CONCLUSIE UIT ONDERZOEK Toenemende vraag naar algemeen vormend en hoger onderwijs Paddestoelen fotograferen Jaarverslag 1976 dienst centraal milieubeheer Rijnmond MENU VAN DE WEEK Smog- waarschuwing kon nu achter wege blijven Foto 's nabestellen HET NIEUWE STADSBLAD - PAGINA 42 WOENSDAG 2 NOVEMBER 1977 Met het aanbreken van het herfstgetijde zijn de verschil lende soorten paddestoelen weer in hun volle pracht te zien. Zeker wanneer gedurende het weekeinde het zonnet je schijnt, is het in de bossen een drukte van belang van mensen die al het schoons komen aanschouwen. In de verschillende bezoekerscentra van Staatsbosbeheer kan men zich uitvoerig laten voorlichten over al hetgeen er in de natuur valt waar te nemen. Deze centra zijn een ware belevenis voor jong en oud, waar men op speelse wijze met een groot aantal verschijnselen vertrouwd wordt gemaakt. Het fotograveren van paddestoelen is één van de aardigste bezigheden waarmee we ons in het herfstbos kunnen ver maken. Trouwens, ze worden niet alleen in bossen, maar ook in plantsoenen en parken gevonden. Paddestoelen groeien over het algemeen op wat donkere of schaduw rijke plaatsen, omdat daar de grond wat vochtiger is dan in het open veld, waar de zon vrij kan doordringen. Dit feit, geteld bij het gegeven dat de lichtomstandighe den in het najaar weieens somber kunnen zijn, komt de fotograaf al snel voor lange belichtingstijden te staan. Hij kan natuurlijk uitwijken naar het gebruik van gevoeliger films. In dat verband kunnen de nieuwe Kodacolor 400 film voor kleurenfoto's en de eveneens nieuwe Kodak Ek- tachrome 200 diafilm bijzonder nuttig zijn. Bij het zoeken naar paddestoelen moet men voorzichtig te werk gaan. Men dient zoveel mogelijk op de paden en we gen te blijven, opdat men niets beschadigt of vertrapt, zoals het een natuurvriend betaamt. Bij de onderafdeling wiskunde van de Technische Hogeschool Delft is onlangs een afstudeerverslag verschenen, waarin een aantal opmerkelijke statistieken over scholieren- en studentenpopulaties in de komende jaren worden gepubliceerd. De titel van het rapport is „doorstroming binnen het onderwijs en het onderwijsniveau van schoolverlaters, met projecties tot 1990". Met gaat hier om het afstudeerwerk van ir. Nico Keilman, momenteel werkzaam bij het Centraal Bureau voor de Statistiek in Voorburg. Op grond van een aantal op statistische berekeningen gebaseerde vooronderstellingen komt Keilman tot de conclusie dat het aantal leerljngen bij het Algemeen Vormend Onderwijs (AVO), d.w.z. MAVO, HAVO en VWO, aanzienlijk toeneemt: van 310.000 in 1971 via bijna 420.000 in 1980 naar ruim 440.000 in 1985 voor jongens; een groei van ruim 40% in bijna 15 jaar. Voor meisjes zijn deze cijfers respectievelijk 281.000 (1971), 410.000 (1980) en 450.000 (1985). Dit is een groei van maar liefst 60%. Deze cijfers zouden ondermeer betekenen dat tot 1985 ook de behoefte aan leraren bij het middelbaar onderwijs sterk zal toenemen. Daarna zal als gevolg van de dalende geboortecijfers van de jaren '70 een lichte daling inzetten naar ongeveer 410.000 jongens en 425.000 meisjes in 1990. Een nog sterkere groei doet zich bij het Hoger beroepsonderwijs (HBO) en het Wetenschappelijk Onderwijs (WO) voor: het HBO groeit van ongeveer 65.000 studenten in 1971 via ongeveer 140.000 in 1980 naar ongeveer 225.000 studenten in 1990. Het WO groeit, volgens het rapport, van 103.000 studenten in 1971 via 200.000 studenten in 1980 naar ongeveer 300.000 studenten in 1990. Invoering van de wet Posthumus zou de HBO- bestanden kunnen doen toenemen ten koste van de WO-bestanden. Deze uitkomsten liggen ver boven de zogenaamde WORSA-ramingen (Wetenschappelijk Onderwijs Raming Studentenaantallen). De nota WORSA 1977 spreekt van ongeveer 140.000 studenten bij het WO in 1980 en 158.000 in 1990. VERONDERSTELLINGEN Bovenstaande uitkomsten zijn gebaseerd op een aantal veronderstellingen vooraf. Het grootste deel van het rapport is gewijd aan het statistisch onderbouwen van deze veronderstellingen. Eén veronderstelling is bijvoorbeeld 0 dat de belangstelling voor het AVO zeer sterk zal toenemen: in 1990 zal ongeveer 75% van de jongens en 90%(!) van de meisjes die de basisschool verlaten, kiezen voor het AVO. In 1974 was dat 63% respectievelijk 67%. Om dit te kunnen vaststellen heeft Keilman gewerkt met zogenaamde verklarende variabelen; dit zijn gegevens die statistisch voldoende verband houden met de belangstelling voor het AVO om op Op het ogenblik zien we bij de groenteman zoveel prachtige herfstbloemkolen liggen tegen een redelijke prijs, dat we daar zeker van moeten profiteren. Bloemkool met verse worst, gebakken bloedworst of een cotelet is heerlijk. We kunnen de variatie ook zoeken in verschillende sausjes, zoals een kaas-, kerrie-, tomaten- of satésaus. Ook gebakken is bloemkool heerlijk. Rauwe bloemkoolroosjes met een heel apart, pikant sausje is een hapje wat u bij de borrel zou kunnen geven. Zondag: sneetje champignons, gegratineerde bloemkool met kaas, aardappelpuree, verse wordt, Amerikaanse appelen. Maandag: bloemkoolsoep met kaas, gehakt, prei, aardappelen. Dinsdag: rolpens, rode kool, aardappelpuree, Bulgaarse yoghurt met bruine suiker en rozijnen. Woensdag: visragoOt, sla, rijst, yoghurtmuesli met druiven en geraspte appel. Donderdag: stamppot rauwe andijvie met gebakken kaasplak, kwark met ananas. Vrijdag: bruine bonenschotel met gebakken uitjes, mosterd, gepofte appelen. Zaterdag: spaghetti met tomatensaus en geraspte kaas, fruit. grond van het verwachte verloop van deze variabelen uitspraken te doen over de belangstelling voor het AVO in de toekomst. Zo bleek er een statistisch acceptabele samenhang te bestaan tussen de afnemende hoeveelheid werknemers in de industrie (en de daarmee gepaard gaande toenemende hoeveelheid werknemers in de dienstensector) en de belangstelling voor het AVO, zoals die zich in de afgelopen twintig jaar manifesteerde. Ook de sociale achtergrond van de kinderen, waarvoor Keilman het onderwijsniveau van hun ouders genomen heeft, bleek de belangstelling voor het AVO goed te verklaren. Door het verwachte verloop van deze variabelen in de toekomst als uitgangspunt te nemen, komt men in beide gevallen uit op de genoemde percentages. Een andere veronderstelling betreft het percentage leerlingen dat van het VWO naar het WO zal doorstromen. Dat zal volgens de berekingen van Keilamn in 1990 voor jongens ongeveer 75% zijn en voor meisjes ongeveer 50%. Bevredigende verklarende variabelen hierbij blijken het gezinsinkomen en de hoeveelheid voor het WO beschikbare studietoelagen te zijn. Om goede, dat wil zeggen logische verklarende variabelen te vinden, heeft Keilman gebruik gemaakt van literatuur, voornamelijk afkomstig uit de onderwijssociologie. Hij komt daarin vier soorten verklaringen voor doorstrominspercentage tegen. De keuze van de uiteindelijk onderzochte veronderstellingen werd bepaald door het al dan niet aanwezig zijn van de noodzakelijke statische gegevens over een flink aantal jaren. Overigens moeten we voorzichtig zijn met het statistische begrip „verklaring". Als statistici spreken over verklaringen, betekent dat niet noodzakelijkerwijs dat er in de dagelijkse werkelijkheid een oorzakelijk verband bestaat tussen het één en het ander. Er is dan ook een aanname nodig: namelijk dat het statistische verband tussen de verklarende variabelen in kwestie en de belangstelling voor AVO en WO in het verleden, ook in de toekomst zal blijven bestaan. Of dat werkelijk zo is, zou met andere, sociologische methoden onderzocht moeten worden. ANDERE INVLOEDEN Het zou gevaarlijk zijn om de cijfers uit het rapport als zuivere voorspellingen te beschouwen. De belangrijkste reden hiervoor is, dat het rapport geen rekening kon houden met mogelijke toekomstige wijzigingen in de onderwijsstructuur in Nederland. De invloed van de middenschool op de belangstelling voor de diverse schooltypen is moelijk te overzien. Ook de vraag naar onderwijs van ouderen, die via open school en open universiteit «en kans krijgen, zal de cijfers beïnvloeden, evenals allerlei andere beleidsmaatregelen, die de vraag naar onderwijs moeten bijsturen. Het rapport gaat er in feite van uit dat de leerling vrij kan kiezen uit de beschikbare onderwijstypen. Amerikaanse appelen 4 grote appelen, 2 eetlepels suiker, kaneel. 1 eetlepel boter, 125 gr. suiker, 6 dl. melk, 20 gram maizena. Schil en boor de appelen en leg ze in een vuurvast schoteltje. Vul de holten op met een mengsel van suiker en kaneel en leg hierop een klontje boter. Doe onderin het schaaltje iets water en plaats deze daarna middenin een op 200 graden Celsius voorverwarmde oven gedurende 35 minuten. Verhit intussen de suiker in een gietijzeren pan tot deze gesmolten en lichtbruin gecaramelliseerd is. Doe er van het vuur af een scheutje water bij en vervolgens de melk. Bind de saus met de aangemengde maizena. Geef deze caramelsaus warm óf koud bij de gare aardappelen. Bloemkoolroosjes met dipsausen Snijd de bloemkool in kleine roosjes, maar zorg ervoor dat er een klein steeltje aan blijft, zodat het roosje vastgepakt kan worden. Zalmdip 1 blikje zalm, 1 pakje mon chou, scheutje koffieroom, zout, peper, aromazout, tijm, paprikapoeder. Ontdoe de zalm van velletjes en graatjes en maak ze fijn. Roer de mond chou met de koffieroom romig, meng de zalm erdoor en maak de dipsaus af met zout en kruiden. Kerriedip 3 eetlepels mango chutney, 1 theelepel kerrie, 1 bekertje sour cream. Snijd de mango chutney klein en roer vervolgens alles dooreen. Doe de beide sausjes in twee kleine schaaltjes, plaats deze op een grotere ronde schaal en rangschik de bloemkoolroosjes rond de dipsaus. ONDERWIJSNIVEAU Het uiteindelijke doel van de studie was om na te gaan hoe het onderwijsniveau van de Nederlandse beroepsbevolking zich in de komende jaren zal ontwikkelen. De schoolverlaters hebben veel invloed op dit onderwijsniveau. De conclusie laat zich raden: het aantal schoolverlaters met een lagere beroepsopleiding zal absoluut en relatief afnemen, en mede daardoor zal het totaal aantal werkzame personen met een lagere opleiding absoluut en relatief afnemen. Exacte uitspraken hierover zijn moeilijk te maken omdat veel afhangt van de mate waarin de schoolverlatende meisjes deel gaan uitmaken van de beroepsbevolking. Wel is duidelijk, dat wanneer de vraag naar werknemers met een bepaalde opleiding niet meer verschuift, steeds grotere spanningen op de arbeidsmarkt zullen optreden. Waarschijnlijk zullen zich aanpassingseffecten voordoen. Maar het is de vraag, aldus Keilman, welke maatregelen de voorkeur verdienen: een korte termijn oplossing, zoals import van buitenlandse arbeidskrachten, of maatregelen in de inkomensfeer. Dat wil zeggen: een hogere beloning voor werk van lager niveau, en een lagere beloning dan nu voor hoger opgeleiden. In zijn inleiding op het jaarverslag 1976 schrijft de directeur van de Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond, ir. P. A. R. Post van der Burg, dat vorig jaar de trend voor sommige soorten luchtverontreiniging gunstig is geble ven. Indien men niet in speculaties wil ver vallen, is het moeilijk te concretiseren in hoeverre maatregelen bij de bedrij ven, tezamen met een minder gunstige economische situatie, waardoor vele bedrijven beneden hun capaciteit moesten werken, van invloed zijn ge weest op deze trend. Wel zijn de weer somstandigheden voor wat betreft de verspreiding van luchtverontreiniging zo gunstig geweest, dat geen enkele maal een smogwaarschuwing behoefde te worden uitgegeven. De directeur zegt te hopen dat door de minder gunstige economische conjunc tuur de milieuzaak niet te veel aan be langrijkheid zal moeten inboeten. Men moet er van doordrongen zijn, dat ef fecten op het milieu vaak onherstel baar zijn. Beslissingen over milieuaan gelegenheden dienen daarom ook op een verantwoorde wijze te worden af gewogen tegen een veelal op kortere termijn van belang zijnde bevrediging van economische behoefte, aldus ir. Post van der Burg. De DCMR meldt in het jaarverslag, dat op basis van geluidmetingen een kaart van het Rijnmondgebied is opge steld, waarop de voor verschillende ge bieden wenselijk geachte (streefl-waar- den zijn aangebracht. Door verge lijking met de feitelijke situatie kan een knelpuntenkaart worden opgesteld op basis waarvan het beleid moet wor den bepaald ter sanering van ontoelaatbare situaties. In het kader van de veiligheid wordt opgemerkt, dat in toenemende mate van bedrijven wordt verlangd, dat sto rings- en gevarenanalyses worden ver richt. Het in kaart brengen van de be langrijkste gevarenbronnen in het Rijnmondgebied gaat voort. Er is een aanvang gemaakt met het opstellen van een plan met betrekking tot de problematiek van de tijdelijke opslag van gevaarlijke stoffen op stuwadoor sterreinen in de haven. Uit de meetresultaten op zestien pun ten in het Rijnmondgebied blijkt dat de door de Raad voor de Luchtveron treiniging gehanteerde norm voor zwa veldioxide niet wordt overschreden. Dat betekent niet, dat het beeld over het gehele Rijnmondgebied gelijk is. In Vlaardingen neemt het niveau gestaag af, elders blijft het vrij constant. In Maassluis, Zwartewaal en Geervliet is de laatste jaren een zekere stijging te constateren. Uit onderzoekingen en vergelijkingen blijkt, dat de maximale concentraties van stikstofoxiden optreden bij zuid oostelijke windrichtingen, terwijl de minima bij wind uit noordwestelijke richtingen voorkomen. Dat komt over een met een al eerder gedane constate ring, dat de aanvoer van stikstofoxiden van buiten het Rijnmondgebied een belangrijke rol speelt. Alleen in Hoog vliet waren de concentraties N02 gp- durende vier uur hoger dan de toelaat bare norm. Uit de vergelijking tussen de perioden met een maximum van ozon en het aantal klachten, dat via te lefoon 150000 binnenkomt blijkt, dat het aantal klachten en de ozonconcen traties niet synchroon lopen. Uit een analyse van de in 1976 binnengekomen 7278 klachten (1973 nog 17.132; 1975 6710) blijkt, dat er^og geen sprake blijkt te zijn van klagersmoeheid. De meeste meldingen per 1000 inwo ners komen uit Hoek van Holland, Vlaardingen, Heenvliet, Hoogvliet en Brielle. In 1975 behoorden ook Maas sluis en Rozenburg nog tot dit rijtje. Tenslotte geeft het jaarverslag nog een samenvatting op datum en per catego rie samengevat van alle in 1976 ter kennis van de D.C.M.R. gekomen voorvallen. Een foto gezien in dit blad die u best zou willen hebben? Voor 7,50 kan die foto de uwe wor den. Tenminste, ais het gaat om plaatwerk van onze eigen foto- redaktie, wat in 9 van de tien gevallen opgaat. Voor het nabe stellen van die foto's op formaat 18X24 knipt u de bewuste foto uit dit blad, noteert naam en datum van het blad waarin de foto verscheen en zendt uw be stelling (uiteraard voorzien van uw eigen naam en adres) naar de FOTODIENST RANDSTAD EDITIES, Koommarkt 34, te Delft. Voor uw en ons gemak ontvangen wij hierbij gaame een betaalcheque of giro-betaalkaart, volledig ingevuld en van uw handtekening voorzien. Telefonische verzoeken voor na bestellingen kunnen niet in be handeling worden genomen, ter wijl de op deze manier verkre gen foto's niet voor publikatie mogen worden gebruikt. Na ont vangst van de foto (en uw kran teknipsel) kunt u (als u geen cheque heeft bijgesloten) het ver schuldigde bedrag, 7,50 per afdruk dus, gireren op nr. 2395347, t.n.v. Randstad Foto dienst, Delft. HIJSKRAAN Aan het bouwwerk in de Boerhaven laan, hoek Edisonstraat, In Schiedam klapte een mobile hijskraan in elkaar en ging zo'n beetje als sloper fungeren. Voor het beetje als sloper fungeren. Voor het bouwbedrijf Hennik uit Rotterdam betekende het ongeval een schadepost van 2 ton. De «chade aan de nieuwbouw viel betrekkelijk mee, naar schatting tweeduizend gulden.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Het Nieuwe Stadsblad | 1977 | | pagina 42