AAN DEN KONING.
SlRB
Nadat de, zelfs te midden van den hevigen strijd tusschen
uiteenloopcnde plaatselijke belangen over de aan de Nederland-
sche spoorwegen te geven rigtingendoor niemand betwiste
stelling: «de residentie's Gravenhage moet in het vervolg zoowel
aan de Ouster-en Noorder- spoorweglijnen als aan de Zuidelijke
lijnen behoorlijk worden verbondenopenlijk door Uwer Maje-
steits Regering was verkondigd Ihebben zeventien ingezeteuen
waartoe ook de ondergeteekenden behoordeo Uwe Majesteit bij
adres van den ISdeuJunij 1859 verzocht, dat bet Hoogstdezelve
inogt behagen, zoodanige maatregelen te doen nemen als konden
strekken om hitmen den kortst mogelijken tijd Scheveningen
en *8 Gravenhage door middelvaneen spoorweg nabij Gouda met
den Nederlandschen Rhijuspoorweg en daardoor met het groote
spoorwegnet van Europa te verbinden.
Naar aanleiding daarvan^en zich jegen9 de overige ondertee-
keuaren verbonden hebbende tot het nemeu van alle die binnen
hun bereik liggende maatregelen welke aan eene gunstige
beschikking op dat verzoek bevorderlijk zouden kuuoen zijn
meenen de ondergeteekenden de navolgende beschouwmgen met
den diepsteu eerbied aan Uwer Majesteits overwegingen te moeten
onderwerpen.
Den 22 November 1859 hebben de heeren D. A. Schretlcn en
J. B. Maxwils verzocht, om concessie voor een spoorweg, loopende
van Scheveningen langs *s Gravenhage, tot aan- en in verbiuding
met den Nederlandschen Rhijnspoorweg nabij Gouda.
Zoodra dit bekend was geworden heeft de Raad van Admini
strate van de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij aan-
vrage gedaan om concessie voor een spoorweg van Leiuen tot
Woerden en voor een spoorweg van 's Gravenhage naar Sche-
veoingen.
Beide concession werden in de zitting van de Tweede Earner
der Staten-Generaal van 2 December 1859 besproken, hetdenk-
beeld 0111 ze gelijktijdig te verleenen, bij die geiegenheid krachtig
op den voorgiond geplautst (2), vond ingang bij de Regering,
gelijk blijkt uit de mededeeliugen daaromtrent van wege het
Departement Nan Binnenlandsche Zaken aan de beide Earners
der Staten-Generaal gedaan (3), en dit had ten gevolge dat het
Hoofd van genoemd Departement, bij missive van 22 December
1859 litt. F, 3de Afdeeliug (Waterstaat)aan de respective
aanvragers te kennen gaf, bereid te zijn, aan Uwe Majesteit
voor te stellende twee aangevraagde concessien te verleenen
op de voorwaarden, waarvau ontwerpen bij die missive werden
overgelegd.
De heeren Schretlen en Maxioils beantwoordden dit schrijveu
den 26 Januaiij I860. Zij stelden daarbij op den voorgrond
dat het gelijktijdig aan anderen verleenen van concessie voor een
spoorweg van Leiden tot Woerden hen niet zou weerhouden
de concessie, die zij hadden aangevraagd, te aanvaarden bijaldien
de daarvoor vast te stellen voorwaarden slechts eenigermate
mogten blijken in overeenstemmiug te zijn met de wet, de bil-
lijkheid en de regtvaardigheid zij ontwikkeiden vervolgens hunne
beschouwmgen omtrent het hun inedegedeelde ontwerp dier
voorwaarden en verklaarden ten slotte de hun door de Regering
aangeboden concessie nan te nemen. op zoodanige voorwaarden,
als de Minister van Binnenlandsche Zaken, na kennis vau die
beschoawingen te hebben genomenin gemoede zou vermeenen
billijkei wijze aan hen te kunnen opleggen (4).
De Raad van administrate van de Hollandsche IJzeren Spoorweg-
Maat>chappy trok zich daaientegen terug door de aanvaarding
der door hem verlangde concessie alhankeltjk te siellen van eene
voorwaarde, welke hij niet nan zijne aanvrage verbonden had,
deze namelijk dat de Regering haar vrijwillig aan de heeren
Schretlen en Maxwils gedaan aan bod terugnemeu en de con
cessie voor de lijn Scheveningen-Goudaweigeren zou (5).
In dezen stand der zaak kwam het Ministerie van 22 February
l"8TTTaairiret be wind eu trad de Minister van Staat, Mr. FA.
Baron van hallals President-Minister op.
De ondergeteekenden even als de voorstanders van den
spoorwegScheveningen-'s Gravenhage-Gouda in hetalgeraeen
zagen in deze gebeurteuis geene reden tot bezorgdheiddewijl
zij zich vleiden dat de President-Minister getrouw zou bevonden
worden aan de volgende verklariug, door hem, als lid vau de
Tweede Earner der Siaten-Generaal, den 8 December 1859 in het
openhaar alge.egdIk behoor tot diegeuen die verlangen
dat de concessie verleend wordt voor een spoorweg van Sche
veningen over de Kesidentie naar Gouda. Ik zal dien weg met
groot genoegen zieu en ik hoop er vau gebruik te kunnen
maken. Met te meer genoegen zou ik die concessie zien, omdat,
zoo de weg tot mijn gemak en nut strektdie niet ten koste
is van den Staat. Bovendien, deze zaak is eene particu iere onder-
neming en het is altijd wenschelijkdat deze met belemmerd
wordt (6).
Maar de ondergeteekenden vleiden zich te vergeefs.
I Immers in de zitting van de Tweede Earner der Staten-
Generaal vau 27 April 1860 gaf de President-Minister te kennen,
dat hij de grondlegger was van den Hollandschen IJzeren Spoor
weg (7) en dat hij dit als een zijner triuinphen beschouwde (8).
Nu alzoo zijue vooringenomenheid met die onderneming bloot-
gelegd en zich als een voorstander van bevoorregting in de zaak
van de verzekermg der middelen van vervoer te hebben doen
kennen, verklaarde hij zich luidc tegen de concessie Scheve-
ningen-'sGravenhage-Goudaomdat daardoor aan de Hol
landsche Spoorweg-Maatschappij een groot deel vau haur vet tier
zou worden ontuoinen (9),
Deze verandeide zienswijze van den President-Ministermoest
natuurlijk een overwegenden invloed uitoefenen op de door het
Departement van Binnenlandsche Zaken te nemen hesltssing, te
meer dewijl dat Departement, ingevMge art. 1 van het Eoniuklijk
besluit van 24 Mei 1846, n°. 37, verpligt was, daaromtrent
vouraf in overleg te treden met den Minister van Finantien en
diens berigi bij zijne voordragt aan Uwe Majesteit overte leggen.
Die invloed schijnt althans niet vreemd te zijn geweest aan
het befluit vau het Iloofd van het Departement van Binnen
landsche Zaken, dat den 2 7sten April I860 in dezer voege
werd kenbaar gemaakt:
«lk berigt op dit oogenblik aan deze Earner dat ik, daartoe
(lj Zie Bijbl. t.d. Stct. Zitting 18581859. Bijlagen biz. 956.
(2) Zie Bijbl. t. d. Stct. Zitting 18591860. Tweede Earner
biz. 4 14-415.
(3) Zie Bijbl. t. d.Stct. Zitting 1859 1860 Bijlagen, biz. 342
en Eerste Eaiuea biz. 124.
(4) Zie stukken beireffende de ontworpen verbinding van
Scheveningen en 's Gravenhage met het Europeesche spoorwegnet,
uitgegeveu door het *s Graveuhaagsche Spoorweg-Comite biz. 27
en voig. en biz. 84.
(5; De verbindingslijn «Scheveningen-'sGravenhage-Leyden-
Woei den getoetst aan het belang der Residentie enz. Amsterdam
Frederik Mulltr 1860, biz. 34.
(6) Zie Bijbl, t. d. Stct. Zitting 18591860, Tweede Earner,
biz. 496.
(7) Volgens anderen zou wijlen de Ingenieur W. C. Brade
daarvoor moeten gehouden worden. Zie piospectus van den
IJzeren Spoorweg van Amsterdam op Haarlem enz. Amsterdam
bij A. /.weesaart 1835.
(8) Zie Bijbl. t. d. Stct.Ziiting 1859 1860. Tweede Earner,
biz. 606.
(9) Zie Bijbl. t. d. Stct, Ziiiing 1859—1860. Tweede Earner,
biz. 607,
door het geeerbiedigd Hoofd van den Staat gemagtigdde con
cessie aan de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maaischappij tot
verbinding van Scheveningen en *sGravenhagelangs Leiden
en Woerden, met den Rhijnspoorweg heb verleend en deconceasie
aan de heeren Schretlen en Maxwils heb geweigerd.* (I)
Onbeschrijfelijk was de indruk, door deze inededeeling te weeg
gebragt.
De Tweede Earner der Staten-Generaal nam nog dienzelfden
dag met overgrooto meerderheid, het navolgende hoogst merk-
waardige besluit:
De Tweede Earner der Staten-Generaal, van oordeeldat de
Regering, door het verleenen van eene uitsluitende concessie ter
verbinding vau de Residentie met den Rhijnspoorweg, het
publiek belang niet heeft behartigd, en mitsdien zoo wel het
door de Regering genomen besluit als de redenendie daartoe
geleid hebben, afkeurende, slutt de beraadslagmg.(2)
Zij wijdde voorts al spoedig meer bijzouder hare aandacht
aan de, onder dagteekening vau 26 April 1860, aan de Holland
sche IJzeren Spoorweg-Maatschappij verleeude concessie. (3;
De heeren D. A. Schretlen en B. Maxwils weuddeu zich
eerbiedig tot Uwe Majesteit, met de bede dat het Hoogstdezelve
mogt behagen de beschikking van deu 24sten April I860, lit
L4.kraclnens welke die concessie was verleend, in zoo verin
nadere overweging te willen nemendat daaruit en uit die con
cessie alle bepaliugen zouden wegvalleuwelke een nadeeligen
iuvloed zouden kunnen uitoefeneu op het toestian der door hen
aangevraagde concessie Scheveningen-,sGraveuhage-Gouda» en
dien ten gevolge die concessie alsuog aan hen te verleenen op
voorwaardenevenzeer met het Staatsbelang als met de bilhjkheid
overeeukomende.
De Gcmeenteraden de Earners van Eoophandel en Fabrieken
van 'sbruvenhage en Gouda, en de ondergeteekenden, Sire!
verzochten Uwe Majesteit die bede iu gunstige overweging te
willen nemen.
De ondersteuning van de beide Earners der Staten-Generaal
werd door al deze adressanten ingeroepen.
De Tweede Earner besloot, den 12deuMei I860:deze adressen
ter griffie neder te leggen en bij afschrift te verzenden aan den
Minister van Biunenlandsche Zaken, met verzoek om inlich-
tingen en om daarbij te kennen te gevendat zij van oordeel
was, dat het bepaalde bij artikel zes der voorwaarden, waarop
concessie was verleend voor den aanleg en de exploiiatie vau
een spoorweg van Scheveningen, langs sGravenhage en Leiden
naar Woerdeu, daarin niet had mogau opgenomeu worden,
zonder het voorbehoud van beKrachtigiug bij de wet. »(4)
En de Berate Earner vereeuigde zich, den lOden Augustus
1860 eenparig (5) met de conclusie van het verslag van hare
Commissi© voor de verzoekschi ifteuden 5deu Juuij bevoreua
uugebragt, waarvan het slot in de volgeudo zeer belangrijke
bewoordiugen was vervat:
Al de genoemde adressanten verzoekenonder inhaesieaan
de daarbij gevoegde vertoogen aan Zijne Majesteit den Eouing,
de ouder&teuning dezer Earner bij de iiooge Regering daartoe,
dat de aangevraagde concessie Scheveumgen-'a Gravenhage-
Gouda aisnogaau de heeren Schretlen-Maxwils worde verleend.,.
Uwe Commissie heeft gemeend zich vau de beooideelmg der
door adressanten aangevoerde grondeu en beweegredeneu te
moeten onthouden, zelfs ten aauzien der gegeceus en o^merkin-
gen in het adres Schretlen-Maxwils voorkomende. Zij is ecltter
*btscheidei.lijk van gevoelent dat laatstgenoemd de aandacht der
Regering ooerwaardig zou kunnen zijn en er welligt toe kunnen leidtn
om die aanvrage in nadere overwejing to nemen
Dienvolgens heeft Uwe Commissie de eer aan Uwe verga-
dering voor te stellen: dat het der Earner behagen moge om
••de ouderwerpelijke adressen bij do vroegeie stukken der ver-
••tooners ter onderwerpehj iflie fe doen neder-
leggen, teveus om air. noeiude en bijlagen
te verzenden aan Hum B^fceereu Ministers van
Binnenlandsche Zaken van i'i ien." 6)
Beschouwt men deze conclusie in. vemaud met de daarvoor
bijgebragte gronden, dan schijnt med, zouder vrees voor tegen-
spiaak, te mogen aannemendat de Eerste Earner derStateii-
Geueraal, door zich daanuede te vereemgenhet zegel van hare
goedkeuring heeft gehecht aan de veroordeeling, welke de Tweede
Earner en den 2 7steu April feu deu 12den Mei I860 had uit-
gesproken over de wijze waarop de Regering in deze was te
werk gegaan.
Iutusachen bleef de Minister van Binnenlandsche Zaken in
gebrek3 aan de Tweede Earner der Staten-Generaal de iulich-
tingen te verstrekkeu, welke zij bij besluit van 12 Mei i860
had verzocht.
Het iweede lid. van artikel 89 der Grondwet werd ter zijde
geschoven.
De behoorlijke verbinding van de Residentie aan de Ooster-
en Noorderspuorweglijnen, waarbij, zelfs volgens het gevoeleu
van den Fresident-Minister (7), het geheele land belang heeft,
geraakte op den achtergrond en van de lijn Leiden-Woerdeu
werd eveuunn als van de lijn «*sGraveuhage-Gouda» ieis meer
veruomen.
Bene bijkomende omstandigheid bragt haar echter weder ter
sprake gelijk blijkt uit de volgende in de zitting van deu
Gemeenteraad van 'sGravenhage van 16 October I860 ter tafel
gebragte missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken,
welke deu vorigeu dag bij Buigemeester en Wethouders dier
gemeente was ingekomeu; «Ingevolge de voorwaarden, waarop
aan de Ilollaudsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij op den 26
April dezes jaars concessie is verleend tot aanleg van een
spoorweg van Scheveningen, langs 's Gravenhage en Leiden en
Woerden, aan&luitende aau den Hollandschen eu deu Neder-
landscheu Rhijnspoorweg, heeft de concessionaris aan mijne
goedkeurmg ouderworpeu eene algemeene kaart op de schaal
van 1 a *5,000, aangevende de te volgen rigting des wegs.
Na voorafgaand onderzoek, zijn aau den Raad der Holland-
sche IJzeren Spoorweg-Maatschappij de hedenkingen medege-
deeld, waartoe het plan van aanleg, voor zoo veel de verbinding
van Leiden met Woerden beti eftheeft geleid. Het plan hetrek-
kelijk de lijn 'sGravenhage-Scheveningen werd intusschen bij
niij aangehoudeu ten fine van nader onderzoek, na afloop
waarvan ik mij voorstelde, ook het Gemeentebestuur van'sGra-
venhage ten aanzien van de voorgestelde of te volgen rigting
te raadplegen.
Bene keunisneming intusschen van het verhandelde in de
ziiting van den Gemeenteraad van den 9den dezer maandgeeft
mij aanleiding, reeds vbdr den afloop van dat onderzoek,
Burgemeesrer en Wethouders met het mij aangeboden plan der
Maatschappij bekend te maken, aangezmn een voorsteL op dien
dag aan den Raad onderworpenstrekt tot bet verleenen eener
(1) Zie Bijbl. t. d. Stct. Zitting 1859—1860. Tweede Earner
biz. 597.
(2) Zie Bijbl. t. d. Stct. Zitting 18591860. Tweede Earner,
biz. 611.
(3) Zie Bijbl. t. de Stct. Ziiting 1859 1860. Tweede Earner,
biz: 614.
(4) Bijbl. t. d. Stct. Zitting 1859 1860. Tweede Earner,
biz. 681.
(5) Zie Bijbl. t. d. Stct. Zitting 1859—1860. Eerste Earner,
biz. 215.
(6) Zie Bijbl. t. d. Stct. Zitting 1859—1860. Eerste Earner,
biz. 210.
(7) Zie Bijbl. t. d. Stct. Zitiing 1859—1860. Tweede Earner,
biz. 607.
concessie aan den heer Soetens. tot aanleg en exploitatie eener
rail-route (paardenspoor) vau 'sGravenhage naar Scheveningen,
juist in de rigting welke de Maatschappij voorstelt aan den
spoorweg van Scheveningen langs 's Gravenhage naar Leideu
enz. te geven.
»Ik heb alzoo de eer, Burgemeester en Wethouders hiernevens
te doen toekomen
1°. Eene situtatie-kaart der rigting van den ontworpen weg
tusschen *s Gravenhage en Scheveningen, op eene schaal vau
I h 25,000.
2". Ben lengt.e-profiel van het terreinindie ontworpen rigting
op eene schaal vau 1 a 500o over de lengte, en Ik 50 over de
hoogte.
■3J. Eene toelichtende nota, hij het ontwerp beho^rende.
Nadat van deze stukken zal zijn kennis genomen, wensch
ikmet den Heer liurgemeester. een afgevaardigde van de Spoor-
weg-Maatschappij en den Hooflinspecteur van den Waterstaat
eene t>ijeenkomst te houden, ten einde hij die geiegenheid da
verschillende belangen, diehierop het spel staan, te bespreken.
Ik stel mij voor dag en aur daart >e te hepalen, na l.it ik van
den Burgemeester zal hebben vernomen, dat hij bereid is, zich
tot zoodamg mondelmg overleg te leenen.
Olschooude inhoud van deze missive, oppervlakkig beschouwd,
voor het legended schijnt te getuigen. meenen de ondergeteekenden
nogtans, dat men bij meer naauwgezette overweging daarin ge-
reedelijk de bevestiging zal vinden van het door veleu voorge'taau
gevoeleu, dat da lioiiaiuLche IJzeren-Spoorweg-Maatschappij de
concessie .Scheveningen-s Gravenhage-Lei ien-Woerden. nooit
iu goeden eriist heelt hegeerd, en dat het ia volkomen over
eenstemmiug daarmede ook geenszius iu hare bedoeling ligtdie
concessie ten uitvoer te leggen nu zij die kennelijk haars
ondanks en door deu loop der omstandigheleu gedrongea heeft
aanvaard.
Immers het blijkt daaruit op de meest onwederlegbare wyze,
dat zes inaauden i:a den dag dier aanvaarding zelfs de rigiing van
den weg nog niet, ingevolge art. 7 der voorwaarden van de
concessie door deu Minister van Biuneulandsche Z iken hspaald
waszoodat de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij
een zesde gedeelte van den termiju vau drie jareu binnen welken,
krachiens art. 28 dier Voorwaarden de weg voliooui en in exploi
tatie gebragt zou moeten zijn, heeft lateu voohijgaan zonder
iets hoegeuaaind t<>t teuuitvoerleggiiig der concessie tedoeu.
Al haar streven heeft zich hcpaald bij het onderwerpen aan
de goedkeuring van den Minister van Binneulandsche Zaken van
eene algemeene kaart op de schaal van I "a 25,000 aaugeveude
de te volgen rigting des wegs.
Het is waardat hij art. 15 der voorwaarden van de concessie
een termijn van vior inaanden daarvoor is toegestaanen dat
dus het nuiteloos geleden tijdverlies welligt voor nagenoeg een
derde deel aan het Deparieuieut van Binnenlandsche Zaken te
wyten is ten zij het Hoofd van dat Depai tciueut gebruikt inogt
hebben gemaakt van de bij art. 49 der voorwaarden voornehou Ien
hevoegdneid tot termijnsverlengiug, heigeen evenwel mmder
waarschijnlijk is, dewijl hetgiv.il van ouverinijdelijke noodzake-
lijkheidwaarvan die bevoagdheid afhankelijk is gemaakt, ten
aanzien van de bij art. 15 aan den conce^siouaris opgelegda
verpligting, met bestaanbaar schijnt.
Het zouvoorzeker lebetreuren zijn, indien de Regering door
miudeien ijver iu het onderzoek der haar aangeb .deu plannen
aauleiJing tot vertragiug gat het algemeen belang zou daar
door niet bevordcrd en de billijkheid tegeuover de H nlandsche
IJzeren-Spoorweg-Maatschappij uit het oog verloren worden
maar wat duarvau ook wezen moge zoo veel is zeker dat de
omstaudigheden grond opleveien om het daarvoor te houden
dat de Hollandsche IJzcren-Spoorweg-Maatschrtppij eerst op deu
allerlaatsten dag vau den bij art. 15 bepaalden termijn aau het
voorschrift van dat artikel heeft voldaan, euderhalve uitsiuiiend
door cigwii toe loeu vier inaauden na den dagwaarop de con
cessie verleend is, ongebruikt vooi bij heeft laten gaan.
Dit nu mag vedig geacht worden het vermoederi te wettigon,
dat zij met voornemeus is de concessie uit te voeren. Had zij
toch werkelijk dat voornemen, dan zou zij d «ard »or ontejen-
^eggelijk in strijd met haar eigen belang gehandeld hebben,
hetwelk zich iu dat geval zeer zeker tegeu elke veriraging zou
verzetten omdat die naar luid van art. 47 der voorwaarden al
zeer ligt aanleiding zou kunnen geven tot vervallen-verklaring
der concessie en toepassing der straffen l»ij art. 48 bedreig<l.
Had zij dat voornemen iu goeden ernst gekoesterddan zou
zij ongetwijfeld, of bij de aanvrage oin de concessie, bfalthans
tijdens hare a iuvaardingde bij art. 15 der Voorwaarden be-
doelde algemeene kaart hebben overgelegd. Tot het laaisie heeft
de gelegenhei I niet ontbroken want de aanvrage van de Holland-
sclie lJzeren Spoorweg-Maaischappij was reeds v66r deu 10 leu
December 1859 bij de Regering ingekomen (2), en is #3rst den
26sten April 1860 in^ewilligd, terwijl het uit aan anderen ver
leeude spoorwegconcessieu van algemeene hckeudheid wasdat
de overlegging van zoodauige kaart, door de Regering z»u
worden verlaugd.
Maar het iserverreaf, dat het aangegeven vermoeden bloot op
den inhoud van den hier hoven medegedeelden brief van den Minis
ter van Binnenlandsche Zaken zou berusien.
Het laten varen van met ingenoinenheid opgevatte, of reeds tot
een hoogen trap van rijpheid gebragte ontwerpen is een bij de
Hollandsche IJzeren-Spoorweg-Maatschappij geenszins vreemd
verschijnsel.
Onderscheidene voorbeelden zouden daarvan bij gebragt kunneu
worden. De ondergeteekenden weuschen zich iiij het volgende te
hepalenomdat het onileend is aan eene brou van die Maatschappy
zelve uitgeguan (3j en overigeus eeuigei mate iu verbaud staat tot
deden*6sten April 1860 aan haar verleeude c »nces>ie
Het zal wel ounoodig zijn het groote nut en voordeel van den
door de vorige algemeene vergadering geadopteerJen zijtak naar
Schiedam hier op nieuw aan te tooneu. Een lederdie de situatie
van de haven van Schiedam eu teveus het eiudpunt van den Spoor-
weg te Rotterdam keut, zal de overtuiging hebbeu dat eene coin-
municatie van tlen Hollandschen Spoorweg en dus van Amsier >am
met de Mitas «»p geene hetereonkoatbaarder en spoediger wijze te
verkrijgen is dan door dezen zijtak.
Na het besluit der vorige ulgemeene vergadering (die daardoor
getoond heeft in deze opiuie te declenj NNaardoorde aanleg van
dezen zijtak kon vastgesteld worden, zijn dan ook de noodige
ontwerpen daarvoor opgemaakt, en heeft de Raad zich in beireK-
king gesteld met de Stedelijko Regering van Seine lam ten eii.de
van laatstgemelde te wcten of er van hare zyde ook op eenige hij-
dragen kon worden gerekend, ten einde deze ook vo .r die »tad zoo
hoogst wenschelyKe zaak t 't stand te kunnen hrengeu. De uusiag
dezer pogmgen is te vinden in eene laatste missive dd. 27 Novem-
«ber 184 7, nu.632, welke de Raad de eer had van genoemdStedelijk
llestuur te ontvangen, waarbij een extract werd toegezouden
uit de resolutien van den Raad der stud Schiedam, waarbij
onder anderen besloten is. om de twaalf buuders land, welke
(1) Zie het versing der handelingen van den Gemeenteraad
van *s Gravenhage I86U, Hz. 191 XII.
(2) Zie inlichtmgen op hot adres van O ASchretler te Leiden
en B. Maxwilste *s Gravenhagouiigebragt in de ziiting
ven den i2den December 1859. Bybl.t.d. Stct. Zitting 1859—1860,
Bijlagen biz. 342.
(3) Verslag omtrent den IJzeren Spoorweg van Amsterdam
naar Rotterdam uitgebragt iu de algemeene vergaderiug van
aaudeelhouders in de HollandscheIJzeren Spo »rweg-Mttatsctiapp'J
op Woensdag den 5den April 1848, biz. 20.