AAN DEN KONING. SlRB Nadat de, zelfs te midden van den hevigen strijd tusschen uiteenloopcnde plaatselijke belangen over de aan de Nederland- sche spoorwegen te geven rigtingendoor niemand betwiste stelling: «de residentie's Gravenhage moet in het vervolg zoowel aan de Ouster-en Noorder- spoorweglijnen als aan de Zuidelijke lijnen behoorlijk worden verbondenopenlijk door Uwer Maje- steits Regering was verkondigd Ihebben zeventien ingezeteuen waartoe ook de ondergeteekenden behoordeo Uwe Majesteit bij adres van den ISdeuJunij 1859 verzocht, dat bet Hoogstdezelve inogt behagen, zoodanige maatregelen te doen nemen als konden strekken om hitmen den kortst mogelijken tijd Scheveningen en *8 Gravenhage door middelvaneen spoorweg nabij Gouda met den Nederlandschen Rhijuspoorweg en daardoor met het groote spoorwegnet van Europa te verbinden. Naar aanleiding daarvan^en zich jegen9 de overige ondertee- keuaren verbonden hebbende tot het nemeu van alle die binnen hun bereik liggende maatregelen welke aan eene gunstige beschikking op dat verzoek bevorderlijk zouden kuuoen zijn meenen de ondergeteekenden de navolgende beschouwmgen met den diepsteu eerbied aan Uwer Majesteits overwegingen te moeten onderwerpen. Den 22 November 1859 hebben de heeren D. A. Schretlcn en J. B. Maxwils verzocht, om concessie voor een spoorweg, loopende van Scheveningen langs *s Gravenhage, tot aan- en in verbiuding met den Nederlandschen Rhijnspoorweg nabij Gouda. Zoodra dit bekend was geworden heeft de Raad van Admini strate van de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij aan- vrage gedaan om concessie voor een spoorweg van Leiuen tot Woerden en voor een spoorweg van 's Gravenhage naar Sche- veoingen. Beide concession werden in de zitting van de Tweede Earner der Staten-Generaal van 2 December 1859 besproken, hetdenk- beeld 0111 ze gelijktijdig te verleenen, bij die geiegenheid krachtig op den voorgiond geplautst (2), vond ingang bij de Regering, gelijk blijkt uit de mededeeliugen daaromtrent van wege het Departement Nan Binnenlandsche Zaken aan de beide Earners der Staten-Generaal gedaan (3), en dit had ten gevolge dat het Hoofd van genoemd Departement, bij missive van 22 December 1859 litt. F, 3de Afdeeliug (Waterstaat)aan de respective aanvragers te kennen gaf, bereid te zijn, aan Uwe Majesteit voor te stellende twee aangevraagde concessien te verleenen op de voorwaarden, waarvau ontwerpen bij die missive werden overgelegd. De heeren Schretlen en Maxioils beantwoordden dit schrijveu den 26 Januaiij I860. Zij stelden daarbij op den voorgrond dat het gelijktijdig aan anderen verleenen van concessie voor een spoorweg van Leiden tot Woerden hen niet zou weerhouden de concessie, die zij hadden aangevraagd, te aanvaarden bijaldien de daarvoor vast te stellen voorwaarden slechts eenigermate mogten blijken in overeenstemmiug te zijn met de wet, de bil- lijkheid en de regtvaardigheid zij ontwikkeiden vervolgens hunne beschouwmgen omtrent het hun inedegedeelde ontwerp dier voorwaarden en verklaarden ten slotte de hun door de Regering aangeboden concessie nan te nemen. op zoodanige voorwaarden, als de Minister van Binnenlandsche Zaken, na kennis vau die beschoawingen te hebben genomenin gemoede zou vermeenen billijkei wijze aan hen te kunnen opleggen (4). De Raad van administrate van de Hollandsche IJzeren Spoorweg- Maat>chappy trok zich daaientegen terug door de aanvaarding der door hem verlangde concessie alhankeltjk te siellen van eene voorwaarde, welke hij niet nan zijne aanvrage verbonden had, deze namelijk dat de Regering haar vrijwillig aan de heeren Schretlen en Maxwils gedaan aan bod terugnemeu en de con cessie voor de lijn Scheveningen-Goudaweigeren zou (5). In dezen stand der zaak kwam het Ministerie van 22 February l"8TTTaairiret be wind eu trad de Minister van Staat, Mr. FA. Baron van hallals President-Minister op. De ondergeteekenden even als de voorstanders van den spoorwegScheveningen-'s Gravenhage-Gouda in hetalgeraeen zagen in deze gebeurteuis geene reden tot bezorgdheiddewijl zij zich vleiden dat de President-Minister getrouw zou bevonden worden aan de volgende verklariug, door hem, als lid vau de Tweede Earner der Siaten-Generaal, den 8 December 1859 in het openhaar alge.egdIk behoor tot diegeuen die verlangen dat de concessie verleend wordt voor een spoorweg van Sche veningen over de Kesidentie naar Gouda. Ik zal dien weg met groot genoegen zieu en ik hoop er vau gebruik te kunnen maken. Met te meer genoegen zou ik die concessie zien, omdat, zoo de weg tot mijn gemak en nut strektdie niet ten koste is van den Staat. Bovendien, deze zaak is eene particu iere onder- neming en het is altijd wenschelijkdat deze met belemmerd wordt (6). Maar de ondergeteekenden vleiden zich te vergeefs. I Immers in de zitting van de Tweede Earner der Staten- Generaal vau 27 April 1860 gaf de President-Minister te kennen, dat hij de grondlegger was van den Hollandschen IJzeren Spoor weg (7) en dat hij dit als een zijner triuinphen beschouwde (8). Nu alzoo zijue vooringenomenheid met die onderneming bloot- gelegd en zich als een voorstander van bevoorregting in de zaak van de verzekermg der middelen van vervoer te hebben doen kennen, verklaarde hij zich luidc tegen de concessie Scheve- ningen-'sGravenhage-Goudaomdat daardoor aan de Hol landsche Spoorweg-Maatschappij een groot deel vau haur vet tier zou worden ontuoinen (9), Deze verandeide zienswijze van den President-Ministermoest natuurlijk een overwegenden invloed uitoefenen op de door het Departement van Binnenlandsche Zaken te nemen hesltssing, te meer dewijl dat Departement, ingevMge art. 1 van het Eoniuklijk besluit van 24 Mei 1846, n°. 37, verpligt was, daaromtrent vouraf in overleg te treden met den Minister van Finantien en diens berigi bij zijne voordragt aan Uwe Majesteit overte leggen. Die invloed schijnt althans niet vreemd te zijn geweest aan het befluit vau het Iloofd van het Departement van Binnen landsche Zaken, dat den 2 7sten April I860 in dezer voege werd kenbaar gemaakt: «lk berigt op dit oogenblik aan deze Earner dat ik, daartoe (lj Zie Bijbl. t.d. Stct. Zitting 18581859. Bijlagen biz. 956. (2) Zie Bijbl. t. d. Stct. Zitting 18591860. Tweede Earner biz. 4 14-415. (3) Zie Bijbl. t. d.Stct. Zitting 1859 1860 Bijlagen, biz. 342 en Eerste Eaiuea biz. 124. (4) Zie stukken beireffende de ontworpen verbinding van Scheveningen en 's Gravenhage met het Europeesche spoorwegnet, uitgegeveu door het *s Graveuhaagsche Spoorweg-Comite biz. 27 en voig. en biz. 84. (5; De verbindingslijn «Scheveningen-'sGravenhage-Leyden- Woei den getoetst aan het belang der Residentie enz. Amsterdam Frederik Mulltr 1860, biz. 34. (6) Zie Bijbl, t. d. Stct. Zitting 18591860, Tweede Earner, biz. 496. (7) Volgens anderen zou wijlen de Ingenieur W. C. Brade daarvoor moeten gehouden worden. Zie piospectus van den IJzeren Spoorweg van Amsterdam op Haarlem enz. Amsterdam bij A. /.weesaart 1835. (8) Zie Bijbl. t. d. Stct.Ziiting 1859 1860. Tweede Earner, biz. 606. (9) Zie Bijbl. t. d. Stct, Ziiiing 1859—1860. Tweede Earner, biz. 607, door het geeerbiedigd Hoofd van den Staat gemagtigdde con cessie aan de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maaischappij tot verbinding van Scheveningen en *sGravenhagelangs Leiden en Woerden, met den Rhijnspoorweg heb verleend en deconceasie aan de heeren Schretlen en Maxwils heb geweigerd.* (I) Onbeschrijfelijk was de indruk, door deze inededeeling te weeg gebragt. De Tweede Earner der Staten-Generaal nam nog dienzelfden dag met overgrooto meerderheid, het navolgende hoogst merk- waardige besluit: De Tweede Earner der Staten-Generaal, van oordeeldat de Regering, door het verleenen van eene uitsluitende concessie ter verbinding vau de Residentie met den Rhijnspoorweg, het publiek belang niet heeft behartigd, en mitsdien zoo wel het door de Regering genomen besluit als de redenendie daartoe geleid hebben, afkeurende, slutt de beraadslagmg.(2) Zij wijdde voorts al spoedig meer bijzouder hare aandacht aan de, onder dagteekening vau 26 April 1860, aan de Holland sche IJzeren Spoorweg-Maatschappij verleeude concessie. (3; De heeren D. A. Schretlen en B. Maxwils weuddeu zich eerbiedig tot Uwe Majesteit, met de bede dat het Hoogstdezelve mogt behagen de beschikking van deu 24sten April I860, lit L4.kraclnens welke die concessie was verleend, in zoo verin nadere overweging te willen nemendat daaruit en uit die con cessie alle bepaliugen zouden wegvalleuwelke een nadeeligen iuvloed zouden kunnen uitoefeneu op het toestian der door hen aangevraagde concessie Scheveningen-,sGraveuhage-Gouda» en dien ten gevolge die concessie alsuog aan hen te verleenen op voorwaardenevenzeer met het Staatsbelang als met de bilhjkheid overeeukomende. De Gcmeenteraden de Earners van Eoophandel en Fabrieken van 'sbruvenhage en Gouda, en de ondergeteekenden, Sire! verzochten Uwe Majesteit die bede iu gunstige overweging te willen nemen. De ondersteuning van de beide Earners der Staten-Generaal werd door al deze adressanten ingeroepen. De Tweede Earner besloot, den 12deuMei I860:deze adressen ter griffie neder te leggen en bij afschrift te verzenden aan den Minister van Biunenlandsche Zaken, met verzoek om inlich- tingen en om daarbij te kennen te gevendat zij van oordeel was, dat het bepaalde bij artikel zes der voorwaarden, waarop concessie was verleend voor den aanleg en de exploiiatie vau een spoorweg van Scheveningen, langs sGravenhage en Leiden naar Woerdeu, daarin niet had mogau opgenomeu worden, zonder het voorbehoud van beKrachtigiug bij de wet. »(4) En de Berate Earner vereeuigde zich, den lOden Augustus 1860 eenparig (5) met de conclusie van het verslag van hare Commissi© voor de verzoekschi ifteuden 5deu Juuij bevoreua uugebragt, waarvan het slot in de volgeudo zeer belangrijke bewoordiugen was vervat: Al de genoemde adressanten verzoekenonder inhaesieaan de daarbij gevoegde vertoogen aan Zijne Majesteit den Eouing, de ouder&teuning dezer Earner bij de iiooge Regering daartoe, dat de aangevraagde concessie Scheveumgen-'a Gravenhage- Gouda aisnogaau de heeren Schretlen-Maxwils worde verleend.,. Uwe Commissie heeft gemeend zich vau de beooideelmg der door adressanten aangevoerde grondeu en beweegredeneu te moeten onthouden, zelfs ten aauzien der gegeceus en o^merkin- gen in het adres Schretlen-Maxwils voorkomende. Zij is ecltter *btscheidei.lijk van gevoelent dat laatstgenoemd de aandacht der Regering ooerwaardig zou kunnen zijn en er welligt toe kunnen leidtn om die aanvrage in nadere overwejing to nemen Dienvolgens heeft Uwe Commissie de eer aan Uwe verga- dering voor te stellen: dat het der Earner behagen moge om ••de ouderwerpelijke adressen bij do vroegeie stukken der ver- ••tooners ter onderwerpehj iflie fe doen neder- leggen, teveus om air. noeiude en bijlagen te verzenden aan Hum B^fceereu Ministers van Binnenlandsche Zaken van i'i ien." 6) Beschouwt men deze conclusie in. vemaud met de daarvoor bijgebragte gronden, dan schijnt med, zouder vrees voor tegen- spiaak, te mogen aannemendat de Eerste Earner derStateii- Geueraal, door zich daanuede te vereemgenhet zegel van hare goedkeuring heeft gehecht aan de veroordeeling, welke de Tweede Earner en den 2 7steu April feu deu 12den Mei I860 had uit- gesproken over de wijze waarop de Regering in deze was te werk gegaan. Iutusachen bleef de Minister van Binnenlandsche Zaken in gebrek3 aan de Tweede Earner der Staten-Generaal de iulich- tingen te verstrekkeu, welke zij bij besluit van 12 Mei i860 had verzocht. Het iweede lid. van artikel 89 der Grondwet werd ter zijde geschoven. De behoorlijke verbinding van de Residentie aan de Ooster- en Noorderspuorweglijnen, waarbij, zelfs volgens het gevoeleu van den Fresident-Minister (7), het geheele land belang heeft, geraakte op den achtergrond en van de lijn Leiden-Woerdeu werd eveuunn als van de lijn «*sGraveuhage-Gouda» ieis meer veruomen. Bene bijkomende omstandigheid bragt haar echter weder ter sprake gelijk blijkt uit de volgende in de zitting van deu Gemeenteraad van 'sGravenhage van 16 October I860 ter tafel gebragte missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken, welke deu vorigeu dag bij Buigemeester en Wethouders dier gemeente was ingekomeu; «Ingevolge de voorwaarden, waarop aan de Ilollaudsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij op den 26 April dezes jaars concessie is verleend tot aanleg van een spoorweg van Scheveningen, langs 's Gravenhage en Leiden en Woerden, aan&luitende aau den Hollandschen eu deu Neder- landscheu Rhijnspoorweg, heeft de concessionaris aan mijne goedkeurmg ouderworpeu eene algemeene kaart op de schaal van 1 a *5,000, aangevende de te volgen rigting des wegs. Na voorafgaand onderzoek, zijn aau den Raad der Holland- sche IJzeren Spoorweg-Maatschappij de hedenkingen medege- deeld, waartoe het plan van aanleg, voor zoo veel de verbinding van Leiden met Woerden beti eftheeft geleid. Het plan hetrek- kelijk de lijn 'sGravenhage-Scheveningen werd intusschen bij niij aangehoudeu ten fine van nader onderzoek, na afloop waarvan ik mij voorstelde, ook het Gemeentebestuur van'sGra- venhage ten aanzien van de voorgestelde of te volgen rigting te raadplegen. Bene keunisneming intusschen van het verhandelde in de ziiting van den Gemeenteraad van den 9den dezer maandgeeft mij aanleiding, reeds vbdr den afloop van dat onderzoek, Burgemeesrer en Wethouders met het mij aangeboden plan der Maatschappij bekend te maken, aangezmn een voorsteL op dien dag aan den Raad onderworpenstrekt tot bet verleenen eener (1) Zie Bijbl. t. d. Stct. Zitting 1859—1860. Tweede Earner biz. 597. (2) Zie Bijbl. t. d. Stct. Zitting 18591860. Tweede Earner, biz. 611. (3) Zie Bijbl. t. de Stct. Ziiting 1859 1860. Tweede Earner, biz: 614. (4) Bijbl. t. d. Stct. Zitting 1859 1860. Tweede Earner, biz. 681. (5) Zie Bijbl. t. d. Stct. Zitting 1859—1860. Eerste Earner, biz. 215. (6) Zie Bijbl. t. d. Stct. Zitting 1859—1860. Eerste Earner, biz. 210. (7) Zie Bijbl. t. d. Stct. Zitiing 1859—1860. Tweede Earner, biz. 607. concessie aan den heer Soetens. tot aanleg en exploitatie eener rail-route (paardenspoor) vau 'sGravenhage naar Scheveningen, juist in de rigting welke de Maatschappij voorstelt aan den spoorweg van Scheveningen langs 's Gravenhage naar Leideu enz. te geven. »Ik heb alzoo de eer, Burgemeester en Wethouders hiernevens te doen toekomen 1°. Eene situtatie-kaart der rigting van den ontworpen weg tusschen *s Gravenhage en Scheveningen, op eene schaal vau I h 25,000. 2". Ben lengt.e-profiel van het terreinindie ontworpen rigting op eene schaal vau 1 a 500o over de lengte, en Ik 50 over de hoogte. ■3J. Eene toelichtende nota, hij het ontwerp beho^rende. Nadat van deze stukken zal zijn kennis genomen, wensch ikmet den Heer liurgemeester. een afgevaardigde van de Spoor- weg-Maatschappij en den Hooflinspecteur van den Waterstaat eene t>ijeenkomst te houden, ten einde hij die geiegenheid da verschillende belangen, diehierop het spel staan, te bespreken. Ik stel mij voor dag en aur daart >e te hepalen, na l.it ik van den Burgemeester zal hebben vernomen, dat hij bereid is, zich tot zoodamg mondelmg overleg te leenen. Olschooude inhoud van deze missive, oppervlakkig beschouwd, voor het legended schijnt te getuigen. meenen de ondergeteekenden nogtans, dat men bij meer naauwgezette overweging daarin ge- reedelijk de bevestiging zal vinden van het door veleu voorge'taau gevoeleu, dat da lioiiaiuLche IJzeren-Spoorweg-Maatschappij de concessie .Scheveningen-s Gravenhage-Lei ien-Woerden. nooit iu goeden eriist heelt hegeerd, en dat het ia volkomen over eenstemmiug daarmede ook geenszius iu hare bedoeling ligtdie concessie ten uitvoer te leggen nu zij die kennelijk haars ondanks en door deu loop der omstandigheleu gedrongea heeft aanvaard. Immers het blijkt daaruit op de meest onwederlegbare wyze, dat zes inaauden i:a den dag dier aanvaarding zelfs de rigiing van den weg nog niet, ingevolge art. 7 der voorwaarden van de concessie door deu Minister van Biuneulandsche Z iken hspaald waszoodat de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij een zesde gedeelte van den termiju vau drie jareu binnen welken, krachiens art. 28 dier Voorwaarden de weg voliooui en in exploi tatie gebragt zou moeten zijn, heeft lateu voohijgaan zonder iets hoegeuaaind t<>t teuuitvoerleggiiig der concessie tedoeu. Al haar streven heeft zich hcpaald bij het onderwerpen aan de goedkeuring van den Minister van Binneulandsche Zaken van eene algemeene kaart op de schaal van I "a 25,000 aaugeveude de te volgen rigting des wegs. Het is waardat hij art. 15 der voorwaarden van de concessie een termijn van vior inaanden daarvoor is toegestaanen dat dus het nuiteloos geleden tijdverlies welligt voor nagenoeg een derde deel aan het Deparieuieut van Binnenlandsche Zaken te wyten is ten zij het Hoofd van dat Depai tciueut gebruikt inogt hebben gemaakt van de bij art. 49 der voorwaarden voornehou Ien hevoegdneid tot termijnsverlengiug, heigeen evenwel mmder waarschijnlijk is, dewijl hetgiv.il van ouverinijdelijke noodzake- lijkheidwaarvan die bevoagdheid afhankelijk is gemaakt, ten aanzien van de bij art. 15 aan den conce^siouaris opgelegda verpligting, met bestaanbaar schijnt. Het zouvoorzeker lebetreuren zijn, indien de Regering door miudeien ijver iu het onderzoek der haar aangeb .deu plannen aauleiJing tot vertragiug gat het algemeen belang zou daar door niet bevordcrd en de billijkheid tegeuover de H nlandsche IJzeren-Spoorweg-Maatschappij uit het oog verloren worden maar wat duarvau ook wezen moge zoo veel is zeker dat de omstaudigheden grond opleveien om het daarvoor te houden dat de Hollandsche IJzcren-Spoorweg-Maatschrtppij eerst op deu allerlaatsten dag vau den bij art. 15 bepaalden termijn aau het voorschrift van dat artikel heeft voldaan, euderhalve uitsiuiiend door cigwii toe loeu vier inaauden na den dagwaarop de con cessie verleend is, ongebruikt vooi bij heeft laten gaan. Dit nu mag vedig geacht worden het vermoederi te wettigon, dat zij met voornemeus is de concessie uit te voeren. Had zij toch werkelijk dat voornemen, dan zou zij d «ard »or ontejen- ^eggelijk in strijd met haar eigen belang gehandeld hebben, hetwelk zich iu dat geval zeer zeker tegeu elke veriraging zou verzetten omdat die naar luid van art. 47 der voorwaarden al zeer ligt aanleiding zou kunnen geven tot vervallen-verklaring der concessie en toepassing der straffen l»ij art. 48 bedreig<l. Had zij dat voornemen iu goeden ernst gekoesterddan zou zij ongetwijfeld, of bij de aanvrage oin de concessie, bfalthans tijdens hare a iuvaardingde bij art. 15 der Voorwaarden be- doelde algemeene kaart hebben overgelegd. Tot het laaisie heeft de gelegenhei I niet ontbroken want de aanvrage van de Holland- sclie lJzeren Spoorweg-Maaischappij was reeds v66r deu 10 leu December 1859 bij de Regering ingekomen (2), en is #3rst den 26sten April 1860 in^ewilligd, terwijl het uit aan anderen ver leeude spoorwegconcessieu van algemeene hckeudheid wasdat de overlegging van zoodauige kaart, door de Regering z»u worden verlaugd. Maar het iserverreaf, dat het aangegeven vermoeden bloot op den inhoud van den hier hoven medegedeelden brief van den Minis ter van Binnenlandsche Zaken zou berusien. Het laten varen van met ingenoinenheid opgevatte, of reeds tot een hoogen trap van rijpheid gebragte ontwerpen is een bij de Hollandsche IJzeren-Spoorweg-Maatschappij geenszins vreemd verschijnsel. Onderscheidene voorbeelden zouden daarvan bij gebragt kunneu worden. De ondergeteekenden weuschen zich iiij het volgende te hepalenomdat het onileend is aan eene brou van die Maatschappy zelve uitgeguan (3j en overigeus eeuigei mate iu verbaud staat tot deden*6sten April 1860 aan haar verleeude c »nces>ie Het zal wel ounoodig zijn het groote nut en voordeel van den door de vorige algemeene vergadering geadopteerJen zijtak naar Schiedam hier op nieuw aan te tooneu. Een lederdie de situatie van de haven van Schiedam eu teveus het eiudpunt van den Spoor- weg te Rotterdam keut, zal de overtuiging hebbeu dat eene coin- municatie van tlen Hollandschen Spoorweg en dus van Amsier >am met de Mitas «»p geene hetereonkoatbaarder en spoediger wijze te verkrijgen is dan door dezen zijtak. Na het besluit der vorige ulgemeene vergadering (die daardoor getoond heeft in deze opiuie te declenj NNaardoorde aanleg van dezen zijtak kon vastgesteld worden, zijn dan ook de noodige ontwerpen daarvoor opgemaakt, en heeft de Raad zich in beireK- king gesteld met de Stedelijko Regering van Seine lam ten eii.de van laatstgemelde te wcten of er van hare zyde ook op eenige hij- dragen kon worden gerekend, ten einde deze ook vo .r die »tad zoo hoogst wenschelyKe zaak t 't stand te kunnen hrengeu. De uusiag dezer pogmgen is te vinden in eene laatste missive dd. 27 Novem- «ber 184 7, nu.632, welke de Raad de eer had van genoemdStedelijk llestuur te ontvangen, waarbij een extract werd toegezouden uit de resolutien van den Raad der stud Schiedam, waarbij onder anderen besloten is. om de twaalf buuders land, welke (1) Zie het versing der handelingen van den Gemeenteraad van *s Gravenhage I86U, Hz. 191 XII. (2) Zie inlichtmgen op hot adres van O ASchretler te Leiden en B. Maxwilste *s Gravenhagouiigebragt in de ziiting ven den i2den December 1859. Bybl.t.d. Stct. Zitting 1859—1860, Bijlagen biz. 342. (3) Verslag omtrent den IJzeren Spoorweg van Amsterdam naar Rotterdam uitgebragt iu de algemeene vergaderiug van aaudeelhouders in de HollandscheIJzeren Spo »rweg-Mttatsctiapp'J op Woensdag den 5den April 1848, biz. 20.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Dagblad van Zuid-Holland | 1860 | | pagina 7