ik heb niet veel beter gedaan dan de kat, welke de muis laat loopen, die hij V* v r t -1. i ft -'''.1 n 1S*I# AAHBIEDmiKN AANTRAQ1JT ,-.35 f Vg-

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

De Schiedammer | 1890 | | pagina 1