Ri&ï
Voor Maarten Bak blijft t altijd:
v
DE flAVETTLOCTDW
"Zwaan kleef aan"
Ik heb altijd gezegd, dat ik
103 jaar word. Maar als ik
negentig jaar ben, dan laat
ik me door iemand door
de polder varen. Want
kan kan ik dat niet meer. Maar ja,
dan zijn we ook al weer een jaar
of zestien verder". De 74-jarige
Maarten Bak uit Achterbroek, een
buurtschap onder Berkenwoude,
lacht een beetje ondeugend onder
zijn pet, terwijl hij met vaardige
hand de schouw, het platte vaar
tuig, waarmee de boeren door de
polders varen, door een brede
sloot voortboomt- Zijn gezicht is
verweerd, zijn ogen helder en ter
wijl hij de vaarboom hanteert,
kijkt hij rusteloos om zich heen.
Want de polder is zijn gebied. Zijn
leven lang heeft hij bijna dagelijks
rondgezworven door de Krimpe-
nerwaard, waarvan hij elk slootje, elke wetering en bijna elk gras
sprietje kent. Maarten Bak oefent een beroep uit, dat zelfs in ons water
rijke land zeldzaam is.
In de Krimpenerwaard wonen honderden zwanen, die met hun sierlijke
pracht de schoonheid van de polder nog meer luister meegeven. Ze heb
ben zich met hun jongen genesteld in de meest afgelegen slotén, maar
ook in de weteringen en de boezems langs de wegen. Het lijkt alsof ze
van niemand zijn, zoals dat heet, evenals de eenden, die in de poMer
leven. Maar het grootste gedeelte van die zwanen is van Maarten Bak.
Zelf weet hij niet eens precies hoeveel het er zijn. „Ik zou het zelfs
niet bij benadering kunnen zeggen", bekent hij. „Het zijn er beslist tien
tallen". Dat laatste is zeker in deze tijd van het jaar een onderschatting
van zijn eigen bezit. Want de zwanenechtparen hebben alle jongen en
elk paar zwemt op het ogenblik trots rond met zes tot negen gelige
donshoopjes om zich heen.
Het Is een vreemd vak, dat van Maar
ten Bak, dat hij uitoefent als een hobby,
namelijk het fokken van zwanen voor de
export en voor de slacht. „Je kunt er je
brood niet mee verdienen," zegt zijn
broer, die bij een Haagse melkinrichting
heeft gewerkt en enige jaren geleden
werd gepensioneerd. Hij heeft ook een
aantal zwanen, die rondzwemmen in de
vijvers en singels van Rijswijk en Den
Haag. Die zwanen stelt hij aan .die ge
meenten beschikbaar als sier, terwijl hu
de jongen zelf houdt. Die jongen worden
dan, evenals het broedsel van de zwanen
van broer Maarten, voor een groot ge
deelte verkocht naar het buitenland
„Nee', beaamt deze hoofdschuddend. „Als
je het in geld zou omrekenen, dan zou je
nog geen dubbeltje per uur verdienen.
Maar ik heb altijd van de poldér en van
zwanen gehouden en ik doe het voor
mijn plezier. Ik ga graag de polder in,
zomer en winter door. Dat blijf ik doen
tot ik dood ga, maar dat duurt nog een
hele tijd."
Schouw op de rug
TYE GEBROEDERS Bak Maarten is
u Zijn leven lang vrijgezel gebleven
wonen in een boerderij in het buurtschap
Achterbroek. Eigenlijk is Achterbroek
alleen maar een verzameling boerderijen,
die daar midden in de polder langs een
smalle weg staan. Het is er stil, want er
zijn maar weinig mensen, die daar iets
te zoeken hebben. Er zijn nog minder
mensen, die het weten te vinden en dat
is maar goed ook, want daar, midden in
de Krimpenerwaard. is de polder onge
rept, vrij van benzinedampen. De stilte,
die er heerst, is intens.
Daar op dat boerderijtje hebben de ge
broeders Bak hun dieren: kippen, var
kens en koeien. „Ik heb een groot ge
deelte van het land verpacht," zegt Maar
ten, „want ik werd er te oud voor om
„Ztvanen hoeden" met hond
op de schouw.
het zelf te bewerken. Maar ik heb nog
een stuk of acht koeien. Een, paar jaar
geleden heb ik iemand gevraagd om ze
voor mij te melken, want dat werd ook
te zwaar voor me. En nu kan ik,rustig
de hele dag de polder in gaan. Vroeger
moest ik om een uur of vier terug zijn
om te melken, maar dat hoeft nu niet
meer. Nu ga ik 's ochtends om negen uur
weg en dan kom ik pas om een uur of
zes thuis. Onderweg eet ik niet Daar heb
ik geen tijd voor, want je kunt tussen
de middag een heel eind wegvaren."
Het vervoermiddel van Bak is de
schouw. Zijn metgezel is een trouwe
Jachthond, die altijd voorin de schouw
zit en evenals zijn baas spiedend rond
kijkt. „Hij ziet een haas nog eerder dan
ik," zegt Maarten trots. En dat is heel
belangrijk, want hij heeft ook nog een
jachtakte, zodat hij met de jacht van tijd
tot tijd zijn broodwinning kan aanvullen.
„Ja, vroeger nam ik de schouw gewoon
op mijn rug als ik een eind het land over
moest, maar dat kan ik niet meer. Nu
moet lk hem over het land slepen en dat
is ook behoorlijk zwaar werk. Daarom
heb ik een kleine schouw genomen. Zelf
ben ik ook niet zo erg zwaar en dan gaat
het wel."
Zijn lichaamsgewicht zit hem kennelijk
dwars. „Ik zou er best een paar pond bij
willen hebben," zegt hij herhaaldelijk,
maar dan klaart zijn gezicht ineens op.
„Maar ja, als ik zwaarder ben, dan kan lk
l'n de winter ook niet zo gauw het Ijs op.
Nu ga ik al als het een nacht flink ge
vroren heeft. Ik ben altijd de eerste op
de schaats. Want dan moet ik de zwanen
ophalen, omdat die anders zouden dood-
vriezen. En dan moet je er als de kippen
bij zijn. Ja, als het vriest, dan ben ik zo
weg."
Zwonebout in najaar
fpvE ZWANEN hebben zich overal in de
polder, op de meest afgelegen plaat
sen, genesteld. „Maar ik weet ze allemaal
te vinden,' zegt Maarten Bak. „Want als
ze eenmaal op een plaats gebroed hebben,
dan blijven ze daar altijd zitten. En als
ze jongen hebben, dan zoeken ze de
meest stinkende sloten op, die er bestaan.
Dan wriemelen de ouden in de modder
en de jongen pikken maar raak. Met dat
gewriemel halen ze kennelijk insecten
naar boven. En ze eten natuurlijk ook
het kroos, dat in de sloten ligt. Ik vind
het wel best, dat die sloten zo vuil zijn."
Hoe herkent Bak zijn eigen zwanen?
Het antwoord is heel eenvoudig. „Eind
augustus en in september ga ik elke dag
op stap. Dan ga ik de jonge zwanen mer
ken en leewieken." Het merk van Maar
ten bestaat uit de streep, die dwars over
de snavel van de zwaan loopt. Er wordt
slechts een vleugel van een zwaan ge
kortwiekt en dat is voldoende om te
voorkomen, dat hij wegvliegt. „Maar met
die geleewiekte wiek moet je heel goed
oppassen," zegt Maarten. „Die is zo hard,
dat ze je een arm of een been kunnen
breken. Als ze met de andere wiek slaan,
dan wordt de slag door de veren gebro
ken.'
Toch zijn de gebroeders Bak niet bang
voor de zwanen. „Al zijn ze nog zo kwaad,
we gaan er gewoon op af. En dat is veel
beter dan wanneer ze merken, dat je
bang voor ze bent. Bovendien weten wij
hoe we ze beet moeten pakken." Om de
zwanen uit het water te halen, heeft Bak
een lange stok, waaraan een haak is be
vestigd, die aan het uiteinde heel smal
toeloopt. Die haak slaat hij om de hals
van de vogel en dan haalt hij het luid
blazende en gevaarlijk kijkende dier zo
naar zich toe. Zodra de zwaan op de kant
ligt, grijpt Maarten met een handige
greep toe en de zwaan is machteloos in
zijn armen. Als hij het dier moet vervoe
ren of als hij hem om een andere reden
een tijdje rustig wil houden, bindt hij
nog een touw om de poten en om de vleu
gels. De zwaan blijft dan gelaten op de
„Zo moet je ze vastpakken"
zegt Maarten.
grond liggen, tot hij weer wordt bevrijd.
Dan gaat hij er zwaar klapwiekend en
blazend vandoor, kennelijk woedend om
de doorstane vernedering.
Elk najaar haalt Maarten Bak tiental
len zwanen uit de polder, die bestemd
zijn voor het buitenland. Vorig jaar zijn
er zeventig tot tachtig zwanen naar Ame
rika gegaan, zestig naar Mexico en een
stuk of dertig naar België. „Vooral Ame
rika is een goede klant van ons," vertelt
Maarten Bak. „Het schijnt, dat ze onze
zwanen daar niet kunnen fokken en dus
blijven ze hier maar aankopen. Ik vind
het best, want als ze daar wel gefokt
konden worden, dan zouden ze allang
geen klant meer van mij zijn."
Maar er is voor de zwanen nog een an
dere bestemming, namelijk de slacht. In
Bodegraven zitten twee zwanenslachters,
die in het najaar zo'n honderd zwanen
per week slachten. Het vlees, dat alleen
gewaardeerd wordt door liefhebbers van
„bout", wordt, op een enkele bestelling
van een particulier na, afgenomen door
slechts één poelier, die in Amsterdam is
gevestigd. „Maar de huid is nog het mees
te waard," weet Maarten, die zich verder
om die kant van het bedrijf niet veel be
kommert. „Ze plukken de veren er af
en de huid met het overgebleven dons
wordt geëxporteerd. Ik heb wel eens ge
hoord, dat ze er jassen voor piloten van
maken."
Het is moeilijk om Maarten Bak aan
het praten te krijgen over zijn bedrijf.
„Ach, het is maar een hobby," zegt hij
verontschuldigend. „En het is maar beter,
dat de boeren er niet te veel van af we
ten. Ze hoeven niet te weten wat een
zwaan waard is en het is veel beter als
er niet te veel over gesproken wordt."
Die neiging te zwijgen komt voort uit
het feit, dat de zwanen de walkanten van
de sloten wel eens beschadigen en dat
het ook wel eens gebeurt, dat de koeien
worden lastig gevallen door een zwanen-
vader, die het op zijn heupen heeft ge
kregen, omdat hij meent dat zijn jongen
worden bedreigd. Maar voor al die on
gemakken krijgen de boeren zogenaamd
broedgeld voor de zwanen, die zich in
hun water hebben genesteld. Of ze kun
nen de helft van het Broedsel krijgen,
maar de meeste boeren geven de voor
keur aan het geld.
Naar strafkolonie
^LS Maarten Bak echter eenmaal aan't
praten is, dan neemt zijn liefde voor
de polder en de zwanen helemaal bezit
van hem. Dan beginnen zijn ogen te
glinsteren. En dan blijkt uit zijn verhalen
dat een zwaan een vogel is met vele vaste
eigenschappen. Zo heeft Maarten achter
zijn boerderij een zogenaamde strafkolo
nie. Dat is een afgeperkt gedeelte van
het brede water, dat achter zijn huis de
polder in loopt. Daar worden ondeugende
zwanen een tijd lang in afzondering ge
houden om ze wat betere manieren te
leren. „Kijk," zegt hij, wijzend op een
grote zwaan, die rusteloos met opgesto
ken veren langs de afrastering heen en
weer zwemt. „Dat is een hele lastige. Het
is een nog jonge man, die de koeien ach
terna zat. Nu hebben we hem hier apart
gezet. We laten hem rustig een dag of
veertien zitten en dan heeft hij zijn lesje
wel geleerd. Dan gaat het hok open en
hij mag weer naar zijn vrouwtje toe.
Daar moet hij zeker een paar uur voor
zwemmen."
De zwaan is een trouw dier. Wanneer
een zwanenechtpaar eenmaal samen heeft
gebroed, blijven de dieren heel hun ver
dere leven bij elkaar. Het was de straf
voor de zwaan in de strafkolonie, dat hij
nu juist in de tijd, waarin de jongen ver
zorgd moeten worden, niet bij zijn gezin
kon zijn. En Bak is er van overtuigd, dat
de zwaan wist, waarom hij daar gevangen
zit. „Hij zal nu heus wel wat rustiger
zijn," zegt hij beslist.
Over de trouw van de zwanen aan el
kaar kent Bak ook nog vele verhalen,
zoals van dat mannetje, dat veertien da
gen lang om de boerderij bleef rondzwer
ven, roepend om zijn vrouw, die was ge
storven, „Want ze geven echt geluiden
naar elkaar," zegt Maarten Bak. „Ze roe
pen elkaar." Maar wanneer ik hem vraag
of het waar is, dat een stervende zwaan
zingt, schudt hij peinzend het hoofd. „Ik
heb het nog nooit gehoord," zegt hij en
hij kijkt naar zijn broer, die ook de schou
ders ophaalt. „Het is best mogelijk, maar
ik' zou het niet weten. Wel weet ik, dat
een zwaan, die dood gaat, zo ver mogelijk
de polder in zwemt en een stil plekje
op zoekt.'
Het is moeilijk om bij een zwanenecht
paar te komen, dat jongen heeft. Het
vrouwtje blijft dan zo ver mogelijk van
de bezoeker vandaan en de jongen krui
pen achter haar. Het mannetje zwemt
met opgestoken veren en blazend op de
indringer af. In deze tijd zijn de manne
tjes het meest aggressief. Maar Bak laat
zich nooit afschriken. „Natuurlijk vliegen
ze me wel eens aan," zegt hij, „maar ik
win het altijd van ze."
's Winters, als het ijs de sloten bedekt,
worden de zwanen naar „huis" gehaald.
Dan trekt Maarten Bak er op de schaats
op uit met een slee achter zich aan. De
zwanen worden gepakt en gebonden en
met de slee naar de boerderij gebracht,
waar ze bij elkaar worden gebracht in 'n
groot wak. „Dat water houden ze dan
verder zelf wel open," zegt Maarten, die
bekent, dat hij al verschillende malen
door het ijs is gezakt. „Maar dan ging ik
naar huis, trok droge kleren aan, nam
een paar borreltjes en dan ging lk er
weer op uit en zorgde ik er voor, dat ik
onder het schaatsen flink begon te zwe
ten. Ik heb er dan ook nog nooit kwade
gevolgen van gehad."
Maarten Bak wordt, als zijn eigen voor
spelling uit komt, 103 jaar. Nog dertig
jaar genietend van de polder, van de bui
tenlucht en van de natuur. En in die der
tig jaar zal hij misschien véle karweitjes
afstoten en ze door een ander laten ver
richten. Maar zijn zwanen blijft hij trouw,
want eigenlijk zijn die zwanen zijn „le
vensverzekering."
JAN DIJKSTRA
'X - f