Lekboot jarenlang levensader
voor dorpen langs de rivier
Herinneringen aan
de „Lekboot'
Boekje Herman
de Man sfeervolle
reis beschrijving
WATERTOCHTJES
OP OE LEK
Salonboot Johan 3, die de
Reederij overnam van
C. Kortland
uit Schoonhoven.
„De Culemborg" in 1903
op de achtergrond
de werf van J. en K. Smit
in Krimpen aan de Lek.
DE HAVENLOODS, DONDERDAG 1 NOVEMBER 1973
Het boekje Hollanders komt
naar het water" van Herman
de Man is uitsluitend verkrijg
baar bij het streekmuseum
„Crimpenerhof", IJsseldijk
14 in Krimpen aan den IJssel
(open maandag t/m zaterdag
14 tot 17 uur) voor f 3,95.
Bestellen kan men door het
storten van f5,20 op giro
611150 t.n.v. streekmuseum
Crimpenerhof, Krimpen aan
den IJssel. Het boekje wordt
u dan toegestuurd.
een aantal belangrijke bootverbindin
gen te handhaven, maar ook daarmee
moest op een gegeven ogenblik gestopt
worden. Na de bevrijding in 1945 werd
de Reederij onder leiding van directeur
A. W. Pot weer actief. Langzamerhand
schakelde men over op bussen en in
1948 voeren de boten zowel voor
personen als voor goederen voor de
laatste maal.
De Reederij nam later deel aan een
belangengemeenschap voor autobus-
vervoer onder de naam NV Vervoer
Mij. De Twee Provinciën samen met
autobusdienst „Vereniging" in
Sfeer
De blauwe wagens van de Reederij-
bodediensten rijden echter inmiddels
niet meer, de Twee Provinciën is in
handen van de Nederlandse Spoor
wegen en vaartochtjes op de Lek zijn
nu alleen nog een toeristische gelegen
heid. Menigeen zal echter de sfeer op
de Lekboten, zoals Herman de Man die
beschrijft, nog niet zijn vergeten. „De
lekkere, frissche waterlucht,
't gedwongen samenzijn vele kwar
tieren lang, de genoeglijkheid van het
„uit zijn" en het los worden van
zelfbeperkingen ontstaan in en door
het huismilieuziedaar de oorzaken
voor de gemoedelijke sfeer op de
groote mooie Reederijboten".
Theo Mellenbergh.
Bij het lezen van „Hollanders komt naar het water"gaat
een wereld van herinneringen voor mij open. Als bewoner
van de Krimpenerwaard, opgegroeid in de periode van de
„Lekboot", waan je je terug in de tijd toen alles om deze
bootdienst draaide. Het hele dorpse leven was verweven
met de Reederij op de Lek. Het aanlegsteiger, aangeduid
als „het veer", vormde het centrale punt in de Lekdor-
Een bootreis naar de stad was voor een kind een
belevenis waar je dagen naar uitzag, stond je achter de
kerk dan zag je de boot statig komen aanvaren, hij stak
de rivier over, opgewacht door de veerman die de tros
vastmaakte. Nadat de passagiers die hun doel bereikt
hadden van boord waren ging je de loopplank over en
was je in een andere wereld, een wereld die geurde naar
touw, door de grote rollen die als vracht werden
meegevoerd, vermengd met de geur van stoom en kolen
die uit de machinekamer opsteeg. In de doorgang naar
het achterschip stond een grote bruine drinkwatertank
met onderaan een kraan en aan een ketting een gebarsten
emaille drinkkroes waarmee je je dorst kon lessen.
In de zomer zat je 2e klas op hef voordek onder een
zonnetent, soms tussen vrachtgoed en koeien, of in het
vooronder waar ook een buffet was, aan de zoldering
waren haken waaraan het personeel van de boot 's avonds
de hangmatten bevestigde om de nacht door te brengen.
Het achterschip vormde de le klasse, bij het afgaan van
de trap kon je een blik werpen op de spiegelend
gepoetste machine en zag je de stokers op de vuurplaat
met blauwe kiel en rode zakdoek om de hals geknoopt
aan het werk. In het achteronder heerste altijd een
gezellige sfeer van mensen die zaten te praten, kaarten of
dammen. Vooral op marktdagen was het daar een drukte
van belang. Op dek en promenadedek waren de salons die
een prachtig uitzicht over de rivier boden. Een enkele
vaste klant was het vergund de reis op de commandobrug
mee te maken.
Als kind maakte je de reis met je ouders, later ging je
alleen naar de stad, naar school of werk. Vrienden kreeg
je op de boot en sommigen een meisje, de boot
vergrootte je wereld. De terugreis uit de stad was een
belevenis op zich, liggend aan de Oosterkade zag je het
gewriemel van de, toen nog meest kleine, boten op de
Maas, je zag de stoomtreinen naar Utrecht vertrekken
vanonder de overkapping van het Maasstation terwijl aan
de andere zijde de treinen naar en van Dordrecht over de
Maasbrug denderden. In de winter wanneer de duisternis
was ingevallen werd hier als het ware een dimensie aan
toegevoegd door de overvloed van lichtjes waar je als
dorpsbewoner niet mee verwend was, met boven alles
uitstekend een van de eerste lichtreclames van Rotterdam
op het in die tijd als wolkenkrabber geldende Witte Huis,
een lichtreclame die in wisselend rood en groen licht de
producten, van de weduwe van Nelle aanprees. Een
lichtreclame als een baken dat tientallen kilometers ver te
Op de tocht stroomopwaarts van Rotterdam was, na het
passeren van de oude plantage met roeivereniging „de
Maas" en de watertoren, Kralingsche Veer met drijvend
aanlegsteiger en veerhuis de eerste stopplaats. Bij hoog
i water keek je binnen in het restaurant Maaszicht van
1 Suus Visser en daarnaast, gescheiden dopr de zalmmarkt,
1 de buitendijkse koepel van het Zalmhuis van Piet van den
Akker. Dit waren eens de uitgaansadressen van de
bewoners van Kralingen en park Honingen, die hier in de
prae-benzinevoertuigperiode zalm kwamen eten, vaak in
zo grote getale dat het parkeren van de rijtuigen langs de
dijk problemen opleverde. De veerman van Kralingsche
Veer was een man apart. Kees de Boer, een man klein van
stuk, die tot op hoge ouderdom de zaken regelde en bij
mistig weer de boten met een handsirene binnenloodste.
Het was een genot bij zijn rokende potkacheltje in het
wachthuisje te verblijven en talloze waar- of niet ware
verhalen aan te horen. Er zou over élk van de 25
aanlegplaatsen een verhaal te schrijven zijn, Bolnes met
een altijd wisselend gezicht op de scheepswerf Slikker
veer met de verlichte reclame Klavarskribo Muziek-
dorp", een aankondiging met een mysterieuze klank;
Elshout met het gezicht op de molens en zo maar door,
25 aanlegplaatsen met een eigen karakter.
Slechte weersomstandigheden zorgden voor afwisseling in
de routine van het reizen, plotseling opkomende mist
noodzaakte de kapitein soms halverwege 2 aanlegplaatsen
voor anker te gaan, je moest maar afwachten wanneer de
reis kon worden vervolgd. Was er 's winters veel drijfijs
dan konden de raderboten niet varen, de diensten werden
dan uitgevoerd door de schroefboot „Johan", bijge
naamd de Slurf, ook werden wel Thor-boten ingezet. Het
was een bijzondere gewaarwording omgeven door drijfijs
over de Lek te varen en het bonken en schuren van de
ijsschotsen tegen de scheepswand te horen.
Hoge waterstand toonde een ander beeld, de aanlegstei
gers stonden dan onder water en de passagiers werden
door het personeel van de boot van boord gedragen, dit
trok veel bekijks en er ging menig hoeraatje op als de
dragers een ongemakkelijke of minder geziene passagier
soms niet konden houden waardoor hij in het water
terecht kwam.
De meeste prominente figuren die de Lekdorpen bezoch
ten kwamen per boot. De dichter zanger J. H. Speenhoff
beschrijft in zijn herinneringen hoe hij omstreeks 1876
Multatuli in Krimpen aan de Lek van de boot zag komen,
waar deze een lezing moest houden voor het „Nut", de
volgende morgen was de jonge Speenhoff weer present
om de omstreden figuur naar de boot te geleiden. Ook
beschrijft Speenhoff hoe hij in 1893 de voordrachts
kunstenaar Henry Dekking van de boot haalde die voor
het Nut een drama van Shakespeare kwam voordragen.
Dit ging generaties zo door, de jongste generatie lekbopt-
passagiers herinnert zich bijzonder aangename gesprek
ken op de lekboot met de vogelkenner JarrP. Strijbos, dis
deze in- en kort na de oorlog lezingen kwam houden over
de vogels op Spitsbergen en de hongertochten in Noord-
Holland. Nog zie ik Jan P. de loopplank over gaan met
zijn groene overjas en op zijn rug als een soort handels
merk een rugzak waarin films en projector.
Ben je geboren aan de oever van de Lek in de periode
1857 1930, dan bjijft de Lekboot met zijn entourage
voor altijd in je herinnering, ook in 1973, wanneer je er
aan denkt dat de Lekboot over het traject Krimpen aan
de Lek - Rotterdam slechts 45 minuten deed, een
tijdsduur welke reeds werd opgegeven in een dienstrege
ling van 1898 (een enkele reis 2e klas kostte toen f 0,15
le klas f 0,20). Je denkt terug aan die rustige tijd en
leest, schuddend in de bus, met zeer veel genoegen het
boekje van Herman de Man. K.K.
„De Lekboot" voor Schoonhoven, zo
als deze op linnen is geschilderd dóór
Willem Verhoeff uit Krimpen aan de
Lek. Dergelijke schilderijen werden ge
bruikt om staande op een handkar in
Rotterdam reclame te maken voor de
Reederij.
Willem Verhoeff, die in 1891 werd
geboren en nog steeds in leven is,
maakte vele reclameborden. Bovendien
verzorgde zijn schildersbedrijf het
schilderwerk van de boten, die bij J. en
K. Smit werden gerepareerd.
Een anecdote, die de heer Verhoeff
zich herinnert, is de volgende: „De
schroefboot „Lekkerkerk", in de
volksmond het „Lekkerkerkje" stond
bekend om het stoutmoedig varen in
de mist. Wanneer de Reederij al stil lag
voor de mist, kroop het „Lekkerkerk
je" met kapitein Den Hartog kantje
heen naar zijn bestemming. Er moet
wel bijgezegd worden dat het gemak
kelijker hanteerbaar was in de mist dat
de grote raderboten van de Reederij op
de Lek. Ik herinner me nog een verma
kelijk geval wat er eens met mist
gebeurde. Het was behoorlijk mistig
weer en de Reederijboot was van
Lekkerkerk afgevaren om te proberen
de eerstvolgende steiger te bereiken.
Het was bijna windstil zoals het met
mist kan zijn. Er werd voorzichtig
langzaam gevaren en dan kon men de
raderen in het water horen slaan. De
veerman van de Middelweg stond op
het uiteinde van de steiger, die van de
dijk af tamelijk ver in de rivier stak.
Hij hoorde als het ware de boot
aankomen maar zag hem niet. Ook de
kapitein kon de steiger niet zien van de
mist. De veerman dacht te horen dat
de boot te ver van de oever voer en
begon te roepen „Bijhouwen, bijhou
wen! Deze roep werd door de kapi
tein gehoord en er werd op de oever
aangestuurd. Het gevolg was dat toen
de steiger uit de mist opdoemde, de
boot zo dicht bij de oever was, dat hij
dwars door de steiger voer en de
veerman op een stukje steiger stond
aan de buitenkant van de boot en over
de boot moest klimmen om de dijk te
bereiken. Het behoeft niet gezegd dat
hij later het woord „bijhouwen" nog
vaak heeft moeten horen".
gesproken. De aandeelhouders waren
niet tevreden, want er moest geld bij.
Men stelde blijkbaar toch voldoende
vertrouwen in directeur Von Santen
om door te gaan en het resultaat was,
dat na vijf jaar de eerste winst gemaakt
werd. In 1863 kocht men voor
f 28.000,- de Willem 1 van „Nijmeegse
Boot" en drie jaar later de „Stad
Culemborg" van Hoytema. Dit schip
ging de dienst onderhouden tussen
Vreeswijk en Rotterdam en kreeg daar
om de naam „Vreeswijk". De dienst
Rotterdam-Schoonhoven werd in dat
zelfde jaar verlengd tot Culemborg.
Dienstregeling
Een reis van Culemborg naar Rotter
dam duurde toen 4 a 4 1/2 uur. Men
voer vólgens een bepaalde dienstrege
ling, maar dat klopte lang niet altijd.
Het tij kon tegenzitten en de schipbrug
bij Vianen ging ook niet altijd even
snel open. Een andere moeilijkheid
was de bebakening van de rivier wan
neer het donker was. De overheid zag
echter op een gegeven moment het
belang hiervan en men liet verlichting
aanbrengen. Maar slechts tot Vreeswijk
omdat het grootste deel van de scheep
vaart toch naar Amsterdam afboog.
Het resterende stuk moesten de overi
gens zeer kundige kapiteins het doen
met enkele lantaarns. De reederij
betaalde boeren en wakers bij steen
bakkerijen een bedrag om deze te laten
branden totdat de Lekboot voorbij
was.
In de loop van de jaren nam het
veevoer sterk toe. Vooral toen in 1875
de „Schroefstoomdienst" van Adriaan
Smit werd overgenomen. De bij deze
aankoop betrokken zijnde schepen
„Streefkerk" en Groot-Ammers
werden speciaal hiervoor ingericht.
Men zette er deskundig personeel op,
zodat de koeien zelfs tijdens de reis
gemolken konden worden.
Reorganisatie
Rond de eeuwwisseling bleek er een
reorganisatie nodig, waardoor de naam
NV „Stoomboot Reederij op de Lek"
ontstond. Nadat men in de oorlog
1914 -1918 o.a. door de zeer hoge
prijzen van kolen maar net het hoofd
boven water kon houden, brak een
periode van grote bloei aan. In 1922
nam men de Lekkerkerker boten over
van rederij Van der Schuyt en ging
men een fusie aan met Fop Smit,
waardoor de dienst Rotterdam-
Gorinchem in handen van de Reederij
In het zelfde jaar startte ook de eerste
busdienst Slikkerveer-Ridderkerk met
aansluiting op de bootdiensten en rond
1930 was het hele gebied langs de Lek
tot Vianen toe opgenomen in het net
van busdiensten, terwijl men vlak voor
de Tweede Wereldoorlog toestemming
kreeg de lijnen door te trekken naar
Rotterdam.
In de oorlog trachtte men eerst nog
Tekening van „De Lekboot" voor
Schoonhoven van Eug. Rensburg, die
diende als voorpagina van een folder
van de Reederij in 1910.
„Hoe waardig en gewis neemt zij, dwars door het zilveren lijf van de
rivier haar koers. Schijnbaar heeft zij geen haast, deze heerseres over
alles wat hieromtrent vaart. Haar ontzaglijk sterke machine wentelt
traag maar staag; deftig wandelen de raderen over het watervlak.
Knallende motoren, hurrieachtig als buurtwijzen, voortgedreven door
wild writselende schroeven, razen de boot brutaal voorbij, als zij
waardig en breed met flanken als een moederhen een innig lekdorpje
de eer doet van haar oponthoudt".
„De Lekboot" in het ijs bij Opperduit.
droomerige straatdorp Groot-Ammers,
de baksteenen walmuur van Lekker
kerk waardoor het dorp een onneem
bare vesting lijkt, het rikkeren van de
stoomhamers van de scheepswerven
van Kinderdijk en het eten van brood
jes met gerookte zalm in Kralingsche
Herman de Man is bepaald een kenner
van de streek rond de Lek, want hij is
geboren in Woerden in 1898 en woon
de later in Oudewater en Vianen. Hij
kwam in 1946 om bij een vliegtuig
ongeluk. Het boekje schreef hij in
opdracht van de Reederij op de Lek.
De Reederij werd op 8 mei 1857
opgericht als „Stoombootdienst op de
Lek". Het ging in eerste instantie om
het traject Rotterdam-Schoonhoven.
De oprichters waren de reders C. Smit,
Murk Leis, L. Smit, J. Smit, A. Pot,
N. J. Vonck, B. Bogaerdt, T. C. Götte,
J. C. W. Loos, C. Oosterom, K. Smit,
Jan Smit en J. H. von' Santen. In
hetzelfde jaar nog kreeg men van
Gedeputeerde Staten vergunning voor
deze en voor de dienst Schoonhoven-
Dordrecht. Zo begon men dus op 10
augustus met de 1000-ton metende
„Schoonhoven".
Men kwam er echter al gauw achter,
dat het niet van een leien dakje zou
gaan want enkele dagen na de start had
de boor een aanvaring. In het eerste
jaar werd er vaak over stopzetten
Zo beschrijft Herman de Man de boten van de Reederij op de Lek in het boekje
„Hollanders komt naar het water", dat omstreeks 1920 verscheen en nu in
opdracht van de stichting streekmuseum „Crimpenerhof' in Krimpen aan den
IJssel opnieuw is uitgegeven. Reden genoeg om aan boekje en aan de geschiedenis
van de eind vorige en begin deze eeuw zeer bekende verschijning op de Lek
aandacht te besteden.
In het boekje, dat voorzien is van
pentekeningen van Dirk Nijland, ver
telt Herman zijn waarnemingen, erva
ringen tijdens een reis, die op een
koele zomerochtend in Culemborg
begint. Opvallend zijn de beschrijvin
gen van het landschap zoals: „Maaiers,
klein in de wijde waarden, wiegen op
en neer, gebogen over hun zwad; de
deining van hun lijven is een trage
goede regelmaat in de regelmaat van
alles wat hier zwijgend beweegt in de
stilte. Waar zij nog niet scheerden met
hun pasgehaarde zeisen, vlamt het rijpe
hooiland in wilde rossen kleurenover-
vloed,. een kostbaar Oostersch tapijt
gelijk". Een dergelijke beschrijving
doet -bij iemand die de Lek eenmaal
heeft gezien het landschap herleven.
De beschrijving van de dorpen en
steden doen de lezer waarschijnlijk
glimlachen. Zo noemde De Man
Schoonhoven een merkwarwaardig
oud stadje. Ook al met een geschiede
nis, net als Vianen. „Maar", zo schrijft
hij, „als ik het wel heb, minder inge
droogd en minder giftig. De aanblik,
zegt het al. De oude grachtjes zien er
zo pront en helder uit, zoo burgerlijk
gemoedelijk en ze hebben iets min
zaams". Polsbroek, dat ook in het
verhaal ter sprake komt, is naar zijn
mening een vreemd dorp, dat aange
raakt is door een dreigende zware
romantiek. „Als een gesloten mensch
met zware wenkbrauwen, waarachter
vreemde gedachten branden".
Teenschillen
Hij schrijft verder over het teenschillen
langs de oever tussen Jaarsveld en
Klein-Ammers (Ammerstol), het goede