Publiek als bouwheer
'Spf -
3^
HET NIEUWE STADSBLAD PAGINA 40 WOENSDAG 18 FEBRUARI 1981
W"**" «v
fotHtXOÓCÜS VjJ/lWW/X, Mttsx
lis* «W>« •>vv-Sy
/SM*'***»
Opdracht
In een architectuur kent men vol
gens dr. Kroon twee betekenissen
van opdracht. De architect, de pro
jectontwikkelaar en de woningfa
brikant komen thuis met een op
dracht; het calculeren, het stellen
van de kozijnen en het lossen van
de mallen geschieden volgens op
dracht. Er schijnt dan ook geen
aanleiding te bestaan de term „op
dracht" in de archite tuur anders te
gebruiken dan in andere produktie-
processen en anders dan in een van
de bedrijfsorganisatorische beteke
nissen.
Toch komt „opdracht" in de bouw
kundige vakliteratuur nog in een
geheel andere betekenis voor,
namelijk in die van een algemeen
geldende taakomschrijving van de
architect, met een beroepsethische
strekking. Zowel de architectuur
critici als de architecten zelf betui
gen om strijd dat de wensen van de
opdrachtgever van minder belang
zijn dan de, dikwijls nog niet eens
onderzochte maar veronderstelde
wensen van de toekomstige gebrui
ker. Op deze laatste zou de archi
tect zich dienen te richten.
Het rekening houden met zijn te
verwachten gebruikseisen, wensen
en noden zou de eigenlijke op
dracht van de architect zijn. Hoe
wel men zich kan voorstellen dal
ontwerpers in andere produktie-
processen een zelfde beroepsethiel
aanhangen is bij hen de term „op
dracht" in deze niet-bedrijfsorgani
satorische betekenis ongebruike
lijk.
In de architectuur zijn deze laatsti
opvattingen en het daarbij beho
rende opdracht-begrip tamelijk
wijd verbreid.
Dr. Kroon: „De architecten beste
den, althans in hun geschriften, niet
alleen meer aandacht aan de ano
nieme opdrachtgever dan aan zijn
Uit de hoogte neerkijken op heden daagse architectuur, beter nog stedebouwplannlng.
„Men kan zeggen dat de bereidheid om de consument in te schakelen ge
meengoed is geworden in de bouwwereld. Juist hierdoor is de inschake
ling van de consument als bestanddeel van een remedie tegen haperende
wisselwerking een serieuze propositie geworden. Onder deze omstandig
heden is wetenschappelijk onderzoek op dit gebied nuttig en zelfs urgent.
De juiste weg zou zijn: systematische, complete aanpak. Door de nog
steeds onduidelijke wetenschappelijke situatie van de architectuur kan
deze weg helaas nog niet aangelegd, laat staan bewandeld worden.
Voorlopig zit er weinig anders op dan te trachten zijn eigen monodisci-
plinaire, als of niet eerste steentje bij te dragen.'
Aldus dr. J.J. Kroon, ln het proef
schrift getiteld 'De eerste steen'
waarmee hij aan de Technische Ho
geschool Delft promoveerde. In zijn
proefschrift heeft dr. Kroon nage
gaan welke mogelijkheden het pu
bliek bezit om bij de opzet van
bouwkundige werken in te grijpen
en daarin de eigen wensen verwe
zenlijkt te zien.
De opdrachtgever kan beschouwd
worden als representant van een
publiek, dat inderdaad actief aan
het tot standkomen van een bouw
werk deelneemt. Aan uit literatuur
studie verkregen gevallen analy
seerde dr. Kroon 470 van opdracht
gevers afkomstige ideeën die in 168
verschillende gebouwen waren ge
realiseerd.
Architect als onderzoeker
Volgens dr. Kroon is de wisselwer
king tussen publiek en architectuur
als natuurlijk, zelfregulerend pro
ces sinds onbepaalde tijd gaan ha
peren, zonder dat er enig uitzicht is
op een bevredigende kunstmatige
regulatie. Algemene ongerustheid
over deze gang van zaken blijkt uit
de sterke groei van de belang
stelling voor het publiek als consu
ment van architectuur, zowel van
onderzoekers- als van onderwer
perszijde. Vooral ook blijkt dit uit
de haast waarmee sinds enkele ja
ren pogingen worden gedaan om de
consument actief in de archltec-
tuurproduktle in te schakelen, na
dat hij decennia lang uitsluitend in
vanzelfsprekende passiviteit werd
opgemeten en geïnterviewd.
De architect, hoewel momenteel
nog steeds aanmerkelijk slechter
toegerust met wetenschappelijke
scholing, traditie en technieken dan
de meeste van zijn collega's uit an
dere vakgebieden verkeert in een
gunstige positie om de bouwkun
dige activiteiten van het publiek te
observeren en te beoordelen. Hij
kan zich daar bij uitstek nuttig ma
ken, omdat tenminste één aspect
van de wisselwerking met het pu
bliek door zijn handen gaat, name
lijk de bewuste verwerking van de
invloed van het publiek in de bouw.
De architect ls niet alleen degene,
die over gegevens omtrent de ver
werking beschikt, maar ook dege
ne, die uit hoofde van zijn vakbeoe
fening aangewezen lijkt om weten
schappelijke inzichten betreffende
de verwerking te ontwikkelen.
Bovendien heeft hij in het lnterdis-
ciplinaaanat
lnallnallllttlelalalalre -m spel een
hoge troef in handen, zoals geen
aas, dan toch een heer: de bouw
heer.
Dr. Kroon: „Als er iemand is uit het
publiek die volledig ln het produk-
tieproces wordt ingeschakeld dan ls
het wel de opdrachtgever. En als er
Iemand is die in een gunstige posi
tie verkeert om de opdrachtgever te
leren kennen, dan is het wel de ar
chitect. Meer dan wie ook is de
architect ln de gelegenheid om de
betekenis van de creatieve mede
werking van deze representant uit
het publiek te ondervinden en te
registreren'.
Toestand architectuurwetenschap.
De tijd is voorbij waarin de archi
tect zich verdienstelijk kon maken
als manusje van alles in de archi
tectuurwetenschap, vindt dr.
Kroon. Vele wetenschappelijke ta
ken die hij trachtte te vervullen,
kan hij sinds enige tijd beter aan
anderen overlaten. Na zijn pioneer-
stijd, waarin hij zelfstandig en ge
brekkige inzichten trachtte te ont
wikkelen in zijn gecompliceerde
vak en waarbij slechts de kunsthis
toricus zijn pad kruiste, is een leger
van specialisten zijn domein bin
nengerukt.
Dit geschiede vanuit uiteenlopende
vakgebieden, die zich alle buiten
dat domein hadden gevormd. Deze
specialisten hadden een weten-
„Een architectuuronderzoeker die
aan dit dilemma wil ontsnappen is
gedwongen buiten de kaders te tre
den en daarmee te aanvaarden dat
zijn werk bezwaarlijk anders dan
als proto-wetenschappelijk kan
worden opgevat, als een verzame
ling kennis bestaande uit gegevens
en aanwijzingen die in het alge
meen niet in een toetsbare of eva-
lueerbare context te plaatsen zijn.
Hij moet zijn wetenschap nog hel
pen vormen; hij moet zich een weg
banen in een structuurloos arbeids
veld, waarin hij nog lang niet aan
een toetsingsonderzoek toe is en
waarin hij bij de meeste onderzoe
kingen die hij ter hand neemt, nog
niet eens een overzicht kan krijgen
van alle variabelen die zijn uitkom
sten zouden kunnen beïnvloeden",
aldus dr. Kroon.
schappelijke scholing die de archi
tect nog miste. De invasie bete
kende dan ook een sterke verbete
ring van het architectuuronder-
zoek. Aangezien echter dearchitec-
tuur sindsdienfragmentarisch werd
geëxploreerd vanuit de vooralsnog
niet samenhangende belangstel
lingsrichtingen van de binnenruk
kende disciplines, werd er geen ba
sis voor een logische opbouw van
de archltectüurwetenschap gelegd.
Daar kwam nog bij dat de specialis
ten doorgaans als kolonisten optra
den en de vruchten van hun archi-
tectuuronderzoek naar hun diverse
moederlanden zonden, in de vorm
van publikaties in uiteenlopende,
niet bouwkundige vaktijdschriften.
Een uitwisseling van bevindingen
van de kolonisten onderling werd
hierdoor niet bevorderd, en een
goede verstandhouding met de au-
totochtone architect evenmin. Deze
leerde daardoor wel de vreemde
vaktalen lezen, en daaruit de opval
lendste termen en begrippen bezi
gen, zonder zich echter alle bijbeho
rende denkwerelden eigen te kun
nen maken.
Protowetenschap
Inmiddels besloten enkele kolonis
ten hun leven aan hun nieuwe va
derland te wijden. Zij begonnen te
publiceren in bouwkundige tijdsch
riften, begroetten de inheemse ar
chitect* als hun broeder, en overwo
gen de soevereiniteit van de archi
tectuurwetenschap te erkennen.
Een verschuiving van gezichtspun
ten en leespatronen begon zich af te
tekenen, zonder dater echter
sprake was van een afrekening met
de fragmentarische, traditioneel-
disciplinaire benadering, of van een
gemeenschappelijke inspanning om
tot een nieuwe, bruikbare constella
tie te komen.
Dr. Kroon: „Langzamerhand heeft
men de archltectuurwetenechap zo
doende in de merkwaardige situatie
gemanoevreerd, waarin slechts bin
nen de kaders die de traditionele
disciplines, zoals de gedragsweten
schappen, uit de architectuur heb
ben weten te snijden, onderzoek op
een echt wetenschappelijk niveau
mogelijk is, terwijl juist deze ka
ders de ontwikkeling van de archi
tectuurwetenschap in de weg staan.
Want slecht binnen die kaders
wordt aan de hoofdvoorwaarde vol
daan waarbij men van echte weten
schap kan spreken: het vakgebied
moet zodanig geordend zijn dat de
hypothese- en theorievorming en
evalutatie mogelijk zijn".
Maar diezelfde kaders hinderen
door hun afkomst, ontwikkelingsg
raad en autonomie de vestiging van
een architectuurwetenschappelijke
samenwerkingsvorm en daarmee
het ontstaan van een reguliere ar
chitectuurwetenschap.
Staketsels als deze wijzen meteen al richting bedrijfsbouw, welke echter ook het
beeld van de omgevende woningbouw mede kan beïnvloeden.