HET NIEUWE STADSBLAD - PAGINA 43 WOENSDAG 13 JULI 1977 koop zijn. Hoewel men ook hier al meer en meer op de toerist inspeelt, zijn er toch leuke souvenirs te bemachtigen tegen aantrekkelijke prijzen, evenals trouwens in Zagora en Tazzarine. VERVALLEN Jeugdige schone uit Tiznit, het zuidelijke stadje, dat bekend is om zijn edelsmeden. Let op het „handje" van Fatimah (zuster van Mohammed), dat het meisje ais talisman om de hals draagt. Van Rissani kan men door de Tafilalet het stroomgebied van de Oued Rheris en Oued Zïz, die hier langzaam maar zeker verzanden in noorde lijke richting langs gebaande wegen naar Erfoud. Onderweg ziet men overal vervallen, met zand ondergesto- ven tuinen en bevloeiingswerken, waarvan het kennelijk de moeite niet meer loonde om ze in stand te houden. De Marokkaan kan in het noorden dikwijls beter aan de slag, door de uittocht van gastarbeiders in de kustgebieden. Door dit verlies van Onze lichte teleurstelling werd echter ruimschoots goedgemaakt door een van de bewoners elders aan de rivier, die ons bijzonder gastvrij onthaalde, alleen maar omdat wij een familielied een lift hadden gegeven. Na de met dadels en noten opgesierde, onvermijdelijke theeceremonie, kwam er volop, speciaal voor ons vers gebakken, brood op tafel met schapevet. Toen dat echter een aanloop leek voor een echte „diffah", hebben we vrienaelijk afscheid geno men. KASHBAH'S Vanaf Ouarzazate leidt tegenwoordig een goedé weg door en langs fraaie palmentuinen en bijzonder veel kashbah's naar de bijde zuidelijke grenzen gelegen marktplaats Zagora, waar het aanschouwen van de zonsondergang vanaf de 1000 meter hoge berg een onvergetelijk schouw spel biedt. De weg leidt overigens nog verder, via het garnizoensplaatsje Tagounite naar de grens- en woestijn- post M'Hamid. Het is echter aan te bevelen in het goede staatshotel in Zagora te overnachten. De route van Zagora rechtstreeks naar Rissani in het uiterste zuid-oosten, vormt een avontuur op zich. De weg, die bij Zagora nog uit een vrij duidelijk pad bestaat, verliest zich verderop in wat kris-kras lopende karresporen, zonder aanduiding of markering. Met de zon als leidsman, viel het echter niet al te moeilijk de vriendelijke oase van Tazzarine te bereiken, waar een toerist nog een gebeurtenis is, evenals trouwens de regen, want men kende er zeer onlangs nog een volkomen droge periode, die liefst zes lange jaren aanhield. Het levensbelang van de met zorg omgeven bronnen van Tazzarine, zoals beschreven in het destijds vermaarde boek „Van bron tot bron", hoeft dus nauwelijk benadrukt te worden. Overigens is in Tazzarine ook nog de oude pottenbakkerij te zien, die in hetzelfde boek beschreven werd. Tussen Tazzarine en Alnif wordt het echt moeilijk niet te verdwalen, totdat men eindelijk bij de zandvlakten rond Rissani komt. Luchtspiegelingen en „sandghost's" de gloeiend-hete zon doet bij geen of uiterst zwakke wind vertikale luchtstromingen ont staan, die het zand soms tot honderden meters hoogte meevoeren verleven digen hier het dorre en doodse landschap. De markt van Rissani is weer een „belevenis". Hier ziet men volkstypen van velerlei aard, terwijl er aantrekke lijke produkten van handenarbeid te bouwen, waardoor een groot deel van de bevolking vele jaren in blikken hutten „ergens achteraf' te wonen. Wie meer van de woestijn wil proeven moet verder, naar het zuiden. Tiznit is interessant genoeg voor een korte visite, maar wie de kamelen aan de drenkplaats wil zien en de „geest van de woestijn" wil proeven, moet nog verder. Goulimime is nog steeds, ondanks de nieuwbouw, wat het altijd geweest is: een marktplaats voor de nomaden uit Spaans Sahara, Mauretanië en Alge rije. Typisch voor deze streek is de blauwe kleding, die de mannen dragen en 's-avonds in het hotel kan men genieten van een boeiende voorstelling van de „guédra", een hurkdans, die herinnert aan het leven in de nomadententen en die door fraai gesierde vrouwen wordt gedaan. Verder is er zaterdags in Goulimime de alom bekende kamelenmarkt, waar overigens ook geiten en schapen worden verhandeld. Daar kan men leren dat kamelen (het zijn eigenlijk dromedarissen) echt niet zulke „docie le" beestjes zijn en de eigenaar heel wat te stellen geven. Nog interessanter is eigenlijk het uittrekken van de (kleine) karavanen, nog verder zuidwaarts, in de richting van Tan-Tan een plaats die meestal slechts bereikbaar is door grote stukken mul zand en Spaanse Sahara, waarover de laatste tijd zoveel te doen is. Daarom keren we hier om en rijden terug tot Tiznit, om daar naar het oosten af te slaan, de weg door de Anti-Atlas, welk gebied in het verleden nogal te lijden had van sprinkhanenplagen. In Tafraoute vindt men een unieke gelegen staatshotel, dat een prachtig uitzicht biedt over de omgeving, die geken merkt wordt door enorme, door erosie sterk aangetaste rotspartijen. Niette min zijn er in het Dal van de Ammeln zeker ook lieflijke plekjes. De weg verder naar het oosten blijkt voor auto en inzittenden zonder meer een „lijdensweg". Wie na een uur of zes rijden eindelijk de tachtig kilometer naar Irherm heeft afgelegd en op de kaart afgaand merkt voor een nog zwaarder tracé te staan, geeft er meestal maar de brui aan en zoekt verder zijn weg in noordelijke richting, waar de soms breed stromende Oued Sous een natuurlijke barrière vormt, waarin al meer dan één toerist zijn aanhanger verspeelde. Meestal loopt het echter zo'n vaart niet, vormt de rivier een armzalig stroompje dat zonder veel problemen kan worden doorkruist. TRUC Op de weg bij Aoulouz leerden wij de benzinepomptruc kennen. Veelal be schikt zo'n tankstation niet over een elektrische pomp, maar is het een „voorhistorische" handbediende, met twee glazen kolommen, die beurtelings volgepompt worden om daarna leeg te lopen in de tank. Helaas is dat leegloopmechanisme ook van buitenaf beïnvloedbaar en loopt er soms „per ongeluk" een gedeelte van de brandstof terug in het reservoir. Die echter wel betaald moet worden! In een ander geval evenwel, won ons op papier gezette rekensommetje het van de officiële staffel, toen wij gedwongen waren ergens, in een bijzonder achteraf gelegen plaatsje, te tanken. Het officiële benzinestation stond op dat moment droog! GASTVRD Een typisch marktbeeld uit het „diepe" zuiden van Marokko. Bij Ouarzazate komt men in het stroomgebied van twee rivieren, de Oued Dra en Oued Dades. Een tocht langs laatstgenoemde rivier naar de „gorges" bij Boumalne bleef uiteinde lijk steken voor wat eens een brug was. Hier worden de geite- en schapevellen gereed gemaakt voor het iooiersbad. Het ruikt hier in Fes dus lang niet altijd even fris. Wjj zijn ons er van bewust dat we dit artikel niet voliledig hebben kunnen zijn, zelfs niet wilden zijn. Ten eerste is Marokko daarvoor in dit bestek te groot en te overrompelend voor de noorderling. We hopen alleen dat deze korte reisbeschrijving voldoende op wekking is om ook eens een bezoek te brengen aan dit niet zo verre, arabisch land met zijn vele gezichten... Dan zal de kennismaking ongetwijfeld worden hernieuwd en hernieuwd en... Zo'n „Fantasia", spel voor man en paard, is de Marokkaan zii lust en z'n leven. agrarische gronden zijn inmiddels grote gedeelten van deze streek praktisch ontvolkt. Ksares Souk is het volgende kruispunt van wegen. Een uitstapje over de asfaltweg naar Tinerhir met de „beroemde" kasbah niet de grootste maar wel meest-vereeuwigde van Marokko en de indrukwekkend diepe „Gorges du Todra" is een must. Ook hier is een staatshotel. Gelukkig is de oversteek van de rivier bij Tinejedad aanzienlijk verbeterd in de loop van de jaren. Vroeger moesten auto's en bussen met mankracht door de stroom worden gesjord, nadat bij een wolkbreuk het wegdek was wegge spoeld. HUWELIJKSMARKT Wie soms d^ Moussem van Imilchil, de jaarlijkse „huwelijksmarkt", wil be zoeken, zal moeten wachten tot september en bovendien niet tegen wat moeilijkheden opzien. Overigens zijn volgens overlevering de huwelijkscon tracten die op dit „verloofdenfeest" in de Hoge Atlas gesloten worden, bij voorbaat met geluk gezegend. OOST-MAROKKO De Oued Moulouya was en is nog steeds een van de belangrijkste rivieren van Marokko. In vroeger tijdens moet ze zelfs een respectabele breedte hebben gekend, hetgeen de reiziger bij regen tot zijn ongemak ervaart. De weg op de leembodem is dan dikwijls vrijwel onbegaanbaar. Ook het over steken van de talloze wadi's is bij flinke regenval een „ramp". Want in plaats van een droge bedding, staat men dan plots tegenover een soort bandjir en kost het veelal vele uren wachten en nietsdoen, tot het water wil zakken. Overigens is de vlakte van Oost-Ma- rokko gespeend van veel leven. Buiten de kleine plaatsjes, komt men nauwelijks iemand tegen, dan 'n eenzame schaapherder. Van de plaatsjes in het noord-oosten is eigenlijk alleen de grootste, Oujda (spreek uit Oesjda), vlak bij de grens met Algerije, interessant, vooral vanwege de legende, die om de grootste stadspoort verweven is. Een van de vroegere pasja's zou namelijk de hebbelijkheid hebben gehad de hoofden van verslagen vijanden hier op stokken uit te stallen. Even ten noorden van de stad vindt men nog het tamelijk kleurloze badplaatsje Saidia. De weg terug, door het Rif-gebergte, naar ons uitgangspunt Tetuan, is evenmin bijster interessant, hoewel de „toboggan" bij Alhoceima zelfs voor een geroutineerd automobilist wel eens wat te veel is. Al Hoceima, dat, evenals nu nog Melilla, vroeger Spaans bezit was, blijkt op zich een tamelijk arm stadje, waar echter aan de kust fraaie hotels en bungalows de inkomsten van het toerisme moeten helpen vergroten. Verder moet men het hebben van wat industrie (visconserven) en bestaan in de bovenstad nog mensen van de vuilnisbelt. Verderop, bij Ketama, is het kleine hotel „Parador" een tiental jaren geleden afgebroken voor een fraai hotel van de Staatsdienst voor het Toerisme, dat echter alleen in de winter (skiën) volledig bezet lijkt te zijn. De markt die dinsdags vlakbij in Tleta Ketama wordt gehouden, moet men echter beslist met een bezoek vereren. Daar onder de grote ceders kan men kennis maken met de trotse volkstypen uit Kabylië en bij wat aankopen wordt men beslist niet „afgezet". Chechaouen is de laatste plaats van allure op onze rondreis. In bouwwijze doet de stad duidelijk Spaans aan. Ere is een groot, bijzonder schilderachtig plein, terwijl ook de ruïnes van het kasteel van de legendarische verzet strijder Abt el Krim het camera-oog verzoeken. Vanuit Chechaouen heeft men een kleine drie uur nodig om met de auto weer de veerboot in Ceuta te bereiken, waar de thuisreis definitief kan aanvangen...

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Het Nieuwe Stadsblad | 1977 | | pagina 43