i Overheid remt toenemende vraag naar boer- krijtjes at hoeve sluit, mag Oi I M I stó^gaf- Terwijl Nederland nog maar amper 150.000 boerenbedrijven telt en steeds meer boerderijen léeg komen te staan, hebben de „milieubeschermers" een nieuw object voor hun aktivisme gevonden: de burger die de stad uit trekt en op het platteland een tweede of eerste huis zoekt. Waren aanvankelijk tal van gemeentebesturen die oog in oog kwamen te staan met de problemen van de ontvolking van het platteland gelukkig met die nieuwe toeloop, onder invloed van allerlei protestleuzen laten zij nu steeds meer het oor neigen naar bezwaren: er zou iets mis zijn met de verkoop of verhuur van uitgediende boerderijen. ZORGELIJK GOEDE ZAKEN DISSONANTEN WEL BETALEN ZIJ WEL SPROOKJESACHTIG HET NIEUWE STADSBLAD PAG. 14 WOENSDAG 10 JULI 1974 M -,1,;.. ,v,- t w-■*- "H* .*"jf Als de boer zijn de "buitenman" er dan nog wel in Op zich is het natuurlijk een zorgelijk verschijnsel dat binnen een paar decennia de boerenstand zo uitgedund kon worden. In de twintiger jaren bijvoorbeeld telde Nederland nog ver over de 200.000 agrarische bedrijven die meer grind hadden dan één hectare. Onder invloed van de EEG, def aangeprezen schaalvergroting en onheilsprofetiën van de voormalige hereboer Sicco Mansholt, die voorspelde dat in Europa miljoenen boeren maar naar ander werk moesten omzien, bleef daarvan nog maar een fractie over. In 1970 kwam men tot 165.000 en, naar cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek uitwijzen, tui melde het bestand van 230.000 na de oorlog tot het huidige aantal dat nog altijd niet de eindstreep is. De uitverkoop gaat door; 60.000 huizen van agrarische oorsprong kwamen aan de markt, daarbij nog enkele tienduizenden die als onbewoonbaar verklaarde woningen wachtten op een gegadigde, die er al dan niet een fors bedrag tegen aan wilde zetten om het voorrecht te verwerven buiten te wonen. Elk jaar worden vele Juizenden boerderijtjes met een lapje grond, een overtollige deel, wat hooischel ven en soms ook nog het complete meubilair van de naar elders ver trokken boer overgenomen door stedelingen. Uit de randstad trekt een onafzienbare stroom stedelingen naar het platteland en over het algemeen heeft die migratie weinig onaangename consequenties. Dorps schooltjes krijgen fris bloed, mid denstanders die hun plattelands winkeltjes al wilden sluiten zien verse klanten voor de toonbank verschijnen en in heel wat gevallen zorgt die import ook voor nieuwe bloei in het dorpsleven. Het beschikbaar komen van een aantrekkelijke woongelegenheid be tekent overigens nog veel meer, vooral voor kleinere steden en verstedelijkte dorpen is het prettig als er in een wijde cirkel dorpen omheen liggen waar huisvestings kansen zijn. Plaatselijke industrieën die moeilijk kader konden aantrek ken profiteren ervan, maar ook aannemers, schilders, metselaars, le veranciers van meubilair en woning inrichtingartikelen. De vaak ver vallen boerderijtjes moeten grondig worden opgeknapt, ook al verkeren ze in een goede staat zal de stedeling die er in trekt, toch heel andere eisen stellen. Verricht men die renovatie als doe het zeiver, dan zal in ieder geval de handel in doe het zelf artikelen er baat bij hebben, veelal echter zal blijken dat de assistentie van de vakman onont beerlijk is. Makelaars, notarissen, bemiddelaars, hypotheekverstrekkers - en garages, want op het platteland zal de stedeling dankzij het barslechte openbare vervoer niet zonder auto kunnen varen wél bij die uittocht van boeren en die intocht van burgers. Wie geluk heeft vindt bij een boer die zijn bedrijf sluit een plekje voor de sta-caravan. Maar dat is slechts een voorrecht voor enkelingen. En niet in de laatste plaats is de boer zelf, die uiteindelijk het slachtoffer is van het na-oorlogse beleid, dat hem teveel op de tocht liet staan, ingenomen met de pleister op de wonde, als hij dan al zijn hoeve verlaten moet is het één zonnestraal bij veel schaduw dat hij er bij een aanhoudende markt een redelijk bedrag voor weet te maken, terwijl hij het toch ook als een psycholo gisch pluspunt zal ervaren, dat zijn hoeve, waarop hij geboren werd, niet door de sloophamer wordt getroffen maar overeind blijft staan en het favoriete woonoord is ge worden van mensen die vroeger nauwelijks oog voor boerderijen hadden. Maar het kon niet uitblijven, als er bij alle nadelen van het verdwij nen van zovelen uit de boerenstand toch verhoudingsgewijs nog zoveel tevreden gezichten geteld kunnen worden, kan men er verzekerd van zijn dat de dissonanten niet ontbre ken. En die klinken de laatste tijd steeds duidelijker. Vooral van ambtelijke kant is men er steeds meer op tegen dat boerderijtjes die leeg komen té staan, verkocht worden aan „der den". En met typische ambtenaren- logica heeft men de remedie al achter de hand. Men zegt hier: laten we liever aan de boeren een fikse slooppremie uitbetalen die nog ho ger is dan de prijzen die de boer maakt als hij zijn oude hoeve „in de krant" zet. In zo'n geval zal de boer er weinig voor voelen te gaan verkopen (met als risico dat hij soms toch maanden op zijn geld moet wachten want hypotheekbanken zijn ook vaak niet erg diligent als het gaat om de financiering van dit soort panden, de nieuwbouw is lucratie ver) hij zal gewoon en makkelijk slopen. Men verdedigt die redenering dat vaak grond meeverkocht wordt en die zou nu weer heel goed kunnen dienen voor agrarische bedrijven die (nog! wel het hoofd boven water kunnen houden en in het kader van de schaalvergroting nooit land ge noeg hebben. Het spreekt vanzelf dat als die slooppremieregeling er zou komen, grote bedragen op tafel zouden moeten komen. Wie ze gaat betalen, niet de plannenmakers van de Raden voor agrarische bedrijfsont wikkeling of het landbouwdeparte- ment, die vanachter hun bureau tot deze slotsom zijn gekomen, maar de belas tingbe talers Het is er mee als met de rooirege- ling, omdat veel fruitbedrijven niet meer rendabel zijn keert de Staat geld uit aan boeren, die hun prachtige bomen laten kappen. Dat geld wordt ook door de belasting betaler opgebrachtGevolg: hij mag geldelijk bijdragen voor een land schap dat er niet fraaier op wordt en als hij in die kale vlakten toevallig zijn tent of caravan wil zetten loopt hij nog een gerede kans door de sterke arm te worden verwijderd. Daar komt nog iets anders bij. Kleme gemeenten worden door de Provinciale Planologische Diensten hoe langer hoe meer in de tang genomen. Men meent hier dat het onjuist is als die mini-woonkernen groeien en dat betekent dat dorpen nauwelijks genoeg woningcontin genten toegewezen krijgen om zelfs de eigen autochtone bevolking on der dak te brengen. Gemeentebe sturen voelen er dan weinig voor leegkomende boerderijen die .op papier blijven meetellen te laten staan. „Slopen maar! wordt ook hier het devies en het resultaat is vaak dat schilderachtige boerde rijtjes plaats maken voor de fantasie loze „doorzonarchitectuur" van de gesubsidieerde na-oorlogse premie- bouw. Voor ieder pand dat tegen de vlakte gaat mag men volgens ambte lijke richtlijnen een nieuw zetten. Het ligt voor de hand dat de oude boerderijen die vaak voor forse sommen verbouwd moeten worden, niet direkt de belangstelling trekken van jonge dorpsbewoners met een krappe beurs die trouwplannen hebben. Gevolg: het beleid van de PPD's dfaait uit op een verpaupering van het platteland, niet een rijkge schakeerd bevolkingspatroon wordt verkregen, maar een eenzijdige op bouw van minimum-bewoners die in hun kleine karige eengezinshuisjes het dorpsbeeld gaan stempelen. Opvallend is dat zeer kapitaalkrach tigen er wél in slaagden aantrekke lijke boerderijen te kopen. Tal van bekende Nederlanders hebben een niet goedkoop tweede huis op het platteland: Mansholt zelf, Amster dams burgemeester Samkalden, ex- minister Veldkamp, dr. L. de Jong, diverse sterren uit de showbusiness wonen in verbouwde boerderijen: Gert en Hermien in Usselo, Ted de Braak in Beusichem enz. en zij allen zouden niet graag hun landelijk onderkomen opgeven. Velen zouden het, nu ook minder draagkrachtigen in de positie komen één van de tienduizenden leeg gekomen hoeven te bemachtigen, als onrechtvaardig aanmerken als er nu een boerderij-stop kwam. Dat de boerenstand een slooppremie zou eisen is nog meer zeer de vraag, heel veel boeren zouden er ondanks geldelijk gewin toch weinig voor voelen als er slechts met de voor hamer en bulldozer gewerkt zou worden. Natuurlijk doen zich, voor al als slechts een deel van het omringende land meeverkocht is en het leeuwendeel een agrarische be stemming hield, nog wel eens problemen voor. Het recht van uit- of overpad kan weieens tot frikties leiden, maar meestal komt men er met wat goede wil wel uit. Milieubeschermers zijn ook gaan vinden dat de nieuwe buitenlui (de burgers die de boeren aflosten) vaak „schadelijke invloeden hebben" maar zij slingeren hun banbliksems ook naar de boerenstand, dus al te ernstig zijn dat soort kreten dan ook niet te nemen. Meer dan eens blijkt afgunst op bezitters van een tweede woning een voorname rol te spelen, net zoals dat opgaat t.o.v. het autobezit... In het algemeen zijn boer en burger het er over eens, bij het ongeluk van het verdwijnen van tienduizenden boeren is het nog een geluk dat duizenden boerderijen behouden konden 'blijven. En wie op het platteland zélf de gerestaureerde boerderijtjes, die nu door stede lingen betrokken zijn, bekijkt, zal veelal tot de conclusie komen dat ze er zeker niet op achteruitgingen. Ook hier dringt zich de vergelijking met het autobezit op: heel veel autorijders vertroetelen hun wagen tje en zorgen ervoor dat het ieder weekend glimmend voor de deur staat. Veel stedelingen verzorgen op dezelfde wijze hun plattelandshuis en maken er een Hans en Grietje woning van die uiterst sprookjes achtig kan zijn. Er zijn echter kennelijk figuren die zich aan die bezitsvorming ergeren... Als een boerderij leeg komt is er animo genoeg voor bij de stedelingen. Waarom wil men dan zo haastig slopen?

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Het Nieuwe Stadsblad | 1974 | | pagina 14