r Honderd jaar pakketpost openbare telefonie en Rijkspostspaarbank f Drie bijzondere postzegels ter herdenking van 104 jaar Pakketpost, 100 jaar Openbare Telefonie in Nederland en 100 jaar Rijkspostspaarbank. Waarden: 45 cent, postpakket; 55 cent, telefoontoestel, telefoongids en an tenne PTT-grondstation; 65 cent, spaarbankboekjes, stortingskaart en spaarvelletjes. Kleuren: 45 cent rood, zwart, oker en blauw; 55 cent groen, rood, blauw en zwart; 65 cent blauw, geel, rood en zwart. Prijs per serie: 1,65; prijs per velletje 1,65. Ontwerpen: 45 cent, René van Raalte uit 's -Gravenhage; 55 cent, Jolijn van de Wouw uit Amsterdam; 65 cent, Pieter Brattinga uit Amsterdam. Fosforescerend papier zonder water merk. Synthetisch gegomde vellen van 10x10 is 100 zegels en speciale vel letjes. Offsetdruk door Joh. Ensched en Zonen, Haarlem. Verkrijgbaar voor onbepaalde tijd. Geldigheidstermijn voor frankering eveneens onbepaald. Bekendmaking oplage volgt t.z.t. Op 1 juni 1881 werd in de Tweede Kamer een wetsontwerp aangeno men waerbij de PTT het recht kreeg om een pakketpostdienst te starten. Voordien geschiedde het vervoer van pakketten uitsluitend met particuliere ondernemingen (bodediensten, spoorwegen e.d.). De PTT kreeg voor dit vervoer in tegenstelling tot het brievenvervoer niet het alleenrecht. Pakketpostdiensten bestonden in de omringende landen al langer. De start in Nederland was dan ook het directe gevolg van de wens die werd uitgesproken tijdens het in 1878 gehouden congres in Parijs van de Union Postale Inuverselle (de Wereldpostvereniging), om te komen tot een internationale kop peling van de bestaande binnen landse pakketpostdiensten. Het pakketpostverkeer maakte aanvankelijk een voorspoedige ont wikkeling door en groeide van 3 miljoen stuks in 1885 uit tot bijna 9 miljoen in 1920. Hoe gevoelig de pakketpostdienst echter was voor conjunctuursinvloeden en andere invloeden van buitenaf blijkt duide lijk uit de d 'ing naar 8 miljoen in 1930 en naa minder dan 6 miljoen in 1939. En dit ond ks een aantal maatre gelen tot vi •uiming van het dienst betoon: in i929 werd het toegelaten maximum gewicht van een post pakket gebracht van 5 naar 7 kg en in 1930 van 7 naar 10 kg. In 1932 werd in het belang van de handel de mogelijkheid geopend tot ver zending van ongefrankeerde post pakketten. De kosten komen hierbij voor rekening van de gadresseerde (deze verzendvorm bestaat nog steeds). De oorlogsjaren gaven een enorme stijging te zien: 11 miljoen pakket ten in 1942 en meer dan 15 miljoen in 1943. Een stijging die zich in de na-oor- logse jaren voortzette door de grote aantallen pakketten die uit het buitenland werden ontvangen, met name uit de Verenigde Staten in de vorm van „giftparcels". POST PAKKETTEN Momenteel beweegt het kleingoede- renverkeer (dat zijn pakjes en post pakketten) zich naar de 100 miljoen stuks. Deze belangrijke postale stroom komt voor ongeveer de helft voor rekening van zakelijke verzen ders. Een postpakket heeft als extra bo ven een pakje dat er een bewijs van terpostbezorging wordt verstrekt, dat bij verlies of beschadiging on der zekere voorwaarden recht op schadevergoeding bestaat tot maxi maal 250,— en dat de geadres seerde moet tekenen voor ont vangst. Voor postpakketten met een waardevolle inhoud kan aan gifte van de waarde recht geven op hogere schadevergoeding. Daar voor gelden aparte tarieven. Veranderende markbehoeften zijn voor PTT Post aanleiding om het kleingoederen-produkt voortdu rend aan te passen aan de eisen van deze tijd en daarmee aan de wen sen van onze klanten. Wat dat betreft blijft de zin die tij dens het 50-jarig bestaan van de pakketpostdienst werd uitgespro ken door de adjunct referendaris J. d'Hond volledig actueel: „Al het mogelijke wordt gedaan om den pakketpostdienst aan te passen aan de zich steeds wijzigende eischen van handel en vervoer en we spre ken de hoop uit, dat ook bij vol gende jubilea aanleiding mag be staan tot algeheele tevredenheid". Het is dit jaar een eeuw geleden dat de eerste telefoontoestellen in Nederland werden aangesloten, die toegang hadden tot een openbaar voor een ieder toegankelijk net. Dat was in Amsterdam, in de loop van de maand juni; op 1 juli had het net 49 aansluitingen. Het Amsterdamse netwerd geëxploi teerd door de Nederlandsche Bell Telepboon Mij, een dochter van de International Bell Telephone Com pany, die hiervoor in 1880 bij de Staat der Nederlanden een conces sie gevraagd en verkregen had. Tot 1888 was alleen lokaal telefoon verkeer mogelijk in eenoverigens reeds flink toegenomen aantal plaatsen. Al die netten waren toen nog in handen van particuliere be drijven. In dat jaar begon de NBTM, veruit de grootste exploi tant, na verkregen toestemming van het Rijk, interlokaal verkeer af te wikkelen, het eerst tussen Am sterdam en Haarlem, resp. Zaan dam. Een aantal jaren profiteerden al leen abonnees van de NBTM van deze nieuwe service. Toen het be drijf onder druk van het Rijk ook verkeer van netten van andere ex ploitanten begon af te wikkelen, was de Rijkstelegraaf reeds met voorbereidingen begonnen om de interlokale dienst over te nemen. Dit proces kreeg in 1897 zijn beslag met de naasting van alle verbindin gen tussen de steden. Reeds in de jaren tachtig van de vo rige eeuw gingen er stemmen op de telefonie een eigen wettelijk statuut te verlenen. Uiteindelijk duurde het tot 1904 voordat de Telegraaf- en Telefoonwet in het staatsblad ver scheen. In deze wet werd weliswaar de mogelijkheid opengelaten de ex- ploiatie van telefoonnetten door particulieren en gemeenten te con tinueren; de kiem voor een volle dige bedrijfsuitoefening van rijks weg was er tevens in gelegd. In 1906 opende deisnt der Poste rijen en Telegrafie het eerste eigen lokale net in Rhenen. Kort na 1910 begon de naasting van bestaande netten. In 1927 was deze operatie voltooid met uitzondering van de netten in Amsterdam, pen Haag en Rotter dam; deze bleven tot 1940 in han den van de gemeenten in kwestie. Bij de naasting van- deze drie hoogst lucratieve bedrijven speelde het beleid van de bezetter het stre ven naar eenheid van PTT in de kaart. Politiek gezien was de overneming in de jaren dertig nl. keer op keer niet haalbaar gebleken. Zo kwam het dat PTT in 1945, hoe wel aangeslagen door de stagnatie, vernielingen en plunderingen uit de afgelopen jaren, eensgezind aan de wederopbouw kon beginnen. Reeds in 1947 was het peil van voor de oorlog kwantitatief weer bereikt. Het duurde nog ongeveer vijf jaar, voordat de schade aan de zwaarst getroffen installaties her steld was en het bedrijf ook in kwalitatief opzicht weer vooroor logse werk en meer dan dat le veren kon. GROEI In aansluitingen gemeten geven de laatste dertig jaar een groei te zien met een factor tien; van een half miljoen in 1950, tot vijf miljoen thans. Met die bedrijfsomvang heeft de telefonie zich geschaard in de rijen van de openbare nutsvoor zieningen water, gas en licht. Ook de telefoon zal nl. binnen en kele jaren het punt bereiken, waarop er feitelijk geen gezin in Nederland is, dat nog geen aanslui ting heeft. Deze groei zal dan tot stand gekomen zijn zonder de wettelijke maatregelen als aanslui tingverplichting die voor de ener giebedrijven en waterleidingmaat schappijen het pleit mede hebben beslecht. De Nederlandse gemeen schap heeft de telefoon zonder enige dwang in het door haar ge wenste voorzieningenpakket opge nomen. Van 49 geabonneerden in 1881 tot vijf miljoen nu... Een technisch infrastructuur die zich kan meten met die in welk an der geïndustrialiseerd land dan ook, bekostigd uit ons aller bijdra gen, ziedaar de essentie van het te lefoonjubileum. RIJKSPOSTSPAARBANK Nadat in 1810 in SChotland de eer ste spaarbank was opgericht, volgde Nederland al heel spoedig daarna. In 1817 werden, door de Maat schappij tot Nut van 't Algemeen, initiatieven ontwikkeld, waardoor te Workum en Haarlem de eerste Nutsspaarbanken werden opge richt. In mei 1818 publiceerde de Maatschappij „Algemene Regelen ter oprichting van Spaarbank in het Koninkrijk Der Nederlanden tot Nut van 't Algemeen". Door vele spaarbanken werden deze Al gemene Regelen als richtlijn ge bruikt. Ook koning Willem I trachtte de oprichting van spaarbanken te bevorderen voor het economische herstel van Nederland. In 1828 bestonden al 66 Nutsspaarbanken. Door de crises van 1830 en 1848 verdwenen er een aantal maar in 1880 was het aantal spaarbanken gestegen tot 308. De openingstijden lieten echter veel te wensen over. In 1875 waren slechts 15 spaarbanken meer dan éénmaal per week geopend, som mige zelfs maar enkele uren per maand. Dit kwam omdat de admi nistratie van de spaarbanken be langeloos door welwillende particu lieren werd waargenomen. Veel van de bestaande spaarban ken bevonden zich in het Noorden van het land. Het sparen werd door de weinige spaargelegenheden erg belemmerd. DISCUSSIES De discussies over een eventuele oprichting van een Rijkspostspaar bank wekten belangstelling bij de wetgevende macht. Er ontbrandde een strijd tussen voor- en tegen standers van een Rijkspostspaar bank. Voor het eerst kwam de Rijkspostspaarbank ter sprake bij de behandeling van de staatsbegro ting voor 1870 in de Tweede Kamer. De regering kwam echter niet tot een uitspraak over het al dan niet oprichten van een Rijkspostspaar bank. Alleen werd een Koninklijk Besluit afgekondigd op 28 december 1875 (Staatsblad 250) waarbij de tussenkomst werd geregeld van de postkantoren ten aanzien van het overmaken van gelden naar en het verkrijgen van terugbetalingen van particuliere spaarbanken. M.a .w. de postkantoren moesten optreden als kassier voor de parti culiere spaarbanken. Op 1 mei 1876 trad de regeling in werking, ut werd maar weinig gebruik gemaakt van deze gelegenheid: in 1878 beliep het overgemaakte bedrag nog geen 17.000,-. Twee feiten waren de oorzaak van het mislukken: a. de hoge kosten bij overmaking van vooral kleine bedragen; b. onbekendheid bij het publiek. Deze oorzaken konden worden weggenomen door: a. het overmaken van gelden koste loos te doen geschieden; b. oprichting van een algemene spaarbank van rijkswege. Op 4 mei 1879 werden twee wetsontwerpen ingediend als gevolg van de eerder genoemde gedachtengang. De nieuwe regering, die in 1879 aan het bewind kwam, trok echter het voor stel van kosteloze overmaking in, maar nam wel het voorstel tot oprichting van een Rijkspostspaar bank over. Eind 1879 kwam dit wetsvoorstel bij de Tweede Kamer in behande ling. Het voorstel werd met grote meerderheid (50 tegen 16 stemmen) op 15 april 1880 aanvaard. Op 24 mei volgde aanneming in de Eerste Kamer. Als Wet van 25 mei 1880 verscheen de oprichting van de Rijkspostspaarbank in Staatsblad nr. 88. Zij trad in werking op 1 april 1881. PARTICULIERE BANKEN Voor een aantal particuliere spaar banken was de „Wet tot Instelling ener Rijkspostspaarbank" het sein de eigen aktiviteiten te staken. In 1885 waren er nog slechts 275 werkzaam. Aan het eind van het eerste jaar bedroeg het aantal inlagen bij de Rijkspostspaarbank 86.000 tot een bedrag van één miljoen gulden. Bij het 50-jarig bestaan was dit aantal gegroeid tot 21/2 miljoen inlagen voor een bedrag van 150 miljoen gulden. Voor 1979 was het aantal inlagen 8,2 miljoen voor een bedrag van 4.842 miljoen gulden. In 1891, dus tien jaar na de instel ling van de Rijkspostspaarbank, bedroeg het saldotegoed van de in leggers bijna 21 miljoen gulden. De 100 miljoen gulden wer bereikt in 1902. Bij het 50-jarig bestaan be droeg het totale saldo ruim 375 mil joen gulden en u, tegen het 100-ja- rig bestaan, ruim 16.000 miljoen gulden. Bij de instelling van de RPS werd het mogelijk gemaakt door middel van postzegels kleine bedragen te sparen. Hiervoor werden formulie ren verkrijgbaar gesteld waar de zegels op konden worden geplakt. In 1896 ging men over op speciale spaarbankzegels van 1 cent en 5 cent. Nu worden nog steeds spaar bankzegels gebruikt, en wel in de waarden 10 een?, 25 cent, 1 gulden en twee gulden vijftig. Een postzegel van 50 cent die in 1975 verscheen werd in omloop ge bracht ter stimulering van het spa ren. De postzegel „100 jaar Rijkss- postspaarbank" is de tweede in Ne derland die aan sparen is gewijd. Drie bijzondere postzegels in één klap: ter herdenking van 100 jaar Pak ketpost, 100 jaar Openbare Telefonie en 100 jaar Rijkspostspaarbank.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Het Nieuwe Stadsblad | 1981 | | pagina 14