m 0 Luc orient. HET NIEUWE STADSBLAD - PAGINA 30 - VRIJDAG 27 APRIL 1979 MANIFESTATIE VAN HET BEELDVERHAAL In april 1950 haalde Hergé hem over om bij zijn studio te komen werken. Hier kreeg De Moor een bijzondere vertrouwenspositie als Hergé's twee talige rechterhand. Vanaf Raket naar de maan verzorgde hij de achtergronden bij de verhalen van Kuifje. Ook assisteerde hij de an dere studiomedewerkers zoals Jac ques Martin. De Moor tekende zelfs Het hol van de wolf voor Martin, een avontuur van Le Franc (1970) Bob de Moor heeft tegenwoordig meer tijd om aan eigen creaties te werken. Hij is echter zo bescheiden, dat hij zijn studiowerk voorrang verleent. Vooral zijn Cori de scheepsjongen, Barelli en Balthazar genieten zijn voorkeur. De verhalen van Cori de scheepsjon gen zijn net als van elke studiomede werker zwaar gedocumenteerd. Het is zelfs een keer voorgekorfien, dat na een weekbladpublicatie van een verhaal van Cori platen werden ge wijzigd omdat een bepaald want niet op dat type schip thuishoorde. De Moor keek gelukkig toen het al bum van de pers rolde en er niets meer van zijn wijzigingen te zien was. Momenteel is De Moor weer voor een paar maanden ondergedo ken om een nieuw verhaal te maken. Er wordt gefluisterd dat hij zo nu en dan schetst aan het laatste Kuifje verhaal dat nog gaat verschijnen. Volgens diezelfde geruchten wordt dit het beste verhaal dat ooit van Kuifje is uitgegeven. Hoewel ze daar niet rond voor uit komen, lijkt het er wel degelijk op dat medewerkers van de studio Hergé een zwijgplicht is opgelegd. Het is voornamelijk Bob de Moors werk geweest dat de Kuifje-films tot stand kwamen. Hergé laat zich wel lovend over Bob de Moor uit, maar laat nauwelijks iets over die films los. Er wordt be weerd dat hij er niet zo tevreden mee is. De verhuizing van Bob de Moor van Antwerpen naar Brussel tastte zijn Vlaamse afkomst wat aan, maar thuis blijft hij Vlaams spreken. Als organisatoren hebben wij veel aan Bob de Moor te danken. Hij gaf ons in de beginfase van de organisatie vele malen adviezen en nam het contact met Hergé voor zijn rekening. Juist omdat er recentelijk weer iets van de grote meester is ge stolen, weigerde Hergé originele te keningen af te staan. Hij liet De Moor echter weten grote sympathie voor het gebeuren in Schiedam te hebben. Van De Moor zijn twee pla ten van Cori de scheepsjongen te zien. Van dit verhaal verscheen bij Casterman een album en de eerste aflevering werd ook in Eppo afge drukt. Door een andere drukwerkvoorbe reiding liepen afleveringen lang de lijnvoeringen en inkleuringen door elkaar, zodat de strip opnieuw moest worden ingekleurd. Er ver scheen in 1974 een ongekleurd deel van Cori in Ciso nr. 18 met de titel Onder de vlag van de Compagnie. MORRIS (ps. voor Maurice de Bevère). Geboren op 1 dec. 1923 in Kortrijk. Kwam in 1943 in dienst van de ani matiestudio van Nagant, die kort daarvoor vanuit Luik naar Brussel was verhuisd. Hij ontmoette er Franquin, Peyox, Paape en Egger- mont. Morris werkte er aan teken films, die op hetzelfde principe be rustte als Disney's Silly Sympho nies. Hij tekende dus op liedjes, on der andere Le chat de la mère Mi chel en II était un petit navire. De studio ging echter failliet, zodat Morris bij Dupuis ging tekenen. Philippe Gillain (Jijé) stelde zijn wo ning open voor een gezellig teken-sa- menzijn, waar Morris met Franquin, Wil en Jijé een soort team vormde dat bijna op een studio leek. Er is niet veel ander wérk van Morris be kend dan zijn beroemde Hollywood persiflage cowboy Lucky Luke. Wel is achterhaald dat hij van 1945 tot 1952 illustraties en omslagen voor Le Moustique, het Vlaamse Humor radio, tegenwoordig Humo maakte. In de Robbedoes Almanak van 1947 verscheen het eerste verhaal van zijn held en vanaf 12 juni 1947 in het blad Robbedoes. In de periode van 1948 tot 1954 zat Morris in Amerika en stuurde zijn platen naar Dupuis. Het was zijn ideaal om bij de Walt Disney stu dio's te gaan werken en mogelijk zijn eigen creaties aan syndicaten te slijten. Maurice noemt deze periode zelf net als Franquin en Jijé een soort jeugdzonde. In Amerika docu menteerde hij zich over het wilde westen. Hij noteerde er historische gegevens van figuren die hij later zou gebruiken, zoals de gebroeders Dalton, rechter Boy Bean en Billy the Kid. Na eerst met hem te hebben samen gewerkt in Amerika, schreef Gos- cinny vanaf het negende album het scenario van Lucky Luke. Goscinny had zich toen in Brussel gevestigd. Het eerste verhaal dat ze samen maakten is „De Spoorweg door de prairie" (Des rails sur la prairie). Goscinny was een liefhebber van" het gebruik van bijfiguren die in de geschiedenis van het wilde westen echt hadden bestaan. Morris was daar tot deel 9 niet con sequent in geweest. In de latere ver halen zouden de Daltons regelmatig terugkeren. Er wordt dan gesproken van de neven Dalton. Dat kon niet anders, omdat hij tot grote veront waardiging van zijn lezers de Dal tons had laten doodgaan. Zijn lezers waren dan ook erg blij de vier ban dieten terug te zien. In sommige de len drongen ze Luke duidelijk naar de achtergrond. Ook de hond Ratan- plan was een groot succes. Dupuis heeft de eerste 31 delen uit gegeven. René Goscinny was inmid dels artistiek directeur van het blad Pilote geworden en haalde Morris over voor zijn uitgeverij Dargaud te gaan werken. Tot de dood van zijn scenarist op 4 november 1977 ver schenen er bij die uitgeverij nog zes tien delen. In het laatste deel, geti teld De zingende draad, valt het op dat Luke plotseling veel intelligen tere dialogen gaat voeren. We zullen nooit weten waarom Goscinny dat gedaan heeft. PEYO (ps. voor Pierre Culliford) Geboren in 1928 te Brussel. Hij zat een kwartaal op de Academie voor Schone Kunsten te Brussel, toen hij i~ besloot als hulpoperator in een bios coop te gaan werken. Hij maakte er kennis met animatiefilms en ging in 1945 in het inmiddels bekende gezel schap van Franquin Morris en Paape als reclame-ontwerper in de animatiestudio werken. Een jaar la ter werd hij kleine zelfstandige en werkte voor publiciteitsagenten. Page Johan schiep hij in 1947 voor La dernière heur en Le Soir. In 1948 volgde het kleine indiaantje Tenderfoot (Pied-Tendre). Hij had toen cartoons, scenario's en plaatjes voor diverse kranten en voorpagi na's van Humorradio achter de rug. Peyo styleerde zijn Johan in 1952 en hij maakte het verhaal De nederlaag van Basenau (Le chatiment de Base- nau), dat zijn éerste Johan-album was. In het derde verhaal (1954) werd Pir- rewiet (Pirlouit) aan Johan toege voegd, waardoor de humor sterker naar voren kwam. Na eerst nog wat gastrollen van de Smurfen in de Jo han en Pirrewiet delen, kregen ze hun eigen avonturen omdat de brie venbus van Robbedoes vol bleef stromen met verzoeken van lezers om die kabouterachtige figuurtjes een eigen leven te laten leiden. De beroemde Smurfentaai is ontstaan tijdens een vakantie van Peyo en Franquin, waarin beiden gillend van de lach niets anders dan smurf smurf ten. PAAPE EDDY (ps. voor Edouard Paape; andere gebruikte pseudoniemen Peli, Milpatt, Jo Legay en Forget). Paape werkte als technisch teke naar toen één van zijn leraren hem aanraadde om kunstschilder te wor den. Hij hield zich acht jaar bezig met toegepaste kunst. Hoewel hij graag schilderde, waagde hij zich ook aan de strip. Zo kwam hij op de animatiestudio van Nagant terecht, waar hij Morris, Peyo en Franquin ontmoette. Langs deze weg kwam hij in het kringetje van Jijé terecht. Hij ging hem assisteren bij het beeldverhaal over Christus naar Balthazar's thema Emmanuel en bij Jan Kordaat. Bij het vertrek van Jijé naar de Ver enigde Staten naam Paape Jan Kor daat over (Jean Valhardi) en maakte er een stuk of tien verhalen mee (1951-1956) met de scenaristen Char- lier, Doisy en Delporte. Van 1951 tot 1965 hield hij zich eveneens met Gaai en Mowgli (Geai et Mowgli) voor het blad De Bonte Wereld be zig, een spelrubriek voor Robbe does, alsmede veel Oom Wim verha len op scenario van Octave Joly. De personages André Lefort (Dirk Sterk) en Jean Blanc ontwierp hij in 1956 voor het blad Sprint. Met Charlier als scenarist ontstond een jaar daarna Flip Flink (Mare Dacier). Octava Joly beschrijft in 1968 het leven van Winston Chur chill en Paape tekende het verhaal. Hij maakte ook een spelrubriek voor Pilote. Daar tussendoor ver schenen diverse documentaires en historische verhalen. Van 1953 tot 1960 werden deze regelmatig in La libre junior gepubliceerd. In 1966/67 stapte Paape van Robbe does naar Kuifje over uit wrevel met het drammerig gezeur van Dupuis om zijn verhalen in de Jijé-stijl te blijven maken. Paape had even te voren het Flip Flink verhaal De Spooktrein voltooid. Het was Greg die hem voorstelde voor Editions Lombard te komen werken, omdat hij wist dat Paape niet te beroerd was om ook anderen te steunen. Toen Victor Hubinon b.v. in de pro blemen zat, inkte hij lange tijd zijn Buck Dany, alle Surcoufs en Stan leys. Greg schreef het scenario voor een nieuw personage Luc Orient, ei genlijk ontstaan vanuit de laatste Jan Kordaat verhalen. Paape merkte dat de vrijheid bij Kuifje een stuk groter was. Uit Italië kwamen verzoeken om strips van zijn hand, waaruit Tommy Banco en Yorik ontstonden. Uiteindelijk zouden beide series ook in Kuifje verschijnen. Recentelijk creëerde hij voor Kuifje de perso nage Udolfo. Luc Oriënt is uit zijn gigantische oevre gekozen om te worden geëxposeerd. De première van deze populaire fi guren vond plaats in album nr. 6 De fluit met de zes smurfen (La flüte a six schtroumpfs) in 1958. Later werd er een avondvullende animatiefilm van gemaakt. Yvan Delporte en Patty Klein schreven de verhalen van de Smurfen. Later schreef ook Roland Goossens (Gos) enkele al bums. Yvan Delporte bewerkte een verhaal voor kleuters. Er bestaan ook nog negen zwart-wit filmpjes van de Smurfen, die ooit eens werden gemonteerd tot een hoofdfilm, maar Dupuis stak een stokje voor de vertoning. In 1977/78 ontstond door bemiddeling van on der anderen André Sodermans con tact tussen vader Abraham en Peyo. Dat leidde tot enige wanprodukten. Daarna waren de afbeeldingen van de Smurfen niet meer in de hand te houden; de meest afschuwelijke ge drochten werden afgebeeld om aan de rechten te ontkomen. Als voor beeld hebben wij op de expositie een spiegel tentoongesteld met figuren die een muts op hebben en enige ge lijkenis met de echte Smurfen verto nen. Peyo ligt op dit moment in het zie kenhuis voor een rustkuur. Schetst aan een nieuw Smurfenverhaal. Van hem zijn in het museum originele te keningen te zien van Johan en Pirre wiet en de Smurfen. Maar lang voor het commercialiseren van de Smur fen werkte Peyo - en dat is minder bekend - met Will aan Steven Sterk (Benoit Brisefer), gepubliceerd in 1962 in Robbedoes, met een groot aantal andere tekenaars en scenaris ten. Zelf had hij ook diverse malen de functie van scenarioschrijver bij voorbeeld Jacky et Célestin, gete kend door Will. Ook verscheen in 1967 het eerste album van een reeks van drie van de kat Poesie (Poussy), oud werk van Peyo (1955-1960) welke strip werd overgenomen door De Gieter. Van deze Poesie hangen ook originelen in het museum. REDING, RAYMOND Reding is één van de tekenaars, waarvan werk in het museum hangt en die nog nooit eerder in Nederland hebben geëxposeerd. Hij werd gebo ren in Normandië. Op zijn 13e jaar verhuisde hij naar België en als jon geman had hij een prachtige sport- carrière in het vooruitzicht. Zijn „zwakke" punt was echter dat hij ook tekende. Voordat hij daarvan zijn beroep maakte, was hij bezor ger en verkoper van kranten, leraar Engels, jazzpianist, reclametekstsch rijver en was hij een niet onverdien stelijke tennisspeler. Mr. Crö, de de tective was zijn eerste creatie in 1947. Zes jaar later werd die gevolgd door de vrouwelijke detective Prunelle. Beide figuren stond hij in 1955 af. Reding was toen inmiddels een jaar of vijf in dienst van het blad Kuifje. Daarin verschenen in 1951 de verha len Het pact van Pashutan (Le pact de Pashutan) en Monsieur Vincent. In 1952/53 gevolgd door De ring van Gibil (Chinois au mateau rouille) en Les oefs durs s'en vont en guerre, zijn eerste, werkelijk bekende perso nage was Jari. Die ontstond in 1957. Vanuit dat personage en zijn avon turen ontstonden Jimmy Torent, Olympio, Vincent Larcher, Sofie Ra venna, Django Riva en Sectie R. (Foundation King?) Reding heeft een merkwaardige stijl vooral van verhaalopbouw. Sport komt in zijn verhalen voor op een mystieke, zo nu en dan SF-achtige wijze, terwijl ook detectivewerk van bij voorbeeld Sectie R. de synopsis beheerst. Op dit moment werkt Reding voor het nieuwe stripblad Wham met het spe ciaal daarvoor gecreëerde voetbal- verhaal Ronnie Hansen, getiteld Ronnie en de Pablitos. Er valt veel van hem in het museum te zien. ROBA, JEAN Geboren in 1930 te Brussel. Hij had eigenlijk glazenier moeten worden, maar hij kwam in wisselende banen terecht. Hij liep als retoucheerder stage bij een bekende Brusselse fo tograaf. Bij dat werk moest hij teke nen. Door zijn interesse in dat werk kwam hij via een drukkerij op een tekenstudio terecht, werd vervol gens studiochëf van een reclamebu reau en ontmoette André Franquin. Franquin vond zijn stijl geknipt voor strips. En omdat hij op zijn zes tiende jaar een foxterrier van zijn zakgeld kocht en voorgoed dieren liefhebber werd, ontstond al snel Billie. Die kreeg een baas Bollie genaamd (Boule et Bill) Dit duo ontstond in 1960. Twee jaar daarvoor' had hij al zijn stripdebuut gemaakt met Tiou, le petit Sioux. Roba was er niet van op de hoogte dat de avonturen van Bollie en Billie in het Nederlands weekblad Sjors de namen Bas en Boef hadden gekregen. In 1962 werkte hij aan de Sliert (La Rim- bambelle) met onder anderen An- toin Raymond als scenarist. Er kwa men vier albums van op de markt. Van de 172 pagina's heeft Roba er nog maar twee in zijn bezit. De rest is gestolen. U kunt zich voorstellen, dat hij met enige weemoed deze pa gina's aan de expositie in Schiedam afstond. Ook gaf hij twee platen van Bollie en Billie mee. In de periode 1962/63 publiceerde hij de personage Pomme in Record. Roba leverde ideeën aan verschillende tekenaars (enkele Flatergags bij voorbeeld) en tekende met zijn vriend André Franquin aan de Robbedöesverha- len: Robbedoes en de Bobbelman- nen en Tembo Taboe. In die verha len nam hij meestal de decors voor zijn rekening. SMET, PETER DE Geboren op 4 juli 1944. Na de mulo stapte hij de reclame in. Hij weet niet waarom, maar het betaalde wel goed. Hij liep in 1964 driekwart jaar stage in Engeland en werkte op re clamebureaus, eerst in Amsterdam bij zijn vader, daarna in Antwerpen en Brussel. Daar leerde hij Yvan Delporte en Bob de Moor kennen. De laatste raadde hem in 1967 aan met zijn strip De Generaal naar Kuifje te stappen. Kuifje kocht de strip inderdaad, maar publiceerde hem niet. daarna in Nieuwe Re vu. In Nieuwe Revu verscheen ook Het Hopmyste- rie van zijn hand (1974). In diezelfde tijd maakte hij nog een korte gagst- rip Fiedel, maar die verscheen even snel als hij het licht zag. Voor het nieuwe maandblad Mickey leverde hij in 1976 het verhaal Het geheim van H.M.S. Cornwall. In de Vrije Balloen 6 verscheen een strip van hem, terwijl hij heeft toegezegd voor dit blad de Nederlandse verta ling af te staan van Honneur et Pa- trie, gepubliceerd in Trombone Illus- tré en A Suivre. Na een lange onder breking is De Smet weer met zijn Generaal begonnen, reden om die strip onmiddellijk in het museum op te hangen. Van zijn reclamewerk viel het boekje Lotgevallen van de heer Pieter Pienter met de postgiro het'meest op. SLEEN, MARC (ps. voor Mare Neels) Werd op oudejaarsdag^1922 te Gent- brugge geboren en volgde de Sint Lucas Academie te Gent. In septem ber 1944 begon hij zijn carrière als karikaturist. De avonturen van De Neus was zijn eerste strip. Dit figuur met een lange dikke neus en een zwarte paraplu verscheen vanaf 24 december 1944 in Ons Volk. Op 11 maart 1945 ging dat blad Ons Volkske heten. Toch zou Mare nog een tijd politieke karikaturen en cartoons blijven maken. De ridderstrip Fulco kon hij wel kwijt aan Het Kapoentje (1968-1969), maar middenin het verhaal Fulco en de Miesmannetjes werd De Smet ziek en de strip werd nooit meer af gemaakt. Tot 1971 verdween Peter weer in de reclame. Hij kwam met zijn sterk gewijzigde Generaal terug in het weekblad Pep (later in Eppo). In 1972 maakte hij samen met Yvan Delporte de grappige vrouwelijke detective Anna Tommy, die we graag hadden tentoongesteld, maar de zes platen van het hele verhaal Moord achter de schermen zijn ge stolen. Je hebt nog geluk, zei De Smet door de telefoon, dat ik ooit eens aan een nieuw verhaal ben be gonnen en er moeten ergens nog vier pagina's van liggen op de Eppo- redactie. Helaas zijn die tekeningen daar nooit aangekomen. Ik ben geloof ik een beetje slordig met mijn originelen, aldus De Smet. Dat zou wel eens kunnen kloppen, want ook alle platen van de verha len van Joris P.K., die al ras werd overschaduwd door zijn metgezel Plok, zijn volkomen zoek. Tot 1974 stonden Joris en Plok, die gewoon is conflicten door middel van een dreun met een gigantische hardhou ten hamer af te doen, in Pep en Naast zijn stripwerk voor bladen als De Spectator, Ons Zondagsblad, Pe nelope, De Nieuwe Gids (na de split sing De Nieuwe Standaard), Zon dagsvriend, Overal, Doorbraak, Pats het al genoemde Ons Volkske, enz. Een flink aantal, personages vloeide uit zijn tekenpen. Persona ges als Piet Fluwijn en Bolleke (ook wel bekend als Het avontuur van een vader en een zoon), Stropke en Flopke, Octaaf Keuninck, enz. Op 3 oktober 1947 verscheen in De Nieuwe Gids De avonturen van de- tectief Van Zwam. Daarin is ene Nero Heiremans een bijfiguur. Maar na drie verhalen werd deze strip om gedoopt in De avonturen van Nero en zijn Hoed (1 april 1950). Na de to verhoed van Geeraard de duivel ging de reeks vanaf 16 okto ber 1951 definitief over in de avontu ren van Nero Co. Op 31 maart 1965 stapte Sleen van de bladen van Het Volk over naar de uitgeverij De Standaard en dan ontstaan er grote moeilijkheden. Niet alleen liepen 10.000 abonnees over, maar de direc tie van Het Volk, bang voor nog meer abonneeverlies, stapte met een onduidelijk contract naar de rech ter. Er werd ergens een clausule op gediept waarin stond dat Sleen na zijn vertrek een kwartaal zijn Nero niet mocht publiceren. Aangezien een dagbladstrip het moet hebben van regelmatige publi catie, kon dit weieens het einde van Nero's publiciteit worden. Weet je wat, dacht Sleen, dan laat ik hem mijn vriend Vandersteen toch teke nen. Zo ontstond de meest merk waardige Nero-geschiedenis in de periode van 12 april tot 13 juni 1965. Aan de gepubliceerde dagstroken is te zien dat zich een nogal belachelijk proces afspeelde over de rechten. Zo loopt Nero een groot deel van het verhaal met een zwarte kap over zijn hoofd en op één plaatje ont breekt zijn hoofd zelfs geheel. De tekst vermeldt: Door gebrek aan inkt kon onze tekenaar onder staande tekening niet volledig af werken! Alle betrokkenen zagen op een gege ven moment wel in, dat dit een ein deloze touwtrekkerij kon worden. Ze kwamen tot een minnelijke schikking, die er in het kort op neer kwam dat Het Volk het auteursrecht voor de tot op dat moment versche nen delen behield en Sleen de titel van zijn verhaal mocht behouden. De titel De Lustige Kapoentjes ging naar Het Volk maar de figuren zelf hield hij, evenals Piet Fluweel en Bolleke. Jef Nijs en Hugo o.a. wer den door Het Volk ingeschakeld om De lustige Kapoentjes voort te zet ten. Van Nero Co zijn meer dan zestig titels verschenen. Minder be-

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Het Nieuwe Stadsblad | 1979 | | pagina 30