KARDINAAL ALFRINK Drs. F. Smit vergelijkt hop«'iilijk ii Iwpi'dr aartsbisschop IVirus Gotldc Wanneer tijdens de eucharistie vieringen in de Oud-Katholieke kerk tijdens de voorbeden de rooms-katholieke kardinaal aartsbisschop Alfrink wordt genoemd, gebeurt dit vanuit het besef hoe gebrek aan dialoog een vervreemding bin nen de kerk kan veroorzaken. Immers het jaar 1970 zal stellig gekenmerkt worden door span ningen binnen de Rooms- Katholieke kerk, met name in de verhouding tussen de Paus en het kardinalencollege ener zijds en de Rooms-Katholieke kerk van Nederland anderzijds. WIE HIJ WAS 'Vi Jiluftrifïwwj' u. -fc'r A. (ftts, c. C 'Ir, -ffifftLcoi 't/.i >7A >/rcn-> RIJSWIJK POOTJE-HAKEN w .V,., v 1/ 'ii - - JANSENIUS ONTZETTING BREVE NIET STRIJDBAAR HET NIEUWE STADSBLAD - PAG. 5 - WOENSDAG 11 FEBRUARI 1970 De sterk centraliserende houding van Rome veroorzaakt, ondanks het concilie en de bisschoppensynodes, nog altijd moeilijkheden in de ontwikkeling en ontplooiing van een nationale kerk. Nog altijd blijkt er van de'zijde van Rome een grote huiver te bestaan tegen de ontwikke ling van een grotere pluriformiteit binnen de uniformiteit der Kerk. Het gevaar is niet ondenkbaar dat zuiver kerkrechtelijke- en organisa torische aangelegenheden, waarover op een bepaald ogenblik een koers wijziging te bespeuren valt in een nationale kerk, verward zullen wor den met leerstellige zaken of dat deze hierin een rol zullen spelen. Met de huidige diskussie over het celibaat, hetgeen niet een leerstellige aangelegenheid is, is het niet te hopen dat zaken als de nieuwe catechismus, liturgische vernieu wingen en bepaalde boeken van Nederlandse theologen in deze dis kussie betrokken zullen worden. In vroeger eeuwen heeft deze verwarring ook plaats gevonden en heeft deze geleid tot een breuk in de katholieke kerk van Nederland, zodat de katholieke kerk van Neder land werd verdeeld in de Rooms- Katholieke kerk en de Oud-Katho lieke kerk. Ondergetekende die zich als oud-katholiek pastoor mag ver heugen in goede kontakten met de Rooms-Katholieke kerk te Schie dam, hoopt niet dat de komende besprekingen en waarschijnlijke reis van de rooms-katholieke aartsbis schop van Utrecht, kardinaal Alfrink een herhaling zullen worden van een reis die een andere aartsbisschop van Utrecht naar Rome ondernam, wel ke reis mede de genoemde breuk in de katholieke kerk van Nederland ten gevolge had. Dit was de reis van aartsbisschop Petrus Godde in 1700 naar Rome. De oorzaak van deze reis was het verschil van inzicht betreffende de oude rechten van de nationale kerk met betrekking tot het zelf kiezen van een bisschop, oude rechten van de kapittels; de aanleiding was dat Godde zich te Rome moest ver dedigen tegen de beschuldigingen op het gebied van de leer. Hier vond dus een verwarring plaats van kerkrechtelijke- en leerstellige za ken. De beschuldigingen waren in gebracht door de tegenstanders van deze oude nationale rechten, nl. de ordegeestelijken, met name de Je zui'ten, die destijds van onderwer ping aan het bisschoppelijk gezag hier te lande niets wilden weten. Petrus Godde werd op 27 november 1648 te Amsterdam geboren uit een aanzienlijk geslacht, dat vele regen ten en adellijke families onder zijn verwanten telde. Hij studeerde te Leuven theologie (vanwege de refor matorische regering in de Noorder- lijke Nederlanden voor een katho lieke theologant niet mogelijk) en werd 17 november 1672 priester gewijd. Daarna trad hij toe tot de Oratorianen. De Oratorianen vorm den een broederschap van wereld geestelijken zonder kloostergeloften. De Italiaanse tak van deze broeder schap werd gesticht door Philippus Neri, de Franse door Pierre Bérulle (1611). In 1613 werd zij pauselijk bekrachtigd. De Oratorianen ver schilden in vele opzichten van de Jezui'ten, met name op het punt van de genadeleer. Godde verbleef en kele jaren in hun huizen te Parijs en Orléans en werd in 1679 door aartsbisschop van Neercassel, die hij later zou opvolgen, naar Huissen geroepen als biechtvader van de nonnen aldaar. Nog in hetzelfde jaar werd hij kapelaan bij pastoor Abra ham van Brienen in de Driehoek te Utrecht en volgde deze na diens dood (1683) in het pastoraat op. Achtereenvolgens werd hij lid van het Utrechtse vicariaat (in 1633 door aartsbisschop Philippus Rove- nius ingesteld als vervanging van de vijf kapittels van Utrecht vanwege de protestantisering der kapittels door het ingrijpen der Staten) en provicaris van Utrecht, Deventer en Middelburg. Hij werd in 1689 door de aartsbisschop van Mechelen, Alphonse de Berghes, onder assisten tie van de bisschoppen van Antwer- V SK o mwuj o\,'ret(!entu ,'u-artuJ :',-r fm/ef&tuzn turn beschuldiging van Jansenisme zal nu ook het wapen worden dat tegen Godde met sukses zal worden gebruikt. Kerkrechtelijke- en leer stellige opvattingen werden door elkaar gehaald. Van nu af aan worden bijna dag aan dag klachten tegen Godde in Rome ingediend. Dat het nog onder paus Innocentius XII (1691-1700) nog niet tot een openlijke breuk gekomen was, is allereerst te danken _aan de kardi nalen Colonna en Casanate, prefec ten van de Congregatio de Propa- gande Fide, die steeds de katholici teit van de Utrechtse kerk met klem hebben verdedigd, en voorts aan het feit dat Innocentius XII de „Janse nistisch" gezinde katholieken in bescherming nam en scherp tegen de ultramontaanse scherpslijpers op trad. Onder ultramontanen worden ver staan zij die de opperheerschappij van Rome in het politieke leven voorstaan. Zo kon het gebeuren dat Godde nog in 1694 zijn kerk van alle lasterlijke beschuldigingen kon zuiveren en in het bezit van zijn waardigheid gelaten werd. Wat even wel onder Innocentius XII niet gelukte, zou onder zijn opvolger Clemens XI (1700-1721) worden bereikt, Tijdens de voorbesprekingen in 1697, die tot de Vrede van Rijswijk hebben geleid, waren vele buiten landse gezanten in Den Haag bijeen, onder wie ook de Franse gezant, de graaf de Verjus. Zijn biechtvader, de Jezui't Doucin (zelf bij eigen orde later gehaat), groot vriend van de biechtvader van bodewijk XIV, le Tellier, liet zich door Adriaan van Wijck (pastoor te Kethel, later zowel door Rooms-Katholieken als Oud- Katholieken verafschuwd vanwege zijn kuiperijen) allerlei samengeraapt en ongecontroleerd materiaal ver schaffen, waaruit hij een pamflet samenstelde, getiteld „Breve Memo- Van de hand van drs. F. Smit, Oud-Kath. pastoor te Schiedam ontvingen we nevenstaande be schouwing. Het gaat daarin om een historische vergelijking tus sen de moeilijke positie waarin zich momenteel de rooms- katholieke aartsbisschop van Utrecht, kardinaal Alfrink be vindt én aartsbisschop Godde, die eind 17e eeuw zich in gelijksoortige positie bevond. Pastoor Smit meent dat er parallellen te trekken zijn van de situatie in de 17e naar die van vandaag, de 20e eeuw. „Hopelijk zal de afloop niet dezelfde zijn", zo voegt hij er nog veelbetekenend aan toe. Historische is deze zaak o.i. interessant genoeg om er hier even een plaats voor in te ruimen. pen en Namen tot bisschop gewijd onder de titel van „aartsbisschop van Sebaste". Daar in de Nederlan den de katholieke godsdienst was verboden, was het mogelijk om iemand te wijden onder de titel van aartsbisschop van Utrecht. De ordegeestelijkheid, met name de Jezui'ten, die na de dood van aartsbisschop van Neercassel (1686) gaarne een aanhanger van haar partij op de zetel van Utrecht zag komen en daarin uiteindelijk niet geslaagd was, beschouwde de verkiezing van Godde en de bekrachtiging daarvan door Rome als een noodlottige dwaling van Rome. Zij hebben dan' ook vanaf de eerste dag alle krachten gemobiliseerd om Godde onmogelijk te maken en ten val te brengen. Hadden zij dan niet op kerkrechte lijke gronden hun doel kunnen bereiken dan was er nóg altijd de weg om iemand op het gebied van de leer verdacht te maken. Zij wisten de Oostenrijkse gezant in Den Haag, Camprich voor hun plannen té winnen en op diens aandrang legde de internuntius te Brussel, Da Via, op de avond die aan de bisschopswijding vooraf ging, aan Godde een schriftelijke verklaring voor met het verzoek die te willen ondertekenen. Nadat Godde het geschrift had ingezien en zich daarover beraden had, weigerde hij de ondertekening met de woorden: „Zonder mijn geweten geweld aan te doen, kan ik hetgeen ik gelezen heb, niet ondertekenen. Wanneer hier sprake mocht zijn van Jansenisme, dan wil ik gaarne de verzekering geven, dat ik mij nooit in die twisten gemengd heb. In Holland zijn zij slechts bij name bekend". De internuntius die tot deze eigenge reide maatregel geen enkele op dracht van Rome had, kon niets anders doen dan in Goddes weige ring berusten en het stuk terug nemen. De volgende dag (6 februari 16H9) werd Godde tot bisschop gewijd. T Petrus Codfle, Aartsbisschop van Utrecht Dit bovengenoemde schriftstuk, dat bekend staat als het „Formulier van Alexander VII" en dat in de geschiedenis van de katholieke kerk van Frankrijk in de 17de en 18de eeuw zulk een belangrijke rol heeft gespeeld, is een geschiedenis op zich zelf en verplaatst ons naar de strijd rondom de persoon en werk van Jansenius. Hier mag worden volstaan met te zeggen, dat in het formulier van paus Alexander VII vijf stellin gen worden veroordeeld, waarvan de Jezuïtische partij in de katholieke kerk beweert, dat zij ontleend zijn aan een werk van bisschop Jansenius van Yperen en ketterse stellingen behelzen, leder die weigerde dit formulier te ondertekenen, werd door de Jezuiten bestempeld met de naam van „Jansenist". Het werk waarom het ging was de „Augusti- nus" van Jansenius, in 1638 post- huum uitgegeven. De weigering tot ondertekening van het formulier zou op de duur aartsbisschop Godde noodlottig worden. Hij was daarmee in ver denking gekomen dc in het formu lier veroordeelde dwalingen aan te hangen. Dc gevolgen zijn nu gemak kelijk te begrijpen. Godde heeft het formulier niet willen ondertekenen; hij heeft „dus" de veroordeelde stellingen niet willen veroordelen; hij is derhalve in verdenking van ketterij; hij is „dus" een Jansenist en dus zal hij smadelijk van zijn zetel verwijderd moeten worden. Deze riale" (Kort gedenkschrift van de toestand en de voortgang van het Jansenisme in Holland). Deze Jezuit maakt er de kerk van Utrecht een verwijt van, dat haar leer- en gebedenboeken ketters zijn, omdat daarin aangespoord wordt tot het lezen van de bijbel. In Holland was namelijk een vertaling van het Nieuwe Testament verschenen. Voorts had de Utrechtse kerk een oudere catechismus door een nieu were!vervangen; in een A.B.C.- boekje wordt geleerd dat Maria „gezegend is inder de vrouwen" in plaats van „gezegend boven de vrouwen" en de slotwoorden „Hei lige Maria, Moeder God, bid voor ons" ontbreken daarin. Voorts zijn de geestelijken te streng wat betreft de laksheid der gelovigen, zij gebrui ken de moedertaal in plaats van het lat ij n bij de bediening van de doop, zalving der zieken en de huwelijks inzegening. Men heeft onvoldoende eerbied voor dc sieraden in de kerk en op het altaar, men maakt te weinig gebruik van de aflaat; over relieken, heiligenbeelden, rozen kransen, skapulieren, processies en broederschappen wordt niet met de nodige eerbied gesproken. Men trekt de geestelijken die hun opleiding aan de universiteit in Leuven hebben ontvangen boven degenen die van Rome komen vóór. Dit is het zonden register waarmee Godde ten val moest worden gebracht. Voor Jezui'tisch-gczinde katholieken van die tijd zijn deze „afwijkingen" wellicht een gruwel geweest. Voor een echte katholiek is evenwel duidelijk dat de kerk rondom de aartsbisschop van Utrecht de zuivere katholieke waarheden handhaafde tegenover dc verbastering die met name de Jezui'ten in die tijd hadden teweeggebracht. Godde zond onmiddellijk een exem plaar van het geschrift naar Rome en verzocht 24 januari 1698 bescherming tegen deze dwaze en lasterlijke beschuldigingen. Hij ont ving evenwel geen antwoord. Daarop liet hij in 1699 in Rome een verdedigingsgeschrift drukken, „Res- ponsio ad Breve Memoriale", waar op evenmin geantwoord werd. Dit behoeft ook niet te verwonderen. Want op 25 september 1699 werd in een vergadering der kardinalen be sloten Godde uit zijn ambt te ontzetten en zijn tegenstander Theo- dorus de Cock in zijn plaats te stellen. Deze de Cock was vroeger een vriend van Godde, maar daar hij zich wat betreft kerkelijke benoemingen gepasseerd voelde, was hij overge gaan naar het andere kamp. Het schorsingsbesluit van deze vergade ring werd geheim gehouden en voor het eerst 15 jaar later gepubliceerd. Merkwaardig is dat men op dezelfde 25ste september 1699, waarop tot de schorsing van Godde in het geheim besloten was, tot Godde een allervriendelijkste brief gericht om hem uit te nodigen het jubeljaar 1700 in Rome bij te wonen „omdat men gaarne zijn inzichten en raad gevingen zou willen vernemen in belangrijke aangelegenheden. Zijn aanwezigheid in Rome zal rijke vruchten dragen en verschillende moeilijkheden gemakkelijk uit de weg ruimen". Verder heet het nog: „De gelegenheid van het aanstaande jubeljaar is een bijzonder gunstige gelegenheid om aan Goddes grote vroomheid voldoening te schenken". Godde kwam op 11 december 1700 in Rome aan. De tijden van Innocentius XII, die zijn tegenstan ders „die brave, moderne, jansenis tische paus" hadden genoemd, wa ren voorbij. Sedert drie weken bekleedde de gunsteling en begunsti ger der Jezui'ten, Clemens XI 17 00-17 21die reeds sedert lang als kardinaal in het komplot tegen Godde een werkzaam aandeel had, de pauseüjke troon. Met tal van eerbewijzen, ook door de paus zelf hem betoond, werd Godde over laden. Clemens XI ontving hem als „een oude vriend en geliefde broe der". In plechtige processie werd hem een ereplaats aangewezen en in Rome werd hij in een statiekaros van kardinaal Barberini rondge reden. Godde, de nuchtere Hollan der, liet zich door deze vleierijen geenszins verblinden, maar vroeg reeds in de eerste audiëntie, die de paus hem verleende, dat zijn zaak voor de strengste rechtbank in Rome - de Inquisitie zou worden berecht. Dit werd afgewezen. Twee jaren lang werd voor Godde de zaak in Rome slepende gehouden. Tenslotte werd een kommissie van tien kardinalen benoemd die in de zaak van Godde moest beslissen. Vijf van hen verklaarden de tegen Godde ingebrachte bezwaren on voldoende. De paus sloot zich bij dit oordeel aan, zodat op 18 december 1701 besloten werd Godde weer in zijn ambt te herstellen. Godde wist overigens nog niet dat hij al geschorst was. De minderheid wist het evenwel zover te brengen dat dit nieuwe besluit geheim gehouden werd. Enkele maanden later echter 13 mei 1702 - richtte paus Clemens XI echter een breve aan Theodorus de Cock, waarin deze tot apostolisch vicaris van de Utrechtse kerk werd aangesteld. Goddes afzetting was een feit geworden. Onder bedreiging van excommunicatie werd aan allen het zwijgen opgelegd. Op deze wijze werd een aartsbisschop van een eeuwenoude kerk met schending van alle rechtsbegrippen, zonder ver hoor, zonder zijn beschuldigers te kennen, zonder bewijs van schuld, zonder wettige uitspraak uit zijn ambt ontzet. De motivering van dit vonnis werd niet anders omschreven dan dat dit geschied was „om belangrijke redenen" (gravibus de causis). Indien men naar recht gehandeld had, had de aartsbisschop niet kunnen veroordeeld worden dan door een college van 12 naburige bisschoppen, door hem zelf te benoemen. Godde keerde in 1702 naar Holland terug. Deze terugkeer werd mogelijk omdat de Utrechtse kerk een beroep deed op de reformatorische!! Staten van Hol land. Deze stonden erop dat hun onderdaan naar zijn vaderland kon terugkeren. Na zijn terugkeer in het vaderland en zijn schorsing vernomen te hebben vestigde Petrus Godde zich te Utrecht, waar hij in de pastorie van St. Gertrudis woonde, terwijl hij in de zomer op zijn buitentje in 's-Graveland bjj Hilversum verbleef. Hij onthield zich sedertdien van enige bisschoppelijke handeling, zo dat er na 1702 niet meer gevormd werd en geen priesters meer werden gewijd. Vervolg op pag. 7

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Het Nieuwe Stadsblad | 1970 | | pagina 5