Watersnoodramp 1953
76
Jan Willem Peek sprak niet tot de verbeelding. Integendeel zelfs.
Met zijn benoeming in 1946, kreeg Schiedam als z'n eerste burger
een magistraat ten voeten uit. Een man die nooit uit de plooi kwam,
nooit betrapt werd op een kwinkslag en zich hoog in zijn ivoren
toren onbereikbaar hield voor zijn ambtenaren beneden de rang
van referendaris. Peek sprak - een zeldzame uitzondering daar
gelaten - ook nooit rechtstreeks met de pers. Zijn installatie op
vrijdag 18 oktober 1946 was al even kil als de dag zelf met slechts
negen graden en een frisse wind bij grotendeels bewolkte hemel.
De burgemeester in z'n met gouden eikenbladeren gegalonneerde
rok, oranje kokarde en staande degen, volstond met een aaneen
rijgen van beleefdheden en open deuren. Hij was zich bewust van
de zware taak die hem zo direct na de bevrijding op de schouders
was gelegd. Ook beloofde hij de belangen van Schiedam waar mo
gelijk te behartigen. De politie zou daarbij zorg dragen voor rust en
orde en zijn ambtenaren vertrouwde hij de taak toe deze stad door
de moeilijkheden van de direct-naoorlogse jaren te loodsen. Met
enige regelmaat berichtten de kranten dat de burgemeester bij ge
legenheden als het 160-jarig bestaan van Distilleerderij Rijnbende
in 1953 of het vijftigjarig bestaan van de NVV-Bestuurdersbond in
1954 een gloedvol en kernachtig betoog had gehouden. Maar daar
bleef het dan ook bij wat het contact tussen burgemeester en de
plaatselijke pers betrof. Eén van de hoge uitzonderingen was een
kort gesprek op 6 februari 1953, waarvoor hij - onaangekondigd -
de redactie van het Rotterdamsch Nieuwsblad binnenliep. Feitelijk
kwam Peek de Rotterdamsch Nieuwsblad-redacteur Wim Hagers de
oren wassen vanwege de zijns inziens 'ongezonde en ongegronde
critiek' op het burgemeesterlijk optreden na de watersnoodramp in
de nacht van 31 januari op 1 februari 1953. Hem werd verweten dat
hij in die nacht van zaterdag op zondag al weinig had ondernomen
om de bevolking gerust te stellen, behalve dan dat hij zondagmor
gen halfvijf, de politie en brandweer een hart onder de riem had
gestoken. De bewoners aan de Voorhaven hadden daar weinig aan.
Het water kwam die nacht zo hoog dat het over de - zoals gewoon-