HET BUITENLAND.
zaamhoden zal hervatten. Gedurende den tijd, dat de Earners ver-
gaderd geweest zijn, is er een groot aantal wetten tot stand gekomen.
A1 de voordragten, (lie door de Regering gedaan werden, zijn, voor
zoo verre zij in behandeling zijn gekomen, aangenomen. De ont-
veipen waren van verschillenden aard. De voornaainste derzelve
waren die betrekkelijk de Staatsbegrooting voor den jare 1853 en
den Conversie-maatregel. 's Rijks geldmiddelen verkeeren over het
algemeen in eenen betrekkelijk gunstigen toestand. Betrekkelijk,
zeggen wijomdat die gunstige staat geheel afhankelijk is van de
nulpbronnen der Overzeesche bezittingen. Zoolang daaruit jaarlijks
ruim 14j/2 millioenen kunnen getrokken worden, bestaat er, zonder
buitengewone^ omstandigheden, alle hoop op den aanhoudenden voor-
uitgang van s Rijks finantien. Die gunstige toestand heeft dan ook
aanleiding gegevendat de begrootings-wetten spoediger vastgesteld
zijndan dit in vorige jaren het geval was. Het cijfer der begroo-
ting is niet minder dan in vorige jaren Het bedraagt steeds ruim
70 mill. Men is aan den eenen kant wel voortgegaan met de toe-
passing van het stelsel van bezuiniging, maar men heeft aan de
andere zijdc verschillcnde nieuwe uitgavan op de begrooting gebragt,
ten gevolge waarvan haar eind-cijfer tot boven de 70 mill, geklom-
men is. De middelen zijn, met inbegrip der 14*/i mill, van de
Overzeesche bezittingen, geraamd op/71,685,772zoodat door die
inkomsten de vastgestelde uitgavennaar men vertrouwen magop
eene voldoende wijze bestreden zullen worden.
Lr bestond echter eene andere voorname reden waarom de be-
raadslagingen over de begrooting dit jaar minder langdurig en min
der nelangrijk geweest zijn, dan bij vorige gelegenheden. Die reden
bestond in den voorgenomen conversie-maatregel. Het is bekend,
dat in den jare 1844 eene conversie in 4 p.Cts. effecten plaats vond,
onder beloftedat de nieuwe schuldbrieven v(5<5r 31 December
1852 aan geene nieuwe conversie zouden worden onderworpen. Bij
het naderen van het tijdstip, dat het vergund zou wezen tot eene
nieuwe conversie over te gaan, werd bij herhaling in de Earners
de wenschelijkheid aangetoond, dat de Regering hare aaudacht op
it gewigtig onderwerp vestigen zou. Zij is in dat opzigt niet ach-
tergeble\ en. Zij heeft een ontwerp daartoe aangeboden dat na
eenige beraadslaging alswet werd bekrachtigd. Ten gevolge van het
gemeen overlegdat tusschen Regering en Vertegenwoordiginr over
le voordragt gehouden is, heeft het Gouvernement de be egd-
heid verkregen, om tot eene conversie van 4 p.Cts. schuld over
te gaan. Het staat aan de Regering vrijom, naar mate van den
loop der omstandigheden, de nieuwe schuld tegen 81/* of 33/4 p.Cts.
uit te geven. De 4 p.Cts. schuld die geconverteerd zal worden
bedraagt het aanzienlijk kapitaal van 252,158,000. De Regering
ee t een kapitaal beschikbaar dat kan worden aangewend om
het welslagen van den maatregel te bevorderen. In de wet wordt
va.^ riJ,in 12 mill, gesproken, maar de Regering heeft nog andere
middelen voorhanden, waaroverzij, zoo noodig, zal kunnen be-
sc ii en. Indien de omstandigheden gunstig mogten zijnindien
geene gebeurtenissen buiten 's Lands de uitvoering van den maat-
i egel mogten belemmerenen indien de stand der beursprijzen
c it mogt veroorloven, dan bestaat er alle uitzigt, dat de groote
maatregel slagen en goede vruchten opleveren zal. Men berekent'
toch dat de bezuiniging, die bij het welslagen van den maatre
gel zal worden verkregen, ruim 1 millioen gulden zal beloopen.
Het spieekt van zelf, dat zoodanige bezuiniging van veel in-*
vloed op den staat van 's Rijks geldmiddelen zijn zou. Men hoopt
te meerdat de conversie gelukken moge omdat de verbetering
van het belastingstelsel en de vermindering van belastingen in groote
mate daarvan afhankelijk is gemaakt. De Regering heeft verlangd,
dat alle beraadslaging over die gewigtige aangelegenheid tot na
den anoop der conversie zou worden uitgesteld. Intusschen is het
met te ontkennen, dat het welslagen der conversie van vele kansen
en van omstandigheden afhangt, zoodat men voor alsnog niet te zeer
op het volkomen gelukken daarvan mag rekenen.
Na de hervatting der werkzaamheden van de Earners, ziet men
de behandeling van vele gewigtige onderwerpen te gemoet. Zoo
is van Regeringswege toegezegd de voldoening in vele opzig-
ten aan het 5de add. artikel der Grondwet. Men verwacht name-
lijk de aanbieding der wetten wegens de nieuwe regterlijke inrig-
ting, betrekkelijk de ministeriele verantwoordelijkheid en nopens
de uitoefening van het regt van vereeniging en vergadering. Maar
bovendien mag men met grond verwachten, dat ook andere wet
ten, reeds aangeboden of nog intedienen, in beraadslaging zullen
komen. Dit is het geval met de reeds sedert lang aanhangige comp-
tabihteitswetten en ten aanzien van de zamenstelling en inrigting
\an de Algemeene Rekenkamer. Vooral echter is de aandacht ge-
a estigd op de ontwerpcndie betrekking hebben tot de koloniale
aangelegenheden. Bereids zijn aanhangig de voordragten omtrent
het beleid der regering in de Overzeesche bezittingen. Men ziet te
gemoet eene wet nopens de wijze van beheer der koloniale geld
middelen. Men verwacht op nieuw ontwerpen tot herstel van het
Indisch muntwezen. Waar de belangen van moederland en kolo-
nien zoo naauw verbonden zijn, als hier het geval is, is het na-
tuurlijk, dat de belangstelling over die ontwerpen levendig is. Het
geldt toch daarbij eene regelingdie waarschijnlijk voor eene reeks
van jaren zal worden vastgesteld en waarvan de gevolgen van groo-
ten iovloed zijn zullen op het welzijn van Nederland en zijne ko-
lonien.
Behalve al dezc onderwerpen, door de Earners te behandelenzal
eene commissie, uit den boezem der Tweede Earner gekozen, na
het reces hare werkzaamheden aanvangen. Die commissie is be-
last met het houden eener enquete nopens den accijns op het zout.
ilct zal voor de eerste maal zijndat de Tweede Earner van haar
grondwettig regt gebruik makeu zal, en dat wel over eene aan
gelegenheid die van algemeen belang te beschouwen is. De af-
loop dezer enqudte zal vermoedelijk beslissen over het behoud of
de verandering der nieuwere wetgeving, welke ten aanzien van dien
accijns in het begin van dit jaar hier te lande is ingevoerd.
In hoe verre in den loop der tegenwoordige zitting nog ont
werpen zullen worden aangeboden wegens het onderwijs en het arm-
hestuur, is onzeker. Nopens het eerste zijn door den minister van
Binncnlandsche Zaken geene bepaalde toezeggingen gedaan. Het
laatste was in de vorige zitting reeds aangeboden en in de afdeelin-
gen van de Tweede Earner der Staten-Generaal onderzocht, doch
tot hiertoe is noch dat ontwerp, noch eene gewijzigde redactie daar
van in de nieuwe zitting ter tafel gebragt. Men blijft echter met
veel belangstelling de aanbieding van die gewigtige wets-ontwer-
t>en te cp.mofit zien.
Jit het hierboven gegeven kort overzigt zal blijken, dat de Sta
ten-Generaal gedurende den verderen loop der tegenwoordige zit
ting nog vele werkzaamheden zullen te verrigten hebben. Wanneer
Kegering en Vertegenwoordiging zullen zamenwerken, omhet ge
meen overleg te bevorderen, dan kan het loopende zittingjaar goede
vruchten voor het Vaderland afwerpen.
Gewigtig in vele opzigten was het jaar, dat is afgeloo-
pen, en waarvan de gebeurtenissen zich naauw aansloten
aan het voorname feit, dat zijn voorganger in Frankrijk
had opgeleverd.
Voor dat rijk voerde het, van de eene wisseling tot de
andere, tot het keizerrijkaan welks hoofd een Napoleon
werd geplaatst. Wat heeft die nieuwe staatsvorm, die ver-
heffing te beteekenen? Is een en andere een handschoen
aan Europa geworpen? Gaat het tegenwoordig geslacht
weder dagen te gemoet, als die waarvan de twee vorige
met zoo diepen rouw getuigen zijn geweest Of mag men
die voorstellingen welke men hier en daar er wel eens
van aantreft, als loutere schrikbeelden beschouwen; moet
men niet op plegtig gesproken woorden vertrouwenwelke
bij herhaling het keizerrijk inderdaad als nieuw willen
doen aanmerken: nieuw, omdat het alleen innerlijke ont-
wikkelinguitbreiding van vrede- en vriendschappelijke be-
trekkingen ten doel zou hebben?
Wie zal wagen hier te beslissen: zoo menigmalen sedert
1830 is algemeene krijg gevreesd, en steeds werd die af-
gewend, zegt de onbezorgde; maar hoe is die afgewend
en wie kan te zeer op verzekeringen in de staatkunde bou-
wen, zegt de minder geruste.
Zou hier de waarheid niet in het midden liggen, dat is,
dat men beiderzijds kan overdrijven. Veel is er in Frank
rijk en Europa, dat verstoring van den vrede, van welken
kant ook, tegenwoordig hagch"lijker maaktdan vroeger:
de hooge trap waarop de nijverheid gestegen is, de vele
punten van aanraking der volken; ook de lessen der ge-
schiedenisdie niet geheel zijn uitgewisclit. Dus niet te
zeer bezorgd. Maar aan den anderen kant heeft men meer-
malen geziendat de fransche staatkunde behendig is, kent
men den ligtbewegelijkenvan oorlogzucht niet geheel ver-
vreemden volksaarddie ligt door schrij vers is op te win-
den. Dus niet te onbezorgd. Men zie toe, men kweeke
vrede en goede betrekkingen aanwaaraan de landen on-
derling behoefte hebben. Doch men slape niet in. Zoo
begrepen het de meeste staten in den loop van het nu voor-
bijgegane jaar; zoo zullen zij het zeker ook in het tegen
woordige doen. Eenige meerdere inspanning en kosten
eischt dit welligtdochzoo als men in Eng eland gezegd
heeft, wie betaalt niet liever eene premie tegen brand, en
blijve voor dezen gespaard.
Hadden de groote duitsche magten in de jongste jaren, zoo
als wij Hollanders het noemen, elkanderde loef willen afwin-
nen, en waren zij daarbij haast beide op de banken van
verwarring en regeringloosheid t« pletter geslagen; hadden
zij de midden- en kleinere staten rondom zich henen bijna
in die vaart me%esleept, de Czaar van het Noordende
zen een schrikgenen een redder, bragt Oostenrijk en
Pruissen weder tot elkander, en legde daardoor den grond-
slag van de verzoening van Duitschland, die wij als opregte
stamverwanten gaarne wenschen, beter dan eene eenheid,
die op onderling verderf en nadeel van anderen uitliep.
Oostenrijk verloor in het vorige jaar een zijner stouthar-
tigste mannen van den jongeren tijdden Prins van Schwar-
zenberg, die den keizerstaat met krachtige hand, uit den
bangsten nood had gered.
De Deensche zaak werd in 1852 gelukkig tot een einde
gebragt, niet naar het genoegen van alien, die aan den
hevigen strijd hadden deel genomenmaar toch in het be
lang van eene duurzame regeling, en van den vrede.
Engelands magt bleef ontzag inboezemen te midden van
vele wisselvalligheden. De zelfstandige krachtbij den
Brit in hooge mate ontwikkeld zijne liefde voor wet en
orde, de regelmatige gang zijner staatsinstellingen bleven
de bewondering van den vreemde uitmaken en het zijnen
rang verzekeren in staatkunde handel en nijverheiddie
zich in alle werelddeelen vertoonen. Het wil en behoeft
blijkbaar den vrede; het toont echter dat het den oorlog
niet zou vreezen. In de laatste dagen des jaars kwam
hier een nieuw ministerie aan het roer, onder beleid van
den hertog van Aberdeenden ouden vriend van Sir. R._
Peel en den hertog van Wellington, die in 1852 zijne loop-
baan besloot, een' Brit, zoo roemrijk als krijgvoerder, als be-
windsman, als vaderlander van den echten stempel, en wiens
naam ook in Nederland in dankbare herinnering blijft, als
verbonden met de heldhaftige weder-oprigting van zijne