GROTE VRAAG NAAR
KLEIN-FORMAAT HUISJES
BIJ SPRINGWEG UTRECHT
In de dertiger jaren waren
mini-huisjes sociale noodzaak
Nu is mini-huisje dure luxe
om in binnenstad te wonen
WOENSDAG 18 FEBRUARI 1976
Onze vaderlandse architectuur is er
een van de bouwende burger. Het
handjevol paleizen, kastelen en kathe
dralen mag weinig naam hebben. Onze
bouwkunstgeschiedenis is gemaakt door
woningen, stadhuizen en kantoren. Het
woord indrukwekkend komt in het Ne
derlandse architectuur-vocabulaire niet
voor.
Monumentaliteit is taboe^voor onze ar
chitecten. En ook de ornamentiek staat
in het architectenwereldje niet bepaald
in een goede reuk. Gerrit Rietveld's de
vies: ,,We moeten helpen het leven te
vereenvoudigen, te verlossen van overtol
ligheden" lijkt te staan in het vaandel
van de gehele Nederlandse bouwkunst.
Iedere architect krijgt het met de paple
pel ingegoten: „Tegen verering en herin
nering is geen bezwaar, maar het monu
ment hoort thuis op het kerkhof' (Mart
Stam).
Nederland is geen land van superla
tieven en ook onder de architecten
is bescheidenheid troef. Kolossale archi
tectonische creaties passen niet in ons
landje dat van een kleine schaal houdt en
zich het liefst presenteert als een poppe
rig Madurodam. Dat heeft misschien iets
te maken met natuurlijke omstandighe
den. Noem het maar gerust verspilling op
de op het water moeizaam veroverde va
derlandse bodem omvangrijke gebouwen
te plaatsen. Voor parade-architectuur is
in Nederland weinig plaats. In onze
bouwkunst heeft de economie vrijwel al
tijd de gootste prioriteit. Praktische eisen
bepalen het ontwerp.
Voor de Nederlanders moet alles een
functie hebben. Laat het praktisch be
lang van een architectonisch detail zich
niet een, twee, drie herkennen, dan is de
kritiek niet van de lucht. Kortom: wij
willen weten wat de bouwkunst dient en
oh wee als dat de esthetica is. De econo
mie bepaalt wat, waar, wabneer en hoe
gebouwd wordt. De architectuur, de ar
chitectonische creatie op grond van een
visie op het wonen en werken, heeft daar
door een kleine speelruimte gekregen.
Toch kent Nederland z'n bouwmees
ters en dat zijn dan de architecten
die binnen het kader van de keiharde
economische gegevens een maximum van
hun bouwkunstige visie weten te realise
ren.
De bescheiden schaal, de functionali
teit en de economische grenzen aan crea
tieve processen hebben voor een groot ge
deelte de architectuur in Nederland be
paald.
Twee voorbeelden:
In de dertiger jaren loopt de Zutphense
ondernemer Karei Reesink met een plan
netje rond. In zijn groothandel in ijzerwa
ren en op zijn agrarisch bedrijf Ruim
zicht aan de Kanonsdijk werken nogal
wat mensen die nauwelijks een dak bo
ven hun hoofd hebben. Hij wil wat verbe
tering in de levensomstandigheden van
zijn personeel brengen. Zijn plan: de
nieuwe mogelijkheden van het moderne
bouwen realisern in een woningcomplex
ten behoeve van de minst draagkrachti-
gen. Hij geeft dartoe opdracht aan de ar
chitect Willem van Tijen.
Het complex woningen van het architectenbureau Oosting te Utrecht.
Madurodam-achtig zijn de straatjes tussen de woningen
bij de Utrechtse Springweg.
Samen wordt het ontwerp vele uren
doorgepraat. Het complex van 48
woningen moet komen te staan op het
dan nog bescheiden industriegebied van
Zutphen, vlak achter de dijk langs de IJs-
sel. In '33 worden de huisjes gebouwd.
Aan de andere kant van de IJssel, op de
Voorsterklei denken de mensen dat er te
genover hen veeschuren worden neerge
zet. Maar als ze er mensen in en uit zien
lopen weten ze beter.
De kleine huisjes - wit geschilderd en
daarom al direct de „witte woningen" ge
noemd - onderscheiden zich van de tradi
tionele bouw onder meer doordat de
woonkamer en de keuken naast elkaar op
het zuiden gelegen van een volkomen
glaswand zijn voorzien zodat ook in de
winter over het volle wandoppervlak ie
dere zonnestraal opgevangen wordt. Elke
Woning heeft een tuintje en ten behoeve
van de bewoners is aansluitend een stuk
grond voor volkstuintjes beschikbaar.
De woonkamer en keuken van de kleine woningen in Zutphen zijn van elkaar
gescheiden door een glazen wand, een opmerkelijk detail in de architectuur in de
dertiger jaren.
Karei Reesink houdt de huur („om we
gens heerschende werkloosheid en armoe
de de bewoners te ontzien") laag. De
twee- en driekamerwoningen zijn erg in
trek.
Van Tijen, de architect - in 1894 in
Wormerveer geboren - is in z'n
schik met het succes van zijn witte wo
ningen. De veelbelovende architect die
tijdens de Eerste Wereldoorlog in Ameri
ka een civiel-technische opleiding heeft
gehad, heeft een vooral sociaal ge
oriënteerde visie op de woningbouw, ge
kenmerkt door de grote aandacht voor
functionele indeling, akoestische isolatie
en andere de privacy beschermende ele
menten.
In 1933, als ook de Zutphense witte wo
ningen gereed komen, begint hij samen
met zijn collega's J. A. Brinkman en L.
C. van der Vlugt in opdracht van de N.V.
Volkswoningbouw Rotterdam met de
bouw van het woongebouw Bergpolder
aan de A. Kyperlaan in Rotterdam. Het
gebouw is ontworpen met 72 woningen
met elk een kleine 50 m2 vloeroppervlak
en vooral bestemd voor jonge gezinnen en
alleenstaanden. Om de bouwkosten en
dus de huren te drukken, wordt zoveel
mogelijk gebruik gemaakt van geprefa
briceerde onderdelen en bovendien wordt
hier de vondst geïntroduceerd die later
nog vaak toegepast zou worden: de wo
ningen zijn per verdieping langs een gale
rij gerangschikt zodat er behalve één
trappehuis maar één lift nodig is.
„In 't begin was het hier wel leuk,
maar nu niet Wer", zegt de heer Dekker
die met zijn vrouw zo'n zestien jaar in
een van de huisjes woont. En even later:
„Ik zou hier nog niet willen doodliggen".
Krasse taal over de witte woningen die
trouwens geen lang leven meer beschoren
zijn. Waarschijnlijk dit jaar nog zullen ze
van de Zutphense kaart verdwenen zijn.
De gemeente Zutphen heeft het woning
complex voor ruim drie ton gekocht van
de stichting Hic Jacet Robur (Bron van
kracht) die de woningen in '50 overgeno
men had van de bejaarde heer Reesink.
Eerder had Hic Jacet Robur met kapitaal,
van dezelfde heer Reesink in Zutphen
haar krachten gewijd aan voorzieningen
op het gebied van het onderwijs en socia
le noden. Na de verwerving van de witte
woningen is de stichting echter achter
volgd door huurgeschillen, onderhouds-
moeilijkheden en meer van die zaken
waarmee een huiseigenaar te maken kan
krijgen.
De heer Dekker: „Er was een tijd dat
iedereen elkaar hier kende. Maar daar
kwam een einde aan toen Zutphen flink
ging bouwen en tegelijkertijd de krotten-
buurt De Polsbroek opruimde. Er ont
stond een doorstroming en de Polsbroe-
kers voor wie de witte woningen de hemel
betekenden, kwamen hier terecht. Het
verval van de huisjes is toen „begonnen".
voudig en te beknopt van opzet waren om
aan aanpassing aan moderne eisen te
denken. De stichting heeft daarom geop
teerd voor het afbouwen van de exploita
tie gedurende de resterende levensduur
van de woningen".
De bewoners hebben echter die levens
duur aanzienlijk verkort. „Als we er nu
geen punt achter zetten, is over een tijdje
de hele boel door de bewoners zelf kort en
klein geslagen. Het is een enorme troep",
zegt jhr. mr. De Jonge.
Waren er vroeger - zeg maar tot '50 -
heel wat mensen die de kwaliteit
van de woningen ondanks het ontbreken
van een douche en ondanks andere be
zwaren op prijs stelden en er graag woon
den, nu is dat verleden tijd. Met de huur
prijs heeft dat weinig te maken. Die is
nooit hoog geweest. Vóór de Tweede We
reldoorlog was de huur 1,50 per week
voor een tweekamerwoning en 2,50
voor een driekamerwoning. Momenteel
betalen de huurders 67,- per maand
voor een tweekamerwoning en 73J>0
voor een driekamerwoning.
Het duurt niet lang meer of de nu cu
rieuze woningen zullen verdwenen
zijn. Wat eens een opmerkelijk architec
tonisch ontwerp was, zal misschien alleen
nog eens in een boekje over de bouwkunst
rond 1930 genoemd worden. In Zutphen
willen ze de witte woningen zo snel moge
lijk vergeten. Niemand zal er om treu
ren...
„Hoera" dus in Zutphen bij het ver
dwijnen van de bfoekzakhuisjes, „hoera"
in Utrecht bij de komst van de mi
ni-huisjes bij de Springweg' van het archi
tectenbureau Oosting.
Zo'n duizend gegadigden voor de 25
woningen stonden op de stoep van het
Utrechtse gemeentehuis in de rij voor
hun droomhuis. Er was grote vraag naar
de klein-formaat-huisjes op een grond
vlak van 5 bij 5 meter elk. Ze staan aan
straatjes die nauwelijks de breedte van
een steeg hebben. Beganegronds hebben
ze een woonkeuken en een W.C.-douche,
op de eerste verdieping een ruime woon
kamer, onder het dak de slaapkamer.
In een stukje oud-Utrecht ligt het com
plex, op goed vijftig meter van de
Mariaplaats. Net als de huizen die in de
buurt een lange geschiedenis hebben,
staan ze dicht op elkaar, geheel overeen
komstig de schaal van de nauwe binnen
stad. Stedebouwkundigen die de uitdun
ning van de stadskern op hun prioritei
tenlijstje hebben staan zullen vol afgrij
zen de komst van het complex bekeken
hebben. Een stuk nieuw leven heeft dat
oude brok binnenstad van Utrecht gekre
gen. Daarvoor zorgen de alleenstaanden,
de jonge gezinnen en de mensen die kost
wat kost (huur: 220 gulden per maand) in
het centrum van de grote stad willen wo
nen.
Het verschil in uitgangspunt bij de
Zutphense witte woningen en deze
Utrechtse mini-huisjes is duidelijk: in de
oude Hanzestad een stukje sociale wo
ningbouw, d.w.z. een kleine woning voor
een lage hpur, in de domstad een stede-
bouwkundige luxe: een kleine woning
voor een hoge prijs.
£r zijn heel wat mensen die er per se
willen bijhoren - bij de Utrechtse
binnenstad en daarvoor heel weinig ruim
te nodig hebben. De woningbouwpolitiek
heeft nooit veel oog gehad voor deze wen
sen. Nu echter kleine kavels in de bin
nenstad opgevuld kunnen worden, wordt
nog wel eens - ook buiten Utrecht - ge
dacht aan die zonderlingen die niet de
zon op het zuiden nodig hebben, die geen
logeerkamer en hobbykamer willen, als
ze maar midden in de stad wonen. Het is
niet alleen de modale bewoner voor wie
de architecten ontwerpen, al heeft de wo
ningbouwpolitiek niet zelden geweigerd
aan de minderheden te denken.
In het verleden - zie de witte woningen
in Zutphen - moest er een sociaal voelend
industrieel aan te pas komen, momenteel
- kijk maar naar die Utrechtse Oostjng-
woningen - ziet een projectontwikkelaar
(in casu Empeo) er wel wat in. In hun
tijd zijn beide complexen zwaluwen die
dan wel niet direct de zomer maken,
maar die toch steeds weer wijzen op het
feit dat architecten steeds bezig zijn zich
te onttrekken aan gevestigde ideeën over
de woningbouw, ook al is dat óp de be
scheiden schaal die de Nederlandse ar
chitectuur eigen is.
TOM STROINK
Wat architect Van Tijen later in de flatbouw zou introduceren gebruikte hij in
eenvoudige vorm reeds bij de Zutphense „witte woningen": de situering aan een
galerij.
Later zou Van Tijen in Rotterdam ook
het flatgebouw Zuidplein (1948) ontwer
pen. Samen met Maaskant tekende hij
het Groothandelsgebouw in de Maasstad
(1948-'51). In de jaren vijftig maakte hij
met hei Bouwcentrum en de Nederlandse
Huishoudraad een studie inzake de func
tionaliteit van de woning.
Moedwillige vernielingen - er moeten
daardoor enkele woningen dicht
getimmerd worden - en scheldpartijen
zijn schering en inslag. De bewoners age
ren tegen het woonklimaat. Ze noemen
de woningen mensonwaardig en kwalijk
voor de gezondheid. Kortom: de witte
woningen worden zwart gemaakt.
Ingeklemd tussen de uiterwaarden van de IJssel en het industriegebied ligt het complex „witte woningen".
Terug naar de „witte woningen" in Hic Jacet Robur's secretaris, jhr. mr.
Zutphen die de indeling van een M. W. C. de Jonge: „Vanaf de aanvaar-
flatwoning hebben en ook aan de „gale- ding van het complex door de stichting is
rij" gelegen zijn. duidelijk geweest dat de woningen te een-