Qmtrent den Zuiderspoorweg is verder ook nog
aangemerktdat het aantal lijnen dezer concessie
veel te groot is te achten. Daarin heerscht blijkbaar
eene weelde, die verbazend genoemd mag worden in
vergelijking met andere minder bedeelde gewesten.
De Zeeuwsche spoorweglijn werd door sommige leden
sterk aangeprezen door andere aan versoheidene be-
denkingen onderhevig geacht.
Het onderzoek van de finantiele voorwaarden van
het spoorwegplan bestaande zoowei in het waarborgen
door den Staat van een zeker bedrag aan renten voor
dividend en inkoopals in het toekennen van Rijks-
subsidien ter bestrijding der kosten van aanleg van
bruggen en andere buitengewone werken heeft mede
aanleiding gegeven tot het uitdrukken van zeer ver-
schillende gevoelens. Men was het vrij algemeen daar-
omtrent eens, dat die voorwaarden als hoogst belangrijke
en in vele opzigten bezwarende offers van Staatswege
aan het tot stand komen van spoorwegen te brengen,
moeten worden aangemerkten dat de beschouwing
van deze finantiele aangelegenheid eenen overwegenden,
ja beheerschenden invloed uitoefent op die van het ge-
heele onderwerp. Vele leden waren van oordeeldat
de geldelijke bepalingen dezer concessien voor zoover
die den Staat betreffende krachten der schatkist te
boven gaan.
Doch het was vooral tegen de rentegarantie dat vele
leden gemeend hebben zieh te moeten verklaren. Met het
oog op de toekomstkon men deze niet anders dan zeer
bedenkelijk beschouwen. Wanneer men de aandacht
vestigt op de afhankelijkheidwaarin het vaderland
zich ten opzigte van zijne finantiele belangen van de
opbrengst der Oostindische bezittingen bevindten in
aanmerking neemt dat aldaar nog onlangs moeijelijk-
heden zijn ontstaan en men in de Oost zelf eene ver-
roeerdering van uitgaven gepaard aan vermindering
van inkomstente gemoet gaatdan kon de band
waaraan de schatkist voor eene lange reeks van jaren
door de overeengekomen waarborging van rente gelegd
wordt niet anders dan hoogst drukkend worden
beschouwd. Daarenbovenis uit een staathuishoudkundig
oogpunt de rentegarantie over een zoo ruim aantal
jaren niet goed te keuren. Sommigen leden zeiden
dat een spoorwegdie na verloop van 25 jaren het
gewaarborgde rentebedrag niet opbrengen kanook
niet geacht moet worden vatbaar te zijn om voort-
durend te bestaan.
Tegen de bezwarenwelke aldus met meerderen of
minderen nadruk ten aanzien van de finantiele voor
waarden in het midden werden gebragtstelden vele
ledendie anders gaame voor een goed deel deze
bezwaren erkenden hun gevoelen over datals men
eindelijk tot het aanleggen van spoorwegen zal over-
gaanhet niet mogelyk is, daartoe zonder het
verleenen van subsidien en het waarborgen van een
aanzienlijk bedrag aan rente te geraken. Zij zagen de
toekomst niet zoo zwart gekleurd in, als die door de
tegenstanders was voorgesteld.
Verscheidene leden hebben de aandacht gevestigd
op de omstandigheiddat er in de concessien geene
waarborgen gegeven zijn waardoor de concessiona-
rissen verpligt kunnen worden de verschillende spoor
wegen in tijds te voltooijen en in exploitatie te brengen.
Wei is voor elk dier wegen de uiterste termijn bepaald,
binnen welken dit zal behooren te geschieden rnaar
aan de Regering is geene genoegzame magt gegeven
om intusschen de concessionarissen te noodzaken, den
noodigen voortgang met de vereischte werken te raaken.
In de Memorie van Beantwaording der Regering komt
o. a. het volgende voor
Het niet op nieuw hooren van den Raad van State
heeft plaats gehad in overeenstemming met het sedert
eene reeks van jaren gevolgdegebruik. Wanneer een
wets-ontwerp bij de Tweede Kamer in behandelingis
en daarin veranderingen worden gebragtwordt de
Raad van State daarover in den regel nooit ander-
maal gehoord.
Dat de Eerste Kamer geen vrijheid heeft, voor het
eene en tegen het andere wets-artikel te stemmen
valt niet te onkennen doch in dit opzigt staat dit
ontwerp van wet gelijk met alle andere voorstellen
die aan de Eerste Kamer worden toegezonden
De Regering is het volkomen met die leden eens
die de spoorwegen voor ons binnenlandsch en inter-
nationaai verkeer onmisbaar noemen. Sedert meer dan
15 jaren heeft het niet aan aanvragen om concessie,
noch aan verleende en aanvaarde concessien outbroken,
en indien ver de meeste zonder gevolg zijn gebleven,
daaruit kan niet worden afgeleid dat er geene behoefte
aan dit vervoermiddel hier te lande aanwezig was.
Op de aanmerking, dat eene voor den handel bruik-
bare verbinding van onze zeehavens met het buiten-
land te gelijk met eene genoegzame bevordering van het
binnenlandsch verkeer beoogd moet worden, wordt geant-
woorddat die beide belangen niet geheel zijn te
vereengien. Voor het binneulandsch verkeer is het
wenschelijk dat zoo vele belangrijke gemeenten als
mogelijk is, aan de lijn worden gebragt. Voor het
internationaal verkeer daarentegen zouden lijnen in
de kortsteregtste rigting van onze zeehavensnaar
het buitenland ioopende, de beste zijn,
Nu is, bij het bepalen der lijnen, er naar getrachtdie
twee tegenstrijdige belangen zoo goed mogelijk te ver-
eenigen.
Omtrent de vraagof men aan Staatsspoorwegen
dan wel aan geconcessioneerde de voorkeur moet geven
wordt door de Regering verwezen naar hetgeen bij
de behandeling der zaak met de Tweede Kamer, tegen
het aanleggen van Staatsspoorwegen door haar is aan-
gevoerd. Mogt (wordt in de Memorie gezegd) het
wets-ontwerp onverhoopt den bijval der Eerste Kamer
niet erlangeu, dan zal behooren te worden over wegen
op welke wijze het spoedigst en het best tot be-
vrediging van het algemeen verlangen naar den aanleg
van spoorwegen is te geraken.
Dat het internationaal verkeer door de voorgedragen
lijnen niet zoil zijn verzekerdzoo als door eenige
leden wordt beweerdkan in geenen deele worden toe-
gegeven. Er schijnt integendeel van de voorgestelde
lijnen te mogen gezegd w5rden, dat daarin de twee
tegenstrijdige belangen van binnenlandsch en interna
tionaal verkeer zoo goed mogelijk zijn vereenigd.
De aansluiting van den Noorder- aan den Zuider
spoorweg in het midden des landste Utrecht.
Bestond de Rijn-spoorweg niet, moesten de IJssel-
steden niet onderling en met Arnhem worden verbon-
den was het slechts te doen om eene kortere verbin-
dingslijn van de groote Hollandsche koopsteden met
Duitschland en de Noordelijke provinciendan zou het
punt Utrecht in aanmerking knnnen komen. Thans
kan dit, naar het inzien der Regering, het geval
niet zijn.
De belangen van Friesland voorbijgezien.
Het schijnt, dat het inzigt juist is van die leden der
Kamer, die volgens de onderwerpelijke zinsnede van
het Verslag hebben opgemerktdat de weg van Gro-
ningen naar Meppel voor het personenvervoer belang-
rijkev geacht moeten worden dan die van Leeuwarden
naar Meppel, en dat de lijn van Groningen door Drenthe
en de IJsselsteden dit vervoer meer bevorderen zal dan
een weg dvvars door Overijssel en door de Veluwe
gelegd.
Dat de belangen van Friesland bij de keuze dier
lijn zijn voorbijgezien kan niet worden toegegeven.
Harlingen Leeuwarden en Groningen worden regt-
streeks verbonden. Komt later eene verbinding van
Groningen met Leer of Papenburgs tot stand, en wierd
die lijn met Bremen en Hamburg verbonden dan
zouden Harlingen en Leeuwarden in die rigting den
kortst mogeiijken weg naar de Noord-Duitsebe spoor
wegen verkrijgen. Wordt de lijn van (Meppel op Gro
ningen aangelegd dan zal, wanneer dauraan voor de
haven van Harlingen behoefte ontstaat de lijn v«n
Leeuwarden naar Meppel zeker volgen.
Groningen bepaald van het buitenland afgesneden en
aan den zoo laid uitgedrukten wensch eener verbinding
met Leer of Aschendorf geen gevolg gegeven.
Groningen wordt, hoewel langs een omweg, met
Duitschland over Rheine verbonden. Zoo lang delijn
van Groningen naar Leer of Papenburg niet verder
dan de Hannoversche Westbaan wierd doorgetrokken
zou zij alieen het voordeel hebben der locale verbin
ding met Groningen, Leeuwarden en Harlingen, en
zou zij de kwijnende Hannoversche Westbaan voeden,
ten koste van den Nederlandschen spoorweg van
Groningen over Zutphen naar Rheine, zonder dat de
tijdwinst, door de reis langs de Hannoversche lijn te
verkrijgen, van eenig noemenswaardig belang kan zijD.
Waarom de weg niet over Kuilenburg of Maars-
bergen wordt genomen, vindt zijn grond in de keuze
der rivierovergangen.
Dat de hoofdbelangen van Noord- en Zuidholland,
bij het aannemen van de voordragt, zouden worden
gekrenkt, Amsterdam vooral zou worden benadeeld,
het kan thans, evenmin als in de met de Tweede Kamer
gewisselde stukken, worden toegegeven. De Regering
kan zich veeleer vereenigen met het gevoelen dier leden,
die de grieven die ten behoeve van Amsterdam
geopperd worden, niet vrijspreken van overdrijving
en erkennen, dathoezeer Rotterdam in het spoorweg-
verband met Noordbrabant en Belgie voorregten boven
Amsterdam zal genieten door de lijn over Arnhem
en Nijmegen derwaarts voor Amsterdam ook een weg
zal geopend worden dat daarenboven het verschil in
den afstand voor de beide groote handelssteden van
geene groote beteekenis is; dat, bij afwjking van het
bestaande planDordrecht geheel afgezonderd zou
blijven liggen en de gemeenschap met Zealand onvol-
komen zou ziju.
Bij het ontwerpen van een algemeen spoor wegstelselvoor
Nederland is zeker eene der moeijelijksteen gewigtigste
vragen de overbrugging der hoofd rivieren. Het was dan
ook eerst na zeer rijp beraad, dat twee overgangslijnen
in het aangeboden spoorwegplan werden opgenomen.
Welke bedenkingen ook tegen dit plan kunnen in het
midden gebragt worden geene behoorlijke verbinding
der noordelijke en zufdelijke deelen van het Rjk schijnt
te kunnen worden verkregen zonder tot den aanleg
van twee overgangen te besluiten. Dat het aannemen
van eene centrale lijn het voordeel zou hebben, dat men
de rivieren slechts eenmaalen niet te Nijmegen en te
Arnhem zou behoeven over te gaanwordt toegestemd.
Maar er kan niet worden toegegeven dat die over
gangen te Arnhem en te Nijmegen met het oog op
ijsverstoppingen en inundatien, oneindig gevaarlijker
zouden zijn dan die te Kuilenburg.
Het bezwaar van den overgang over het Hollandsch
Diep is geenszins ligt te tellen. Intusschen zijn ergeene
redenen om terug te komen van de raeening, dat de
aldaar te leggen brug met behoorlijke afmetingen voor
ongeveer acht millioen gulden kan worden gebouwd.
De Regering heeft zich wel de bezwarenaan de
rivierovergangen verbonden, niet ligt voorgesteld, maar
meent dat, door het nemen van gepaste voorzorgmaat-
regelen, zoo niet geheeldan toch grootendeels aan die
bezwaren kan worden te gemoet gekomen.
Het voornemen tot den overgang bij den Moerdijk
door middel van een stooravlot, bestond aanvankelijk,
Later is evenwel begrepen dat geene behoorlijke ver
binding der noordelijke er zuidelijke spoorwegen in deze
rigting ware verkregenzoo zij van eene brug ver-
stoken bleef. Zoowei voor de reizigers als voor de
vrachtgoederen, is het een zeer groot ongerief, wanneer
men aan den eenen oever der rivier van den spoorweg
op stoomboot of stoomvlot moet overgaan, om die aan
den anderen oever, na een overtogt van 15 of 20
minuten, wederom te verlaten; bij ijsgang kon dat
ongerief groot zijn.
Dat het aantal lijnen voor den Zuiderspoorweg veel
te groot is kan niet worden toegestemd. Zal eeno
behoorlijke verbinding worden verkregendan schijnt
geene der voorgestelde lijnen te kunnen worden gemist.
Zoo voor andere provincien niet meer lijnen zijn voor
gedragen, het is een gevolg der overtuigingdat men
niet te veel in eens mag ondernemen en dat door het
gedane voorstel de grens bereikt is van hetgeen thans
schijnt te kunnen worden ondernomen.
Dat de omvang en het gewigt dier opofferingen door
de Regering nooit in de scbaduw gesteld of te ligt
geteld zijn, daarvan levert de gebeele behandeling der
zaak menigvuldige en herhaalde bewijzen op. Maar
dat zij te zwaar zouden zijn dat zij de finantiele kracht
te boven gaan mag niet worden toegegeven.
Met de ledenwier gevoelen deswege in het verslag
wordt opgegeven is de Regering van oordeel, dat men
de zaken veel te donker kleurtwanneer men de hou-
ding aanneemtalsof door den voorgestelden maat-
regel, aan alien voor3poed voor 'sRijks finatien voor
goed de bodem ingeslagen zou zijn. Men mag het be
zwaar gewis niet te ligt tellen maar er bestaat in-
derdaad geen grond om te vreezen dat de gunstige
g-volgen van den aanleg van spoorwegen, welke zich
overal, ook bier te lande, vertoonen, nu juist hier achter-
wege zouden blijven;daf de opbrengst der wegen juist hier
nooit toereikend zou zijn om in de rentebetaling, zelf
niet voor een deelte voorzien en dat de grootere
gemakkelijkheid van het verkeer en van het vervoer
juist hier geen invloed zou uitoefenen op de algemeene
welvaart, en dus niet langs honderde zij wegenook aan
de inkomsten der schatkist, vergoeding zou schenken voor
de offers, die zij zou moeten brengen. Men nenie in
tusschen den meest ongunstigen toestand aan men
stelle, dat het vol bedrag der rentegarantien betaald zou
moeten worden «n dat tevens de begrooting verhoogd
zou moeten worden met de rente van 30 millieen
die men zou moeten leenen, en vervanging van een
deel der ingekochte schnld. Tegen zoodanige hoogst
ongunstige onderstelling mag dan wel in aanmerking
komen, dat op de begrooting voor 1860, een bedrag
van bijna 2,700,000 aan buitengewone uitgaven voor-
komtuitgaven, welke voor eens worden gevorderd. In
dien volgende dienstjaren geene baten meer opleverden
men zou later die som aanmerkelijk kunnenverminderen,
en (vermits de rente-garantien dan toch eersLna zes
jaren gepraesteerd zullen moeten worden) inmiddels,
zonder verhooging van de jaarlijksche begrooting een
deel dier som kunnen aanwenden tot andere buiten
gewone uitgaven zoo als die voor denj aankoop van
geweren of voor de verbetering der casernering.
Evenzeer mag worden gewezen op de omstandigheid,
dat de opbrengst der gewone middelen jaarlijks toe-
neemt. Eene matige berekening, op ondervinding ge-
grondwijst aan dat die vermeerdering, over langere
termijnen gerustelijk op vijf tonnen gouds 's jaars kan
worden gesteld.
Evenzeer mag, eindelijk, gewezen worden op de
omstandigheid, dat, indien de nood heteischteniets
verhinderen zouaan dej rente van het waarborg-
fonds der muntbiljetten eene andere besteniming aan
te wijzen, dan die, welke art. 4 der wet van den
22 April 1835 Staatsblad n°. 34) daaraan heeft ge
geven. op de omstandigheid1, dat de last der burgerlijke
pensioenendoor de werking der wet van 1°. Mei
1846 in de toekomst van lieverlede zal moeten ver-
minderen en dat enkele bronnen van gewone inkom
sten des Rijkszonder bezwaar voor de belasting-
schuldigen, was het noodig, meer vruchtdragend ge-
maakt zouden kunnen worden.
Een en ander bragt het besluit te weegdat de last
voor 's lands geldmiddelen uit het voorstel voort-
vloeijende, wel aanzienlijk, maar niet te zwaar moot
geacht worden. Wilde men, tegenover dit allesop de
wisselvalligheid van de koloniale bijdragen wijzenof
op de mogelijkheid dat oorlog of andere buitengewone
rampen het Vaderland troffen het antwoord zou nood-
wendig alleen dit kunnen zijndat deze vrees zou
moeten leiden tot het besluitom onder geenen vorm
van Staatswege ondersteuning tot den aanleg van
spoorwegen te verleenen. Want welke vorm men ook
uitdenkezeer groote uitgaven zullen er altijd aan
verbonden zijn.
Opdeaanmerking, eindelijk,daterin de concessien geene
waarborgen gegeven zijn, waardoor de concessionaris
sen verpligt kunnen worden de verschillende spoor
wegen in tijds te voltooijen en in exploitatie te brengen
antwoordt de Regering, dat de concessionarissen
van al hunne regten vervallen zijn, o. a., indien de
verschillende wegen niet binnen den gestelden termijn,
vertraging ten gevolge van overmagt alleen uitgezon-
derd voltooid en in exploitatie zijn gebragt.
Bij P. E. van TSADEN en ZOON,
te's Geayenhage.