imzmmn stukken. SI I A E A JL A a U. tegen 12 stem men, de concessie der Portugesche ijzeren spoorwegen aan den heer Salamanca verleend heeft. Volgens brieven uit Konstantinopel van den 23 Maartscheen de Porte zich zeer ernstig bezig te houden met de spanning, welke in de Christen-provin- cien van het Rijk heersohten was zij er op bedacht militaire maatregelen te nementen einde in staat te zijn, de guvolgen eener beweging tegen te gaan, welke vooral aan invloed van buiten werd toegeschreven. Men sprak van het vorraen van twee kampen te Sophia en te Adrianopel. De Sultan had de bewoners van het eiland Candia, die in de jongste gebeurtenissen aldaar betrokken zijn geweestgratie verleend. Daarvan waren echter degenen uitgezonderddie niet terug- keeren en wier bezittingen verbeurd verklaard zullen worden 'SfiRAVEMIAfiE, 3 April. Wlj zien ons in staat gesteld onzen lezers mede te deelen dat een der aandeelhouders in de Holland sche IJzeren Spoorwegmaatschappijby een exploit van den 27 Maart 11., hetwelk den volgenden dag zoowel aan Zijne Excellence den Minister van Bin- nenlandsche Zaken als aan den Staat der Nederlanden is beteekendaan den Raad van Adrainistratie dier Maatschappij heeft doen aanzeggen u dat in de algemeeno vergadering van deelhebbers in de genoemde Hollandsche IJzeren-Spoorwegmaat- u schappij, welke gisteren (den 26 Maart) te Amsterdam is gehouden, een voorstel is gedaan, ten einde den Raad van Administratis op te dragen,eenedoor dienRaad aan- gevraagde concessie voor het aanleggen en exploiteren ii van eene spoorweglijn van Seheveningeu-'s Graven- ii hage-Leiden naar Woerden zoo die op aannemelijke voorwaarden verleend wordt, te aanvaarden en alsdan ii in dat geval alle finantiele en administrative maat- ii regelen tot de uitvoering benoodigd terstond en ii onverwijld te nemen alsmede om alle in de Statuten ii vereisohte veranderingen op de daarvoor voorge- ii schrevene wijze voor te bereiden dat de requirant, ii als deelhebber in genoemde Maatschappijvoor een ii bedrag van tien duizend gulden, zich tegen dat voorstel ii en tegen de aanneming daarvan op die vergadering heeft verzet, maar dat de meerderheid der aanwezige deelhebbers, hunne stem men voor de aanneming hebben ii uitgebragt. ii dat evenwel de requirant, zoowel het voorstel als ii het daarop genomen besluit, onwettig acht en alsnu de gronden van zyn verzet en dat verzet zelve op ii legale wyze wil doen blijken. dat het voorstel als niet gedaan zijnde door de ii Directie en niet naar de voorschriften der Statuten ii voor dat geval ter visie hebbende gelegen, niet anders ii wettig konde worden gedaan dan door ten minste ii tien der aanwezige leden der vergadering, hetgeen ii niet het geval is geweest, en om welke reden alleen a het niet vatbaar was behandeld te worden, veelmin ii nog geschikt, om tot een wettig besluit te leiden. u dat echter, ook al ware het voorstel, wat de wijze ii van behandeling betreftin overeenstemming geweest ii met de statuten der Maatschappij evenwel het ge- ii nomen besluit zelf in elk geval is onwettig en niet a verbindend. ii dat tocli dat besluit strekt om aan den Raad van u Administratis op te dragen het verrigten van hande- ii lingen welke ten eenenmale gelegen zijn buiten het doel der meergenoerade Maatschappijzoo als dat in u de artikelen een twee en tien harer Statuten is u omschreven ii dat derhalve dat besluit is in strijd met de u Statuten zoodat daaruit voor geen der deelhebbers eenige gehoudenheid, maar voor den Raad van Admi- ii nistratie ook geenerlei bevoegdheid kan voortvloeijen a dat het genomen besluit inderdaad de erkenninw zijner onwettigheid inhoudt, dewiji het eene ver- ii andering der Statuten als vereischte voor zijne uit- ii voering onderstelt a en verklaart mitsdien de requirant uitdrukkelijk te protesterenzoo tegen de geldigheid van het ii boven omschreven, door de algemeene vergadering ii van deelhebbers in de Hollandsche IJzeren Spoorweg- ii Maatschappij op 26 Maart jl. genomen besluitals u tegen elke bevoegdheid welke de Raad van admi- ii nistratie dier Maatschappij in strijd of buiten de u Statuten der Maatschappij, uit dat besluit mogt wilien ii ontleenen en tegen iedere zoodanige handeling, a welke genoemde Raad van Administratis krachtens dat beslnit mogt wilien verrigten. Onder voorbehoud u wyders voor den requirant van alle zijne regten te ii dier zake te doen geldenop zoodanigen tijd en wyze als hij zal geraden achten. ©e verbinding van 's Gravenliage aan het Kuropeschc Spoorwegnct. II. Waaroin nu heeft de Raad van Administratis die dubbele onwaarheid tot punt van uitgang gekozen Dat schynt niet moeyelijk na te gaan. Zoodra als de reeds sedert den 4 Augustus 1856 bij de Regering aanhangige aanvrage om concessie voor een spoorweg van Seheveningen langs 's G ravenhagetot aan en in verbinding met den Nederlandschen Rijnspoorweg naby Gouda, den 22 November 1859 met uitdrukkelijke byvoeging, dat daartoe geene geldelijke ondersteuning of garantie van renten van Staatswege gevorderd werd herhaald was haastte de Raad van Administratie zich, onder gelijke bijvoeging, concessie te vragen voor een spoorweg van Leiden tot Woerden, sluitende aan den Rijn-spoorweg aldaar, en voor een spoorweg van 'i, Gravenhage naar Seheveningen. In 1856 had hij evenzoo gehandeldwaardoor hij er in geslaagd was, de Goudasche lijn te weren. Ook thans had hij waarschijnlijk geen ander doel. Alhoewel de inhoud van die aanvrage, uithoofde van de geheimzinnigheidwaarmede de Raad van administratie zijne liandelingen pleegt te omhullen onbekend ismeent men toch als zeker te mogen stellen dat daarbij geene sprake was van uitsluiting der concessie Scheveningen-Gouda, en dat dus het niet verleenen dier concessie in geenen deele als con ditio sine qua non aan die aanvrage verbonden was. Immers, ware het anders, de Minister van Binnenl. Zaken zou ongetwijfeld niet alleen melding er van hebben gemaakt in zijne mededeeling aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, van den 10 December 1859, maar zelfs daarbij niet te kennen hebben kunnen geven, dat bij het Departement van Binnenl. Zaken de voor waarden werden opgesteld onder welke de beide aan gevraagde concessien gelijktijdigindien zulks verlangd werd onder s Ivonings goedkeuriugzouden kunnen verleend worden, Dat te kennen te geven, bijaldien eene der aan- vragen om concessie het niet-verleenen der andere, als voorwaarde had gesteld zou eene ongerijmdheid geweest zijn. De Raad van Administratie heeft zijne aanvrage niet teruggenomentoen uit deze mededeeling bleek, dat de Regering bereid was beide concessien gelijktijdig te verleenen. Evenmin heeft hij onmiddellijk na ontvangst van den brief van den Minister van Binnenlandsche Zaken, van den 22 December 1859, litt. F, 3de afdeeling, waarbij ontwerpen der voorwaarden van de concessien aan de respective aanvragers zijn medegedeeld ver klaard dat het gelijktijdig verleenen van beide voor hem geen grondslag van onderhandelen k, n uitmaken. Daarom moet hij geacht worden, ook nog destijds in dien grondslag te hebben berust. Eerst op den laatsten dag van den bij dien brief gestelden termijn heeft hij te kennen gegeven de door hem aangevraagde concessie niet te kunnen aanvaarden, indien die voor de Goudasche lijn tevens wierd verleend. Deze vreemde handelwijze maakt het meer dan waar schijnlijk, dat de Raad van Administratie bij zijne pogingen om zich de goedkeuring en medewerking ii van de meest aanzienlijke en invloedrijke aandeel- ii houders der Maatschappij zoowel ten aanzien van ii de aanvaarding der concessie als ten aanzien van de ii geldelijke middelen te verzekeren 1) op vele be- zwaren is gestuit. Bij die aandeelhouders zullen voorzeker de volgende beschouwingen niet zonder invloed zijn gebleven ii Dat de Hollandsche spoorweg meer bijzonder de ii belangstelling der wetgeving verdienen zou.konden ii de leden die zich voor de gedane voordragt ongunstig ii gesterad toondenalmede niet toegeven. In°geheel ii Europa zeiden zij, is geen spoorweg te vinden die ii op dien korten afstand zooveel groote steden verbindt. ii Met zulke elementen van bloei ware het te verwachten geweestdat deze onderneming aan de deelhebbers ii buitengewone winsten opleverde, en in dat opzigt, bij v. ii met den spoorweg van Leipzig naar Dresden gelijk ii te stellen ware, die in 1858, zoo men meent, 18 pet. ii heeft uitgedeeld. Wei verre vandaar, heeft de Maat- ii schappij na lang uit een geldelijk oogpunt te hebben "gekwijnd, in 1858 voor het eerst 5 per cent aan de a deelhouders kunnen uitdeelen. Waaraan is die on- ii gunstige uitkomst te wijten Ongetwijfeld ook aan ii min oordeelkundig beheer en gebrekkige exploitatie. ii De bij den Hollandschen Spoorweg bestaande inrig- ii tingen laten zelfs wat het personenvervoer betreft, ii veel te wenschen over. Buiten 's lands zo* men ti naauwelijks wilien gelooven dat op dezen weg niet a alleen geen nachttrein loopt, maar dat zelfs bij de ii winterdienst na half zeven ure des avonds geene ge- ii legenheid meer bestaatom langs dien weg van Rot- ii teidam naar Amsterdam te reizen. En zal nu het ii geld van den Staatdat is het geld van alien mogen it worden besteed, om aan te vullen wat, bij beter beheer ii en betere exploitatie, ongetwijfeld uit de eigene raid- ii delen der onderneming te vinden ware 2) Daarenboven is de lijn van Seheveningen over 'sGravenhage en Leiden naar Woerden, volgens het gevoelen van bevoegde beoordeelaars uit hoofde van hare betrekkelijk geringe lengte niet vatbaar om, met nfzonderlijk materieel geexploiteerd wordende (hetgeen voor de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij, ten gevolge van het verschil van spoorwijdte onver- mijdelyk is), eene redelijke winst voor de ondernemers te kunnen afwerpen. Welligt heeft ook dit gevoelen zwaar bij de belang- hebbenden gewogen. Hoe het zij er wordt beweerd dat aan de openingen van den Raad van administratie aanvankelijk een zeer ongunstig onthaal te beurt gevallen zou zijn, en dat de ii meest aanzienlijke en invloedrijke aandeelhouders der Maatschappij zich stellig ongezind betoond zouden hebben, om hunne toestemming tot eenige uitbreiding, welke ook, van hare onderneming, te geven. Op aan- houdend aandringen van den Raad van Administratie, zouden zij evenwel ten laatste, ofschoon noode, hunne medewerking hebben toegezegd doch alleen voor het geval, dat de Goudasche lyn niet tot stand mo<n komen. Of deze bewering juist zij, kunnen wij niet beslissen, maar wanneer men geloof mag hechten aan het hoogst eenzijdige en raadselachtige verslag van het verhan- delde in de algemeene vergadering van aandeelhouders in de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij den 26 Maart 1860 te Amsterdam gehouden, dat in de dagbladen werd opgenomen, dan schijnt het zeker, 1) Memorie, biz. 16. 2) Voorloopig verslag der commissie van rapporteurs voor het ontwerp van wet, tot bekrachtiging van eenige artikelen der inet de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij gesloten overeen- komst, betreffende de spoorversnialling. Bijblad tot de Staats- Courant, zitting 1859—1860. Bijbladbiz. 163.) dat ii de meest aanzienlyke en invloedrijke aandeel houders de uitsluiting van eene concurrerende lijn als voorwaarde tot hunne toetreding gesteld hebben. Hierdoor zag de Raad van administratie zich ge- noodzaakt, 6f van zijne aanvrage af te zien 6f die in overeenstemming te brengen -met de wenschen van hen, wier steun voor hen oninisbaar is. Ilij moestom het laatste te bereiken zijne oor spronkelijke aanvrage vervangen door eene andere, waarbij de uitsluiting der Goudasche lijn als conditio sine qua won werd gestelden heeft dat dan ook gedaan bij een schrijven van 31 Jannarij 1860 1), waarbij hij beweert, u dat de vooronderstelling van het gelijktijdig ii bestaan der beide spoorwegen in waarheid voor geene ii verwezenlijking vatbaar is omdat de aard der zaak ii zich daartegen verzet en dat daarvan in ieder geval de onvermijdelijke uitkomst is, dat er alleen over- it blijft eene keuze te doen tusschen den spoorweg van ii Leiden naar Woerden en den spoorweg van's Gra- ii venhage naar Gouda. Maar waarom verzette de aard der zaak zich nu tegen de verwezenlijking van de vooronderstelling van het gelijktijdig bestaan der beide spoorwegen en deed zij dat niet tijdens de oorspronkelijke aanvrage van den Raad van Administratie Welk bewijs heeft men bijgebragt voor dat verzet van den aard der zaak Geen enkel. De bewering is in hare algemeenheid door niets gestaafd, maar het is geblekendat de Raad van Administratie, uithoofde van den tegenstand van de meest aanzienlijke en invloedrijke aandeelhouders der Maatschappij niet bij magte is zijne oorspronkelijke aanvrage gestand te doen. Waar is het dus, dat de Leiden-Woerdensche lijn, immers voor alsnogniet door den Raad van admi nistratie kan worden gemaaktdoch daaruit volgt in geenen deele, dat het gelijktijdig bestaan van die lyn met die van's Gravenhage naar Gouda, in het algemeen onmogelijk wezen zou. Die algemeene onmogelijkheid is echter zeer be- hendig vooropgezetomdat de Raad van Administratie volkomen beseftedat de vermelding van de eenvou- dige en zuivere waarheid dat de Leiden-Woerdensche lijn, indien de Goudasche lijn tevens werd aangelegd door hem niet kon worden gemaakt, om redenengeenszins aan den aard der zaak ontleend maar hem bijzonder eigen en alleen aan zijne eigen persoonlijkheid te wyten, na de mededeeling van de Regering aan de beide Kamers der Staten-Generaal omtrent de twee lijnen onvermij- delijk tengevolge moest hebben dat de concessie voor de Goudasche lijn zou worden verleenden dus zijn sedert 1856 nimmer uit het oog verloren doelom die lijn te weren, niet zou worden bereikt. Om dit te voorkomen, heeft hij eene relative onmo gelijkheid voorgesteld als ware zij absoluut. Dan dat was niet genoeg. Die scheeve voorstelling moest ten minste schijnbaar aannemelijk worden ge maakt daarom wordt er de gevolgtrekking aan ge- koppeld dat de Regering eene keuze zou behooren te doen tusschen den spoorweg van Leiden naar Woerden en den spoorweg van 's Gravenhage naar Gouda. De Regering zou die keuze moeten doen, niet omdat het algemeen belangdat in deze het eenig rigtsnoer van beslissing wezen mag, haar vordert, maar omdat het bijzonder belang van den Raad van Administratie daardoor zou kunnen gebaat worden. Het denkbeeld van die keuze was echter in dadelijken strijd met het standpunt, dat de Regering tegenover de beide aanvragen had ingenomen. Zij had, bij den brief van 22 December 1859, beide aanvragen beantwoord, met toezeriding van ontwerpen der voorwaarden, en daarbij te kennen gegeven: «Wat ii het ontwerp van voorwaarden voor de beide lijnen ii s Gravenhage-Gouda en Leiden-Woerden betreft, ii wensch ik van de respective aanvragers, binnen den ii tijd van eene maand ingaande met den 1 January ii eerstk.te vernemen of zij bereid zijn, de concessie ii op de daarbij omschreven wijze te aanvaarden.2) Het blijkt uit deze woorden op de meest afdoende wijze, dat de Regering zich tegenover de beide aan vragen op een volmaakt onzijdig standpunt had ge- plaatsten geene keuze wilde doen. Nu vindt de Raad van Administratie wel goed te beweren. In de vooronderstelling nogtans, dat de be- ii langhebbende partyen zelve in de gelijktijdige daar- ii stelling der twee verbindingslijnen werkelijk geen ii onoverkomelijk bezwaar zagen konde de Minister ii welligt teregt oordeelende zaak alleen van het ii Gouvernementale standpunt beschouwende, dat het ii verleenen der beide concessien ook van de zijde der ii Regering geen bezwaar konde opleveren. Doch het is ii klaarblijkelijk, dat deze gansche vooronderstelling ver- ii vallen moest, zoodra eene der partijen, op grond van de onuitvoerbaarheid der daarstelling van de beide lynen ii dit denkbeeld verwierp, 3) en uit deze bewering, gepaard met eene beschouwing over physische moge- lijkheid en practische uitvoerbaarheid (waarbij hij echter ten eenemale in gebreke blijft aan te toonendat de onuitvoerbaarheid, waarop hij zich beroept, iets anders wezen zou dan de relative onmogelijkheid waarin hij verkeert) de zonderlinge gevolgtrekking af te leiden dat het niet aanvaarden van de'ne der con cessien de mogelijkheid van het verleenen der andere zoo die bleek wel aanvaard te zijnzou uitsluiten maar die gevolgtrekking is ten eenenmale in strijd met de zeer duidelijke woorden van den brief van 22 December 1859 ii Na kennisneming en overweging van de beide aanvragen en van de verschillendeadressen, ter onder- ii steuning dier aanvragen ontvangen ben ik bereid aan ii den Koning voor te stellen de beide aangevraagde ii concessien voor de lijn 's Gravenhage-Gouda, in ver- ii binding met den Rijnspoorweg, aan de heeren Schretlin ii en Maxwils en voor de lijn Leiden-Woerden, insge- 1) Memoriebiz. 31. 2) Zie stukken betreffende de ontworpen verbindin?enz. biz. 6. 3) Memoriebladz. 30.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Dagblad van Zuid-Holland | 1860 | | pagina 2