IH IBlllS!3 m n - - m* SïfiSSSiiï ïi I Mft^ memm |f QRll Mmmrn Jfp WSmm fit wÊÊÊÊÊÊ. f SL «iBiiiisiii iiiiir &ÊLJ!ÊÊÊÈ lig> ape# ■A HET NIEUWE STADSBLAD PAGINA 41 WOENSDAG 18 FEBRUAR11981 reeële collega, maar ze vinden deze laatste dikwijls ook nog lastig en remmend en soms stellen ze hem zelfs verantwoordelijk voor slechte architectuur". De zwaarte en verstrekkendheid van het bedrijfskundige begrip zijn kleiner bij degene voor wie de op dracht niets anders is dan een aan leiding om zich aan wat hij als zijn ware taak ziet te gaan wijden, dan bij degene voor wie zijn opdracht gever de man is die de lakens uit deelt. Bij het ethische begrip ont staat een kortsluiting tussen consu ment en producent. De opdrachtge ver hoeft niet geraadpleegd te wor den: de producent weet zelf wel wat goed is voor de consument. Bij verschillende produktieproces- sen is deze kortsluiting overigens normaal. Maar ook waar dit niet het geval is, kan men zich situaties voorstellen waarin de opdrachtge ver deze kortsluiting toejuicht of zelfs voorschrijft; het is hem er dan alleen om te doen dat er snel iets op zijn summiere aanwijzing tot stand wordt gebracht en verder wil hij van het gezeur af zijn. In deze gevallen komen de bedrijfs kundige consequenties van het ethi sche opdrachtbegrip overeen met niet-ethisch bedoelde maatregelen die uit een bedrijfsorganisatorische opdracht voortvloeien. Dit struc- tuele verband is incidenteel. Gebruiker als anonieme opdrachtgever Een geheel ander structureel ver band en ditmaal van principiële aard, valt te onderkennen bij au teurs met overwegende belangstel ling voor de anonieme opdrachtge ver. Zij interesseren zich voor de gebruiker, niet alleen als drager van gegevens omtrent de gebrui kerseisen, maar ook en vooral als deelnemer aan de architectuur, die zelf iets aan zijn omgeving wil doen. Zij willen hem ook op een of andere manier daarvoor de kans geven. De anonieme opdrachtgever is hier eigenlijk kandidaat-op drachtgever, iemand due als zoda nig op zou treden als hij daartoe in de gelegenheid wordt gesteld. De „opdracht" is hier geen beelds praak, maar werkelijkheid; geen et hische overweging, maar een deels in de kiem aanwezige, deels werk zame mogelijkheid. Ook hier wordt de opdrachtgever voorbijgezien ter- wille van de gebruiker, maar juist omdat in de gebruiker de opdracht gever herkend wordt. Dr. Kroon: „Hoewel ook hier het gewicht van de bedrijfskundige op dracht is gereduceerd, is er ander zijds ten aanzien van deze opdracht een nieuw perspectief geopend: bij een totale, absolute beroepsarchi tectuur zou de gebruiker de opvol ger van de traditionele opdrachtge ver kunnen worden. Hij zou de kans kunnen grijpen zich in de ar chitectuur te doen gelden en zich metterdaad in het produktieproces te mengen". Representanten van het publiek Wanneer men de opdracht opsch rijft als de formule die een leve- rings- of produktieprogramma op gang brengt, moet men de op drachtgever omschrijven als de gene die deze formule uitspreekt of ondertekent. Volgens dr. Kroon is deze omschrijving echter ontoerei kend als hij betrekking heeft op de produktie van gebouwen, omdat men daar gewend is de bemoeienis van de opdrachtgever verder te zien gaan dan zetten van een hand tekening en omdat de persoon die als opdrachtgever optreedt soms een ander is dan de ondertekenaar. Hier moet het juridisch onder scheid gemaakt worden tussen de „formele opdrachtgever" en de „ma teriële opdrachtgever". De formele opdrachtgever is de persoon of de groep personen, die verantwoorde lijk is voor de opdracht en zijn con- sequenties, bij wie men kan aan kloppen als het op betalen aankomt en die de architect bij wanprestatie rechtmatig op de vingers kan tik ken. De materiële opdrachtgever is de persoon of de groep personen die de volmacht bezit om eigen idefeën of die van de formele opdrachtge ver in het werk te brengen en om taken van de formele opdrachtge ver uit te voeren. De materiële op drachtgever kan overigens een en dezelfde persoon zijn als de formele opdrachtgever. Uit een oogpunt van efficiency kunnen de taken van de opdrachtgever ih het produktie proces misschien het beste profes sioneel door deskundigen worden vervuld. Opdrachtgevers die gere geld wat te bouwen hebben delege ren dan ook vaak hun taken geheel of gedeeltelijk aan functionarissen die in het produktieproces als des kundige opdrachtgevers (beroep sopdrachtgevers) optreden. Deze beroepsopdrachtgever kan echter geen afspiegeling geven van het gewone publiek dat veelal des kundigheid mist. Hoe verder de deskundigheid van de opdrachtgever zich verwijdert van de deskundigheid van het pu bliek, hoe minder de opdrachtgever het publiek representeert. Bij de tegenwoordige stand van de archi tectuur kan volgens dr. Kroon de opdrachtgever slechts dan als ge wone consument worden be schouwd, wanneer zijn opdrachtge verschap niet voorkomt uit profes sionele banden met het bouwen. De opdrachtgever is echter niet de enige representant van het publiek. Het publiek wordt bijvoorbeeld ook in de bouw vertegenwoordigd door actie- en inspraakgroepen. Deze hebben dan ook doorgaans iets op drachtgeverachtigs, al kunnen ze nergens verantwoordelijk voor worden gesteld. Daarnaast wordt het publiek in ze kere zin in de bouw vertegenwoor digd door allerlei controlerende en corrigerende instanties, die dit werk doen uit naam en in het be lang van het publiek, wat betreft de aspecten van ruimtelijke ordening, veiligheid, „welstand", besteding van overheidsgelden en tot op ze kere hoogte ook bruikbaarheid. De ondeskundige als opdrachtgever Wanneer men de opdrachtgever be schouwt als een deelnemer aan de produktie van een gebouw, dan kan men zijn deelneming zien als een persoonlijke ontwikkelingsgang, die tot op zekere hoogte zijn eigen weg volgt ten opzichte van het bouwproces. Om relaties met el kaar te kunnen onderhouden moe ten de beide processen van deelne ming en bouw tot op zekere hoogte synchroon verlopen. Elk stadium, dat men in de deelneming kan on derscheiden, moet in het bouwpro ces zijn evenknie vinden. De relatie is het meest manifest in de periode waarin de opdrachtge ver actie neemt, dus wanneer hij met concrete produktieapparaten te maken krijgt, opdrachten geeft, verantwoordelijkheden draagt en bezig is zijn doel te verwezenlijken. Zijn actie loopt cynchroon met de produktie. Maar ook daarvóór neemt hij deel aan het bouwproces in ruimere zin: hij signaleert een behoefte neemt een initiatief, oriënteert zich op de bouwmarkt, ontwikkelt ideeën, be zint zich op de financiering enz. Ge durende deze voorgeschiedenis is de relatie minder duidelijk, minder aanwijsbaar en vooralsnog niet persoonlijk. De opdrachtgever speelt een rol in het bouwproces zonder het nog te beseffen. Volgens dr. Kroon mag men aannemen dat in deze voorgeschiedenis de vor ming van een denkbeeld een be langrijke fase is. De opdrachtgever loopt vermoede lijk enige tijd met zo'n denkbeeld rond lvorens een aantal personen professionee aan het werk te zetten. Vooral in het begin van de actiepe- Een voorbeeld van „toegevoegde architectuur": bewoners van deze huizen zagen,achteraf,een „kap er op" wel zitten en dus werd hun reeds opgeleverde woning alsnog met zo'n kap gecompleteerd. riode zal het denkbeeld zich doen gelden, en zal de architect in de ge legenheid zijn het te leren kennen. Het denkbeeld is immers te be schouwen als de verbeelding van wat de opdrachtgever te zijner tijd in zijn bestelling al of niet onder woorden kan brengen. Vele opdrachtgevers hebben op grond van hun ondeskundigheid een zekere schroom om zich met de produktie te bemoeien. Deze schroom kan recht evenredig zijn met het mandaat dat zij verstrek ken, en houdt vermoedelijk veel ideeën verborgen. Dr. Kroon: „De architect is er niet bij als een idee wordt gevormd. Maar als hij er een maal bij is gehaald, is hij wel bij uitstek degene aan wie de denk beelden worden geopenbaard, dik wijls in mistige contouren, maar ook wel eens met maten en gevels en al op millimeterpapier. Als hij niet met deze denkbeelden wil werken, dan moet hij toch ten minste de argumenten noemen om ze te negeren. Hij heeft er hoe dan ook beroepshalve mee van doen. Aan het denkbeeld gaat waar schijnlijk een periode vooraf waarin beweegredenen ontstaan om de stichting van een gebouw in overweging te nemen. Deze bewee gredenen kunnen als het natuur lijke beginpunt van en de eerste aanleiding tot een creatieve ontwik kelingsgang worden beschouwd. „De opdrachtgever begint bij het begin. De architect stapt er midden in; hij begint met een soort ont leende motivatie. Dat veel architec ten graag vanuit een directe aanlei ding, een eigen beweegreden, willen werken, blijkt uit de niet te stuiten stroom ongevraagde plannen, ook van-architecten die veel werk heb ben", aldus dr. Kroon. Zelfstandige bouwkundige creativiteit Uit het onderzoek van dr. Kroon blijkt o.a. dat gedurende het hele deelnemingsproces door de op drachtgever ideeën worden ge vormd, maar dat er belangrijke meer ideeën ontstaan in de eerste fase (vóór de komst van de archi tect) dan in de tweede fase (vanaf de komst van de architect). In het algemeen blijken de ideeën uit de eerste fase tevens de belangrijkste te zijn. Tijdens de tweede fase komt het deelnemingsproces meer neer op het uitwerken van het eigen denkbeeld dan op het meeontwer pen met de architect. Deze bevindingen tezamen verster ken inderdaad het vermoeden dat het deelnemingsproces tamelijk zelfstandig is. Deze zelfstandigheid brengt met zich mee dat de op drachtgever meestal in feite zijn voornaamste werk gedaan heeft voordat de architect begint, dus voordat het p oduktie-apparaat wordt ingeschakeld. De ideeen omvatten ale belangrijke bouwkundige categoriëen zoals Terrein, Hoofdopzet, Interieur, Ex terieur, enz. Constructie heeft ech ter slechts een bescheiden aandeel. Deze bevindigen stemmen niet in met de scheiding tussen ruwbouw en afbouw, dragers' en inbouw, of hoe deze aan uitvoeringstechnieken ontleende indelingen ook genoemd mogen worden, welke scheiding door verschillende ontwerp- en bouwmethodieken worden aanbe volen als aanknopingspunt voor de creatieve belangstelling van het pu bliek. De kwaliteit van de ideeën, wat be treft duidelijkheid en originaliteit, blijkt nogal ulteen te lopen. De ideeën variëren van heldere, bruik bare vondsten tot zeer vage voor stellingen en directe ontleningen. M ar de kwaliteiten overweegt. Verre weg de meeste -o-el ideeën die de opdrachtgever naar voren brengt worden gerealiseerd. Voor het niet realiseren zijn vele redenen waar van afgelasting van de bouw en overreding door de architect het meeste voorkomen. Een kleine min derheid van de ideeën wordt tegen de zin van de architect gerealiseerd. De denkbeelden zijn als geheel vaak origineel, maar de elementen van de erin voorkomende uit- en in wendige vormen zijn meestal con ventioneel. „Hierbij moet bedacht worden dat aan de opdrachtgever weinig gele genheid wordt geboden zijn bouw kundige capaciteiten te ontwikke len. De bouwnijverheid moet er re kening mee gaan houden dat de al gemeen menselijke affiniteit tot het bouwen zich slechts kwantitatief onderscheidt van de affiniteit van de ontwerper. De gebruiker kan de opvolger wor den van de traditionele opdrachtge ver, mits zijn bouwkundige creati viteit passend wordt ontwikkeld, en mits de bouwnijverheid hem daar toe de gelegenheid geeft", aldus de conclusie van dr. Kroon. - S: §wm - -rjiJL gummin»*"'; stóf Arehitektuur op grotestadsschaal, waarby „normale" woningbouw met een lantaarntje te zoeken is

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Het Nieuwe Stadsblad | 1981 | | pagina 41