u
DE HAVENLOODS DONDERDAG 2 DECEMBER 1965
ee, het zout zat er niet meer in, bedacht de
\f J oude man, terwijl hij de laatste druppels
f warmte probeerde te peuteren uit de ra
diator van de centrale verwarming in zijn
hotelkamer. Vroeger nog niet eens zo
gek lang geleden, een jaar of vijftig, herinnerde hij zich
was het nog plezierig, maar tegenwoordig, nee, hij
overwoog nu toch wel heel ernstig om de staf er bij
neer te gooien. Laat een ander het maar opknappen, be
dacht hij, terwijl hij weer ging zitten in de krakende
leunstoel en zijn whisky zonder ijs, natuurlijk, want
de bediening was tegenwoordig ook niet meer je dat,
opnam. Iemand, die wat jonger was, die zich heter kon
aanpassen bij deze tijd, die de dingen met andere ogen
bezag.
Zijn gedachten gingen terug. Terug naar die tijd, toen
de maan nog werkelijk door de bomen scheen, op dat
heerlijke avondje, dat was gekomen zonder koop
avonden. Toen de wimpels nog waaiden van de stoom
boot en zijn paard stond te huppelen op het voordek.
Toen de roe nog echt een roe was, toen de makkers nog
raasden, toen het kloppen op een raam van een af
gelegen huis nog opgevat kon worden als de noodkreet
van een vreemdeling, die men wilde vragen naar zijn
naam. Toen het grootste geschenk, dat een kind kon
krijgen, een pop met vlechten in zijn haar was. En toen
zijn knecht nog onbehouwen door de schoorstenen kon
kruipen, omdat niemand er aanstoot aan nam, dat hij
zwart was.
Zijn knecht .Zijn hand, waarin
hij het glas hield, schokte even,
xodat hij iets van het vocht miste.
Arme kerel, dacht hij. Een paar
jaar geleden was alles nog in orde.
Toen was zijn knecht gewoon
zwart, net zo als hij eeuwen lang
zwart was geweest. En ineens was
het niet goed meer.; Gewoon een
teken van de tijd, dacht hij bitter.
Want toen was er ineens ergens
een onderwijzer opgestaan, die
had gezegd, dat het rassendiscri
minatie was, dat zijn knecht zwart
was. Sinds die dag had Piet elke
dag drie uur lang in de badkamer
doorgebracht om zich af te boe
nen. Het had niet veel geholpen.
Die schoolmeester zou er in ieder
geval niet tevreden mee zijn. Door
het zwart schemerde wel iets rood,
maar dat kwam door het vele boe
nen, had de dokter in Madrid ge
zegd. En Piet was toen bang ge
weest, dat die schoolmeester nog
niet tevreden zou zijn. Hij had iets
gezegd van Indianen of zo. En hij
zelf. Sinterklaas, had zich afge
vraagd of dat niet nog erger was.
Een Moor, die zich uitgaf voor In
diaan. Dat was een rassenkundig
probleem, waar zelfs de Verenig
de Naties niet uit zouden komen,
vreesde hij. En er waren al zo
vee] dingen, waar al die naties
niet uit kwamen.
Een witte Piet, stel je voor,
dacht hij en ondanks al zijn ellen
de begon hij even te grinneken.
Een witte Piet zou hij nooit aan de
kindertjes van Nederland kunnen
verkopen. En wat zouden al die
zwarte mensen in Afrika en in
Amerika er van zeggen als Piet
plotseling van kleur zou verande
ren? Bij die mensen zou hij dan
ook nergens meer zijn. Dan zouden
zij het rassendiscriminatie noe
men.
Sinterklaas krabde zich eens op
zijn rechterknie, een luxe, die hij
jjich in het openbaar niet kon per
mitteren, omdat hij dan zoveel
kleren aan had en bovendien om
dat niemand dat van Sinterklaas
zou verwachten. Je wist te
genwoordig niet meer waar je aan
toe was, dacht hij. Een zwarte
Piet was hier niet goed en een
witte Piet was daar niet goed. Hij
moest ineens denken aan die
smartlap over omaatje, die hier
niet mocht zitten en daar niet
mocht staan. Met dat omaatje had
hij ineens medelijden. Dat zou nou
een mensje zijn om geschenken
aan te geven. Maar wat? Een
stoel? Nee! Een wandelstok? Nee!
Hij trok zijn schouders op. Ach
wat, dat omaatje bestond alleen in
het liedje. Net zoals dat arme jon
getje, dat nog nooit Sinterklaas
had gezien en op de avond van de
verjaardag van de Sint uitge
rekend ziek was. Uitgerekend
op die avond kreeg het rijke jon
getje natuurlijk het zoontje van
de werkgever van zijn vader
een soortement van wroeging en
hij ging al zijn cadeautjes aan dat
arme, zieke jongetje brengen. En
hij, Sinterklaas, kreeg er de schuld
O0..-
Toen zat Sinterklaas er
voor eenwen aan vast
weer
Nu was hij er wel aan gewend
overal de schuld van te krijgen.
Dat deed hem niets meer, want na
ettelijke honderden jaren krijg je
wel eelt op je huid, dacht hij zacht
grinnekend. Maar aan de andere
kant mochten ze hem toch ook wel
eens geven wat hem toe kwam.
Neem nou eens die driehonderd
jaar, die voorbij waren, dacht hij
ineens grimmig, terwijl hij weer
een slok whisky nam. Al die ja
ren lang weer of geen weer
had hij cadeautjes gebracht aan
de kinderen. En nooit had hij zich
afgevraagd of ze nu echt tot de
Moederkerk behoorden of tot de
Reformatie. En dan te denken, dat
ze daar nu in Rome over zaten te
praten. Daar ging het dan mis
schien niet om cadeautjes, zoals
hij ze gaf, maar het was toch wel
iets dergelijks. Als er ooit een vent
was geweest, die op dit punt pu
blieke relaties had bedreven, was
hij het toch wel geweest, bedacht
hij met een zekerr mate van tries
te voldoening. Maar hij kreeg geen
bedankje. Daar was hij te legen
darisch voor.
Nee. voor hem was de lol er af.
Eigenlijk was hij gek geweest om
nog een keer te komen. Maar hij
was er gewoon weer ingetrapt. Het
gaat om de kindertjes, hadden ze
gezegd. Dat ieiden ze elk jaar. En
vroeger was het ook wel helemaal
waar geweest. Misschien was het
nu nog wel waar, daar wilde hij
van af zijn, maar toch was het an
ders. Want vroeger waren het de
kindertjes, die stonden te wachten
op het trappelen van de paarde-
voetjes, die verlangend uitkeken
naar het zwaaien van de wimpels
en die verlangden naar het klop
pen op het raam door de vreem
deling, hoewel ze drommels goed
wisten, dat het Sinterklaas was.
Maar tegenwoordig? Een comité
van ontvangst. Als je op je tenen
ging staan, dan kon je de kinde
ren zien, die stonden te blauwbek
ken van de kou. En altijd stond
er wel ergens het een of andere
orkest, dat een Sinterklaasliedje
speelde, in marstempo. Als je niet
oppaste, dan name-, ze de volgen
de keer een beat-groep en dan
moest je verdraaid goed luisteren
om het liedje nog te herkennen.
Nu ging het nog maar net. En de
kinderen? Die mochten alleen
maar zwaaien en heel hard
Piiieet, Piiieet roepen, zonder te
weten aan welke vorm van discri
minatie ze nu weer deden.
En dan moest je die verlanglijst
jes zien. Om van te huilen. Wel
vaart, noemert ze dat. An-me-laars
dacht Sinterklaas. Dacht je, dat ze
tegenwoordig blij waren met een
vrijer van speculaas? Vergeet het
maar. Die kregen ze wel op de
bonnen, die de winkeliers beschik
baar stelden als er genoeg gekocht
werd. Nee, die vrijer waren ze al
lang vergeten. De kleintjes wilden
een broertje of een zusje. Dat had
den ze altijd al gewild, maar toen
kon je dat nog aan het toeval over
laten. Dat was er nu ook al niet
meer bij. Als ze wat ouder wer
den, wilden ze een locomotief voor
hun elektrische trein en de meest
brutalen onder hen vroegen een
compleet rangeerstel. Vroeger wa
ren ze al blij als ze zo'n opdraai-
geval kregen. En de tieners? Sin
terklaas huiverde bij de gedachte
aan dat woord. Vroeger waren dat
de meisjes, die blozend naar hem
toe kwamen, terwijl de jongens
schuchter lachend op de achter
grond bleven. Die tieners, nou, die
wilden bromfietsen of tweedehands
auto's. Ga er maar aanstaan. En
dat met die prijzen van tegenwoor
dig. En bovendien: vroeger waren
ze al blij met een vrijer van spe
culaas. En tegenwoordig? Het
moest een vrijer zijn, zonder
meer. Sinterklaas huiverde. Want
dan mocht hij een progressieve
bisschop zijn, er waren grenzen,
vond hij. Het zijn tegenwoordig
provo's, dacht hij en dat woord
heeft een hele nare klank vooral
in Madrid.
De telefoon ging. Sinterklaas
dronk de laatste slok whisky uit en
nam de haak op. „Hallo", zei hij
eenvoudig.
„O, u spreekt met het comité
van ontvangst in V hoorde
hij. „U komt toch morgen om drie
uur bij ons uw intocht houden?"
„Ja, dat zal wel", zei Sinter
klaas verstrooid. „Ik heb mijn
agenda niet bij me. Maar Piet zal
het wel opgeschreven hebben".
„Oh, nou eh ja. De heli
kopter staat een half uur van te
voren op het vliegveld klaar. Zorgt
u dat u op tijd bent?"
„Ja, dat is goed", zei Sinter
klaas een beetje verbouwereerd en
voordat hij wist wat er aan de
hand was, had de andere man de
verbinding al verbroken.
Een helikopter. Sinterklaas hui
verde. Hij hield niet eens van die
dingen. Hij had zelfs al een hekel
aan een lift, laat staan zo'n appa
raat, dat je helemaal zo hoog op
tilde. Nee, hij voelde zich veel be
ter op zijn gemak op een stoom
boot met waaiende wimpels en een
trappelend paard. Een helikopter.
Ineens had hij er genoeg van.
Hij stond resoluut op, schopte
zijn muilen uit en stapte met een
pijnlijk gezicht in zijn schoenen,
omdat hij weer verdraaid veel last
had van zijn eksterogen, die altijd
in dat Nederlandse klimaat begon
nen op te spelen. Toen ging hij de
gang in naar de badkamer waar
Piet een laatste poging deed om
aan de verlangens van de Neder
landse schoolmeester tegemoet te
komen.
Zonder te kloppen ging Sinter
klaas naar binnen. Zwarte Piet
stokte midden in het schone lied
„Sinterklaas kapoentje" net zo
als de meeste Nederlandse kinder
tjes wist hij ook niet wat kapoen
tje betekende, maar eveneens net
zo als al die kindertjes vond hij
het een schoon en passend lied
en hij keek zijn werkgever stom
verbaasd aan,
„Piet", zei Sinterklaas, met de
deur in de badkamer vallend, „we
gaan weg. Gewoon, naar huis. Ik
heb er genoeg van. Al die comi-
door JAN DIJKSTRA
té's. En die helikopters. En die
tweedehands auto's. En die elek
trische locomotieven. En die beat-
groepen. En die tieners. Ik vertik
het langer.
„Maar maar hoe moet
dat dan?" vroeg Pieterman zake
lijk.
„Hoe moet wat dan?", wilde
Sinterklaas weten.
„Nou", zei Piet, die de bui al
lang had voelen aankomen, „hoe
moet het dan met al die kinder
tjes. Ik bedoel, met al die acties.
Alle winkels liggen barstensvol
met geschenken. Overal zie je een
tekening van ons. We kunnen zo
maar niet teruggaan. Er is op ons
gerekend.
Sinterklaas haalde ongeduldig
zijn schouders op.
„Daar heb ik allemaal niets mee
te maken", zei hij. „We gaan te
rug. Want ik heb er balen van".
„En Jantje dan?" vroeg Zwarte
Piet.
„Jantje", zei Sinterklaas, naden
kend. „Ja. daar heb ik niet aan
gedacht. Die Jantje De blik
in zijn ogen werd milder. „Ja, na
tuurlijk, Jantje
OU was Jantje een doodgewoon jongetje. Als
er wel wat bijzonders aan hem was geweest,
zou het misschien allemaal niet eens zijn door-
I gegaan. Zoals de zaak er nu echter voorstaat.
verdient Jantje een standbeeld. Een standbeeld
van een jongetje met een afgezakte broek, een
snotneus en een verdraaid brutale blik in zijn ogen. Want
wat Jantje heeft gedaan. Nou, daar zit Sinterklaas voor
de komende eeuwen nog aan vast.
Jantje had Sinterklaas een brief geschreven. Al heel vroeg
in het jaar, in augustus al, toen hij met zijn vader en moeder
op vakantie in Spanje was. Het was een goedkope vakantie
reis, alles inbegrepen, en aangezien Jantje een jongetje was.
dat al vroeg had geleerd, dat eindjes er zijn om aan elkaar te
knopen, had hij voor luttele peseta's een postzegel gekocht.
Op die manier was hij goedkoper uit dan wanneer hij die
brief uit Holland had moeten verzenden.
In die brief had Jantje Sinter
klaas uitgenodigd om eens bij hem
thuis een kopje koffie te komen
drinken. Dan kon hij tegelijkertijd
zijn konijn eens bekijken, had hij
geschreven. Jantje had ook een
reden gehad voor die uitnodiging.
„Elk jaar zie ik u op de televisie
had hij geschreven. „En elk jaar
zie ik grote foto's van u in de
krant. Elk jaar ga ik met mijn
moeder naar uw intocht kijken,
maar ik heb nog nooit de kans ge
had eens met u te praten. Hoe
komt dat nou? Bent u er alleen
voor grote mensen of hebben wij,
kinderen, ook nog rechten? We zit
ten toch al in de verdrukking met
die televisie. Alle opvoeders zog
gen, dat onze ouders geen tijd
meer voor ons hebben, omdat ze
naar de televisie moeten kijken en
daarom worden wij later provo's.
Zo ongeveer zit dat in elkaar. En
daarom wilde ik eens met u pra
ten".
Hij had Piet onmiddellijk een
aantekening in het grote boek la
ten maken en een bezoek aan
Jantje stond op de agenda voor
de volgende dag.
Die dag werkte alles mee. Het
sneeuwde een beetje en bet paard
trappelde flink. Niet omdat het
beest zo vurig was, want daar
hield Sinterklaas niet van, maar
wel omdat het in beweging wilde
blijven om zodoende zijn oude bot
ten warm te houden. Piet had een
heel stel cadeautjes in een grote
zak gegooid en stapte monter ach
ter Sinterklaas aan.
Jantje was nog op, toen het bis
schoppelijk bezoek arriveerde. Hij
zat met slaapoogjes naar de tele
visie te kijken. Zijn schoen stond
al klaar. Niet met een wortel voor
het paard er in, maar met een
zakje wetenschappelijk samenge
steld krachtvoer, omdat de tijden
nu eenmaal veranderen. Hij was
helemaal niet onder de indruk,
toen Sinterklaas binnen stapte. Ja,
je raakte nu eenmaal niet zo gauw
onder de indruk. Zijn vader en
moeder waren wel een beetje ner
veus, maar dat kwam. omdat ze
wat „realistischer" leefden. Als
kind ben je niet ondersteboven
van Sinterklaas, omdat je in hem
gelooft, rotsvast. Als volwassene
ligt dat anders. Dan sta je wel
even gek te kijken, wanneer die
bisschop in levende lijve voor je
staat. Maar daar wist Jantje niets
„Zo, Jantje" zei Sinterklaas,
toen hij was gaan zitten en een
kopje koffie had gekregen. „Ik heb
van jou een brief gehad. Jij was
niet zo heel erg tevreden met de
gang van zaken, nietwaar? Ik moet
je eerlijk zeggen, dat ik je wel een
beetje gelijk geef, maar-ik zou niet
weten wat ik er aan moest doen.
Ik kan toch moeilijk al die tele
visietoestellen weg gaan halen bij
de mensen, niet? Dat gaat niet.
„Nee", beaamde Jantje, „dat
gaat niet. Dat is veel te veel werk.
Bovendien zouden de fabrieken
toch maar weer andere televisie
toestellen maken en dan begint al
les weer van voren af aan". Sin
terklaas knikte instemmend. Die
Jantje was zo gek nog niet, dacht
hij. Dat knaapje was een doorden
kertje.
„Nou, wat had je dan gedacht?",
vroeg hij vriendelijk.
„Ja, nou, dat weet ik nu ook niet
zo heel erg goed", zei Jantje aar
zelend. „Daar vraagt u me wat
Als de grote mensen geen oplos
sing voor onze problemen weten,
dan is het einde zoek, hé? Dan zit
er niks anders op. dan dat we al
lemaal maar provo's worden. Mis
schien is dat wel de oplossing".
Sinterklaas dacht diep na. Alle
maal provo's worden. Het was zo
gek nog niet. Want als iedereen
provo is, dan heeft niemand meer
wat te provoceren en dan is alles
weer normaal. Hij was blij met
deze diepe gedachte.
„Maar wat bedoel je daar nu
precies mee, Jantje?", vroeg hij
toen.
„Nou, het heeft allemaal zo wei
nig zin, hé. Ik krijg wel eens de
indruk, dat het Sinterklaasfeest te
genwoordig meer voor grote men
sen is. Natuurlijk nog niet hele
maal en zo, maar al die comité's
„Daar zit wel wat in", viel Sin
terklaas hem in de rede. „Dat is
nu eenmaal de economie. Maar ik
geloof toch, dat ja het een beetje
„Piet", zei Sinterklaas met de
leur in de badkamer vallend,
„we gaan weg. Gewoon, naar
huis. Ik heb er genoeg van."
te somber inziet. Weet je wat, je
zou eens een avondje mét mij op
stap moeten, cadeautjes rondbren
gen. Dan kun je zelf zien. dat het
toch vooral om de kindertjes gaat.
En het is toch niet zo erg, dat gro
te mensen ook plezier in dit feest
hebben? Die mogen toch ook wel
wat krijgen?"
Jantje knikte. Hij had tr wel zin
in om een avondje met Sinterklaas
en zwarte Piet op stap te gaan.
Zijn ouders keken eerst wel even
een beetje bedenkelijk, maar ten
slotte moesten ze toegeven, dat
Jantje in goed gezelschap verkeer
de. Hij zou van Sinterklaas geen
slechte dingen leren, vonden ze.
En zo gebeurde het, dat Sinter
klaas die avond met twee Pieten
op stap ging. Een grote, zwarte
Piet en een klein, wit Jantje, een
beeld, waar de onderwijzende
stand beslist geen bezwaar tegen
kon hebben. En Jantje sjouwde en
sleepte met eadeautjes, hij klom
op platte en op spitse daken, hij
keek in schoorstenen en riep af en
toe heel hard boe! (hetgeen hij
van zwarte Piet had geleerd, die
het ook wel eens deed als Sinter
klaas niet in de buurt was) en hij
leerde die avond veel van het Sin
terklaasvak. Zo leerde hij al gauw
de schoorstenen uit elkaar houden,
die waar doorheen de damp van
oliestook en die waar doorheen da
rook van kolen kwam. Hij leerdo
ook het kunstje om cadeautjes in
de huizen te brengen, die beschik
ten over centrale verwarming.
Sinterklaas had er zelf plezier in.
Het werken was hem nog nooit zo
licht gevallen en hij begon warem
pel zijn neerslachtige bui kwijt te
raken. Ten slotte, toen het al heel
laat was en ze alle cadeautjes had
den weggebracht, die ze die avond
moesten bezorgen, gingen ze in een
klein koffiehuisje nog een kop hete
chocolademelk drinken. Jantje was
er helemaal opgewonden van, zo
opgewonden zelfs, dat hij een rood
Jantje was geworden.
„Nou", zei hij uit de grond van
zijn hart, „u hebt een heel mooi
vak. Sinterklaas. Jonge, wat een
fijn vak. Ik kan me best voorstel
len, dat u er oud mee bent ge
worden. Want hier krijg je nooit
genoeg van".
Sinterklaas knikte, maar hij
hield wijselijk zijn mond. Hij dacht
terug aan zijn bui van de vorige
avond.
„Jantje", zei hij, tussen twee
slurpjes hete chocolademelk in.
„jongen, jij mag me vaker hel
pen. Een beetje jong bloed kunnen
we best gebruiken".
En zo gebeurde het. Natuurlijk
mocht Jantje niet elke avond mee
op stap, want daar was hij nog
veel te jong voor. Maar telkens,
wanneer Sinterklaas een boze bui
voelde opkomen, wanneer hij bang
was, dat hij er weer de brui aan
wilde geven, dan haalde hij Jan
tje op en dan brachten ze met hun
drieën de cadeautjes weg.
Zo heeft Jantje het Sinterklaas
feest gered. En wie het niet ge
looft, moet het hem zelf maar vra
gen. Maar dan moet men niet
kwaad worden, wanneer hij op dit
punt zwijgzaam blijkt te zijn. Want
Sinterklaas heeft hem gevraagd er
zo min mogelijk over te praten.
Maar één ding is zeker: Jantje en
Sinterklaas kletsen op die avonden
heel wat af en dat komt alle men
sen ten goede.