ft Sinterklaas en Pieter Breughel Speltradities verdwenen in het graf van historie TIPS voor 5 december m I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I "«"Imm,, Pieter Breughel en Sinterklaas. Wat hebben ze met elkaar te maken? De één leefde in de vierde eeuw en zou bisschop van Myra geweest zijn. De ander is een schilder en bracht omstreeks 1560 twaalf eeuwen later de wereld in verbazing door het maken van een schilderij, waarop 250 kinderen meer dan 80 spelen beoefenen. Het zijn beide kindervrienden. Van Sint Nicolaas gaat het verhaal dat zijn benoeming tot bisschop van Myra bij de vrouw, waarbij hij in huis was, zoveel vreugde veroorzaakte, dat ze de straat oprende om het heuglijk nieuws aan de buurvrouw te gaan vertellen. Zij vergat dat zij haar kindje in een teil met water op de kachel had gezet, omdat zij het kind in bad wilde doen. Toen zij weer thuis kwam kookte het water, maar het kind zat ongeschonden en vrolijk met de luchtbellen in het kokende water te spelen. De vrouw zonk op haar knieën en dankte Sint Nicolaas voor dit wonder. Want zij was ervan overtuigd dat het de kindervriend was geweest, die over haar kindje had gewaakt. Tijd van onbekommerd spelen voorbij VERDWENEN SPEELPLAATS VROEGER ANDERE FUNKTIE DROOMFEEST Sint Nicolaas kan niet overal aan huis komen, maar een zwart gehandschoende hand van Zwarte Piet (of een tijdelijke knecht) wél. En er is wel een knechtje te vinden die om een hoek van de deur met wat pepernoten wi strooien. Een zieke kunnen we verrassen met waardevolle vruchten die tevoren zijn uitgehold en waarin een klein presentje is verborgen. De banketbakker wil wel een taart bakken, waarin een kado is verborgen, goed verpakt in aluminiumfolie. Ballpoints, viltstiften e.d. kunnen in een marsepeinen worst worden gestoken, omdat marsepein zich weer goed laai samendrukken. Als Piet goed het verschil wil zien tussen de pakjes voor verschillende kinderen in één gezin, gebruikt hij verschil lende kleuren pakpapier, maar voor elk kind een vaste kleur. Een presentje kan uit de lamp zakken, als Piet het aan een zwarte draad heeft opgehangen toen er niemand in de kamer was en hij de draad op het juiste moment laat vieren. Een surprise kan ook met plakband onder tegen het tafelblad worden bevestigd. De ontvanger krijgt dan een gedicht met de raad maar eens goed te zoeken in de kamer. Handige knutselaars maken een groot insekt, door een goed verpakt kado te onwikkelen met watten, deze te drenken in stroop, en er poten door te steken van stug montagedraad. Als zo'n spin aan een elastiek wordt gebonden, kan hij springend de kamer binnenkomen... Sint kan een komplete „puzzelloop" organiseren, door tevoren op allerlei plaatsen in huis briefjes (of dichtregels) neer te leggen waar verder gezocht moet worden om een kado te vinden. De (on)gelukkige krijgt zijn eerste opdracht tot zoeken in een fop-pakket. Als Sint bij u aan huis komt, presenteer hem dan zijn dranken met een rietje. Dan heeft de goedheiligman minder moeite met zijn baard. Als vader de rol van Sint moet overnemen, moet hij ook zorgen voor andermans schoenen en een andere bril. De sinterklaasavond wordt gezelliger als Sint de kadootjes zélf verpakt en er wat tijd aan besteedt het „grondig" te doen, zodat het uitpakken wat spanning veroorzaakt. Wie geen tijd heeft voor komplete gedichten kan toch het adres met twee of vier dichtregels schrijven. Het gaat om de echte sfeer. De zorgzame Sint doet zijn inkopen niet op het laatste ogenblik, maar noteert lang tevoren al in z'n notitieboekje de kleine en grote hartewensen van zijn huisgenoten en relaties. Pieter Breughel kon alleen uit kinderliefde tot het grote schilderij gekomen zijn, dat nu in het Kunsthistorisch Museum van Wenen een ereplaats inneemt. Kinderspelen heet het. En welke tijd is beter geschikt om over het kinderspel te peinzen dan juist in deze Sinter klaastijd? Generaties lang zijn de kinderspelen gebleven wat ze in de tijd van Pieter Breughel al waren. De met de hand gevormde kleiballetjes maakten dan wel plaats voor glazen stuiters met de meest bizarre kleuren, de opge blazen varkensblaas evolueerde tot een echte leren bal en het ruw gedraaide springtouw werd een ijzer- sterk nylonkoord. In feite verander de er bijna vier eeuwen niets dan de kleding van het spelende kind. Totdat de moloch van het verkeer het ludieke kind van de straat veegde. Barse politieagenten traden op tegen voetballende jongens. Zij brachten immers met hun spel het verkeer in gevaar! De parken, waar het groene gras en de zachte grond uitnodigend wenkten om het kind zijn eigen spel te laten spelen, werden verboden speelterrein. Het gras mocht niet platgetrapt wor den! De eeuw van het kind, zo wordt onze atoom-eeuw wel genoemd. Maar nimmer is er zoveel verboden geweest als thans. Nooit is het spelende kind zo aan banden gelegd. Met groot heimwee kan men kijken naar Pieter Breughel's schilderij, waarop de kinderen nog onbekom merd spelen met een overgave, die hartveroverend is. Want waar zijn ze gebleven, de hoepels, de tollen, de knikkers en de bikkels? Waar is de jongen, die met harde slag een ijzeren wiel voort drijft over de hobbelige straatkeien? Het muzikale geluid van het ijzer op steen het rinkedekinkende geluid - werd overstemd door het loeien van het voortrazende verkeer. Waar wordt nog echt geknikkerd? De tijd, waarin feilloos door de kinderen werd aangevoeld wanneer hét „knikkertijd" was, schijnt voor goed tot het verleden te behoren. De „uppies" en de „onyxen" zijn nergens meer te krijgen. Als beziens waardigheid liggen ze nu te kijk in het Drentse speelgoedmuseum. De tol, voórtfeezweept door de jongen of het meisje, is ook al verdwenen. En toch: „Getijden en seizoenen moeten blijven rond tollen. Alles wat leven geeft, moet blijven doorgaan, de tol moét draaien, liefst op het blauwe bazalt van de stoepen, de grijze zerken van een kerk of kerkhof - door alle eeuwen heen geliefkoosde speel plaatsen van het jongetje met de tol". Zo Sinterklaas een kijkje zou kun nen nemen op de openbare straat van nu, dan vou hij tot de verdrietige konklusie komen dat deze de weldadige funktie van speelplaats heeft verloren. De spe lende kinderen zijn hun natuurlijk domein kwijt geraakt. Aan taaie kindertradities is een halt toege roepen. Ze weten wel wat een rood of groen verkeerslicht is, maar wat een „bikkeltje" is of wat een echte „onix-se" is, weet geen kind meer. Wanneer we aan een kind vragen om het verschil tussen een priktol of zweeptol uit te leggen, ontmoet men alleen maar een vragende blik of een niet begrijpend schouderophalen. Het bikkelspel, waarmee bij voor keur de meisjes zich wel bezig hielden op de blauwe stoep voor het huis, is vergeten. Bijgezet in het graf van de historie. Ook de „rincklende hoep", die eenmaal door Vondel's dochtertje Saartje door de Amsterdamse War moesstraat werd gedreven, is van het straattoneel verdreven. Hetzelfde geldt voor de diabolo, waarmee vooral de meisjes met grote vaardigheid konden spelen. Stelten zijn zeldzaamheden geworden. En over een stijgerend stokpaardje lacht de jeugd van vandaag, opgegroeid als zij is met knetterende bromfietsen. De ongeschreven wetten van het kinderspel zijn vervangen door moei lijke juridische volzinnen van ver bodsbepalingen. Waar kan het kind nog spelen? Enkele tientallen jaren geleden werd in een groot geïllustreerd blad een artikel geschreven, verlucht met veel foto's over het kinderspel, zoals dat nog in de dertiger jaren werd bedreven. Zou Sinterklaas dat nu lezen, zijn baardige wangen zouden nat van tranen worden. Tranen van heimwee naar een tijd dat de straat voor het spelende kind een einde loos feest was van huppen en springen. „Maar tollen en knikkeren, vliegeren en touwtje springen, hin kelen. Dat is alles nog volop populair. Daarvan bestaan trouwens ongeschreven wetten, welke van generatie op generatie worden over gedragen. Alles heeft zijn vaste tijd en vooral bij het in- en uitgaan van de scholen kan men dat heel goed volgen. Oneens ziet men alle jongens knik keren of tollen. Na een week zweert ieder weer bij het bokspringen. Een kalender wordt niet geraadpleegd; het is een instinktieve traditie,' waarvan Huygens reeds zei: „En sonder Almanach en is 't haer noyt ontschoten". In een gehouden onderzoek werd vastgesteld dat per dag in ons land Pieter Breughels „Kinderspelen' aan speelgoed bijna een half miljoen wordt uitgegeven. In deze Sinter klaastijd is dat nog heel wat meer. Door het wegvallen van de straat- speelgelegenheden kwamen de bin- nenspeelgoederen aan bod. Ook de funktie van het speelgoed wijzigde zich drastisch. Werd het vroeger alleen maar gezien om er kinderen mee te verblijden. Nu is het meer een funktioneel middel geworden voor de opvoeding en de algemene ontwikkeling van het kind. Dat het kinderspel een ekonomische macht is geworden, büjkt wel uit het feit, dat er alleen in ons land zo'n kleine veertig bedrijven zijn die speelgoed fabriceren. Momenteel, met het feest van de goedheiligman in zicht, draaien die fabrieken en fabriekjes op volle kracht. Ze hebben een jaarproduktie van tach tig miljoen gulden. Bijna de helft hiervan is bestemd voor de export. Kijken naar kinderen die met hun spel bezig zijn, is je verbazen. Is je verwonderen. Om de ernst waarmee ze te werk gaan. Om de overgave waarmee ze zich inzetten en om het gemak waarmee een doodgewone stoel wordt omgetoverd tot een trein, troon of winkel. Kijken naar kinderen is ontdekken dat alles wat ze spelen en tot speeltuig maken een verkleinde weergave is van wat hen straks in zijn werkelijke afmetingen zal om ringen. „Spelen is leren", zo zegt een spreekwoord. Sinterklaas en Pieter Breughel heb ben dat dóór gehad. De eerste doet het telkenjare weer blijken. Breughel heeft met zijn schilderij Kinderspe len dat onsterfelijke werk gescha pen, dat een droom is voor elke kleine jongen of klein meisje op een torenhoge woonflat. Een kinderdroom. Want dat is het toch wel voor het kind, wanneer het met minstens tweehonderd andere kinderen kan spelen in een straat- dekor van hobbelige keien, blauw plavuizen, ongelijke stoepjes, nauwe gangetjes, kleine hekjes, smalle poortjes, hoge en lage trapjes, palen om in te klimmen, bomer om achter te verschuilen en water om in te kledderen. En op de achtergrond kijkt maar één volwassene toe bij dit droom feest van meer dan tachtig spelletjes tegelijk. W. VAN BROECKHUIJSEN

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Het Nieuwe Stadsblad | 1973 | | pagina 36