Bui teniandsell Overzigt.
Zijne slotsom was, dat hij den voorstellev erkentelijk zou zijn,
zoo deze kon goedvinden, voor het oogenblik van de enquete
af te zienen de geheele kracht van dat buitengewone mid-
del te willen besparen tot het tijdstipdat ten aanzien van
bepaalde punten de noodzakelijkheid daartoe zou blijken.
Hij begreep namelijk, dat de Kamer moest afwachten de
aanbieding van de wet, die nopens de visscherijen zou wor-
den voorgedragen. Dat ontwerp zal het sein wezen
zeide Zijne Excellencevoor alle belanghebbendenvoor
i) alle zaakkundigenom zich te verklaren. Bij cen tak van
nijverheid, waarin zooveel belangen zijn betrokkenzal
men gewis de gelegenheid niet laten voorbijgaan, om zijn
belang te doen geldenzijne meening te doen kennen.
n Zoo na dit alles aan de Kamer nog hier of daar eene
leemte mogt schijnen te bestaande tijd zou dan geacht
kunnen worden te zijn gekomeu om eene enquete te vra-
genen ik verklaardatzoo ik op dit oogenblik niet
)i adviseer voor het beginnen van eene enquete, ik dan voor
dat geval de Kamer zal verzoekenom mij in dat opzigt
i) te willen ondersteunen." Die raad, die uitnoodiging, vend
ingang by den voorsteller, den heer Wintgens, die het in
het belang van de visscherij raadzaam oordeelde, zijn voor-
stel toen in te trekken. „Ik trek," aldus sprak dat ge-
eerde liddat voorstel invoor alsnu het isals het
n waregeadjourneerd, en mogt de Regering, voldoende
aan haar tlians geopenbaard voornemen die voordragt
n indienen, en mogt dan, hetge n daarbij tot toelichting
i) zal gaanbij wege van adviezen van de betrokken col
li legien, niet in alien opzigte het gewenschte licht versprei-
den dan behoud ik mij voorom het door mij gedaan
n voorstel andermaal aan uwe beoordeeling te onder-
ii werpen."
Hiermede liep deze zaak, voor het oogenblik, bij de
Tweede Kamer af, maar weinigen tijd daarna werd zij
in de Eerste Kamer opgevat. De Regering heeft, in ant-
woord op gedaue vragen bij de behandeling der Staatsbe-
grooting, het voigende te kennen gegeven: De afloop van
11 de herziening der wetgeving betreffende de zeevissche-
iirijen zal waarschijnlijk, althans bij het Gouvernement
»de overtuiging doen geboren worden, dat het noodig is
i) alle belemmeringen op te heffen en de vischvangst geheel
11 vrij te stellen. De trapsgewijze vermindering der pre-
ii mien, in 1851 begonnen en sedert voortgezet, belioort,
ii naar het oordeel der Regering, niet te worden gestaakt,
ii duar die vermindering het heilzame gevolg heeft, de be-
ii langhebbenden opmerkzaam te makcn op hetgeen zijmet
ii eigen kracht, tot opbeuring der visscherijen moeten doen,
a en daardoor de herziening der wetgeving zeer wordt be-
vorderd."
Bij de beraadslagingen in de Eerste Kamer kwam deze
aangelegenlieid wederom ter sprake. Het antwoord, dat
de Minister van Binnenlandsche Zaken in die vergadering
gaf, was zeer opmerkelijk. Hij verklaarde, n dat de vraag
ii van het nuttige of niet nuttige van de instandhouding der
iipremien, volgens het inzien der Regering, een afgedaan
proces is." Er kan," voegde hij er bij, iialleen nog
■igevraagd worden: zullen wij iets sneller of iets lang-
i) zamer afschaffen? De afschaffing zelve is beslist. Het on-
iiderzoek, dat de Regering heeft beloofd en de voordragt
»van wet, die zij heeft toegezegdbinnen niet zeer lan-
"gen tijd, betreffen de vrijmaking der visscherijen van de
'i bander, die haar klemmen. Ik denkdat in dit opzigt
»aan dien tak van bedrijvigheid weldra het regt zal we-
iidervaren dat hem toekomt. Het is de bedoeling van het
ii Gouvernement, door afschaffing der premien hen, die
ii aan de visscherijen deel nementot hoogere krachtsont-
nwikkeling op to wekken; en tot dus verre, Mijne Hee-
nren, is mij geen verschijnsel voorgekomen, hetwelk dat
ii vermoeden wSerspreekt. Dat men in den beguine onder
a den indruk gebukt ging, het inkomen,tot dus ver uit de
ii schatkist genoten langzamerhaud te doen verminderen
a is natuurlijkmaar dat daaruit schadelijke gevolgen zou-
ii den zijn voorlgesproten of dat zij zouden te vreezen zijn
ii in de toekomst, is mij niet gebleken. Mogt mij dat blij-
ii ken ik zal niet zoo vast in de thcorie der staathuishoud-
ii kunde zijn, oin niet een zoo gewigtigen tak van ons na-
ii tionaal bestaan en nijverheid te laten voorgaan."
En dit een en ander is bevestigd door het koninklijk
besluit van 5 January 1853, n°. 51, houdende bepalingen
omtrent de premien voor de onderscheidene zeevisscherijen
over 1853. Dat besluit houdt de voigende overweging in
ii Willendein afwachting dat de premientot hiertoe van
ii Regeringswege voor onderscheidene takken der zeevis-
ii seherij verleend, geheel ingetrokken wordenvoortgaan met
»de, krachtens Onze besluiten van 27 February 1851, n°.
77en 10 January 1852, n°. 16, begonnen inkrimping der
>i premien."
Ziedaar den tegenwoordigen stand der zaak. Wy heb-
ben het pligt geoordeeld dien naar waarheid te doen ken
nen. We hebben dat gedaan, om aan te toonen, dat het
proces over de toe te kennen premien door het Gouverne
ment als voldongenals geeindigd moet beschouwd worden.
De afschaffing der premien wordt zoowel door de Regering
als door de Vertegenwoordigingals beslist aangemerkt.
Ook de heer Wintgens heeft dit eene besliste en volbragte
zaak genoemi. De vermindering, de opheffing der premie
geschiedt rchter langzaam, ten einde dien nationalen tak van
nijverheid de zeevisscherijen aan afschaffing daarvan te ge-
wennen en om alien plotselingen overgang, alle schokken
te voorkomen. Het is de bedoeling der wetgeving, door
afschaffing der premienhendie aan de zeevisscherijen
deel nemen, tot hoogere krachtsontwikkeling op te wekken.
Bovendien zal de wetgeving op het stuk der visscherijen
worden herzien. Eerlang wordt er een ontwerp van wet
tot dat einde van de zijde der Regering verwacht. Het
Gouvernement en ook de Vertegenwoordiging deelen de
overtuiging, dat het noodig is alle belemmeringen op te
heffen en de vischvangst geheel vrij te stellen. Men meent,
dat het aan te bieden ontwerp in dien geest zijn zal. Dan
zal men in de gelegenheid zijn, zijn belang te doen gel
den, zijne meening te doen kennen. Zoo het dan blijken
mogtdat er nog hier of daar eene leemte mogt zijn
overgeblevendan zou de tijd geacht kunnen worden te
zijn gekomenom eene enquete te vragen. Na het voor-
stellen der wet. zal het blijken, in hoe ver en op welke
punten de Wetgeving licht noodig heeft. Mogt dit het ge
val wezen, dan zal do Minister van Binnenlandsche Za
ken verzoekenhem in dat opzigtdoor hot instellen eener
enquetete willen ondersteunen.
Een en ander toontonzes inziensten duidelijkste aan
dat de tijd der premien voorbij is; dat deze tak van nij
verheid eigene krachtsontwikkeling moet aan den dag leg-
gen, om dien op te beuren en te doen vooruitgaan, en
dat deskundigen en belanghebbenden hunne gevoelens moe
ten blootleggen, daar het tijdstip van de vaststelling eener
nieuwe wetgeving op het stuk der visscherijen nadert. In-
dien wij nu een en ander duidelijk aan het licht mogten
gesteld hebbendan is het doel van dit vertoog bereikt en
dan gelooven wij iets bijgebragt te hebben tot bevordering
van de duurzame belangen der nationale Zeevisscherij.
Het groote feit van de jongste week is de erkenning van
het nieuwe Fransche Keizerrijk door de drie Noordsche
mogendheden. De vertraging daarinna den spoed wel-
ken Engeland ten deze aan den dag gelegd heeftbaarde
reeds verwondering en gaf tot allerlei gissingen aanleiding.
Intusschen blijkt meer en meer dat Rusland niet zoo voor-
komend in de bewoordingen van zijne erkenning is geweest,
als men te Parijs verlangd had; dat de toespraak niet is:
n aan mijn breeder," maar aan mijn vriend" en dit kleine
en misschien groote diplomatische verscliil had welligt de
geheele zaak kunnen doen afspringen. De heer de Persigny,
dien men als den oorlogzuchtigen minister van den nieu-
wen Keizer voorstelt, begon reeds vuur te vatten; doch de
vredepartijmet den minister Foukl aan het hoofd, en de
Britsche gezant wendde den storm af.
Veel is er in de jongste dagen gesproken van een vlug-
schrift, dat te Parijs het licht heeft gezien, en dat op de
uitbreiding van Frankryks grenzendo wijziging van de
verdragen van 1815 in dat opzigt, aandrong. De Belgi-
sche, Duitsche en vooral de Engelsche drukpers stelde de
beteekenis van dat schrijven op het tegenwoordig oogen
blik in de eerste dagen reeds van het vredelievende Kei
zerrijk in het licht, en er zal te Brussel een opzettelijk
geschrift tegen uitkomen.
Oostenrijk en Pruissen onderhandelen voortdurend over de
handelsaangelegenheden van den Duitschen Bond.
In Engeland wenscht men zich over de belangrijke uit-
komsten van liandelnijverheid en 's Rijks ontvangsten in
het afgeloopen jaar geluk. Deze laatste hebben werkelijk
meer bedragendan in 1851. De voorstanders van den
vrijen handel schrijven die meerdere welvaart, zoo niet
eenig en alleen aan de heilzame werking van dat stelsel
toe. De voorstanders van bescherming der volksuijverheid
beweren daarentegendat ten dozen in dc eerste plaats in
aanmerking komt de verbazend groote opbrengst van goud
in Australie en Kaliforniewaarvan in het jongste jaar
eenige millioenen ook naar Engeland gevloeid zijn en de
algemeene bedrijvigheid niet weinig bevorderd hebben.
Zoo gerust als men in Engeland thans is wat de geld-
mnrkt en den handel aangaat, zoo zeer vreest men er dat