VOOR SCHIEDAM, VLAARDINGEN. MAASSLEIS, ROZENBURG, BRIELLE EN HELLEVOETSLUIS.
1853.
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
H.A. Ml. ROELANTS,
Bij dit N°. wordt voor onze geabonneerden te Schiedam, gratis een bijvoegsel uitgege-
veninhoudende Kennisgevingen en een Kort Verslag van den Gemeente-raad.
ERKEMING VAN HET FRANSCIIE KEIZERRIJK.
DE MAASBODE
Dit Blad verschijnt geregeld al!e Woensda-
gen. De prijs is per drie maanden voor Schiedam
f -.75 voor VlaardingenMaassluis, Rozenburg,
Brielle, Hellevoetsluis f -.90. Voor alle audere
steden franco per post f 1.05. Alle Boekhan-
delaren en Postkantoren nemen bestellingen aan.
UITGAVE VAN
TE SCHIEDAM.
l)e prijs der Advertentien. is van 1-6 regels
f -.60, behalve 35 Cents zegelregt voor bet Rijk.
Alle regels daarenboven 10 Cents. Kapitale
letters of vignetten betalennaar de plaats die
zij inncmen. Alle advertentien moeten Dings-
dag vdor een uur ter drukkerij te Schiedam zijn.
KorrespondentenJ. A. KANNG1ESSERte VlaardingenWed. G. van der WEUDEN, te MaassluisC. G. de GRAAEF, te Brielle; H. G. van STEEDENte Hellevoetsluis*
De nieuwe minister van Buitenlandsche Zaken, de heer
van Zuijlen van Nijevelt, liield den 20 November j.l. zijne
eerste ministeriele rede. Wij hebben naauwgezet gadege-
slagen en nagelezen wat bij die gelegenheid door Z.Exc.
aangevoerd is. Eene zinsnede van die rede trok bijzonder
onze aandackt. Ik hoopzeide hijdat de bezadigd-
i) heidde voorzigtigheid aan onzen landaard eigenen ook
te bespeuren in degenendie optreden als organen der
a openbare meeningzich in de moeijelijke omstandigheden
die wij welligt te gemoet gaan niet zal verloochenen.
>i Het komt mij voor, een eerste pligt te zijn van diegenen,
ii diehet zij regtstreekshet zij zijdelingseenigen invloed
n op de drukpers uitoefenente verhoedendat in dezen
n tijd aan de Regering meerdere bezwaren worden voorge-
i! steld dan diewelke op haren weg reeds liggen." Die
woorden deden onsaan de eene zydegroot genoegen
omdat daardoor een vertrouwen op de voorzigtigheid en
bezadigdheid aan onzen landaard eigenwordt aan den
dag gelegd, die we hopen dat zich ook in de gewigtige
tijden, die wij beleven, niet zullen verloochenen; terwijl die
woorden, aan den anderen kant, eene groote verpligting op-
leggen aan hendie regtstreeks of zijdelings eenigen invloed
op de drukpers uitoefenen. Het was eene erkenning van de
behoedzaamheidwelke aan den dag gelegd wordtmaar het
was eene uitnoodiging, een bepaalde aandrang voor het ver-
volg. Wij zullen ons beijveren, wanneer we over het bui-
tenland of over onze verhouding met vreemde Staten spre-
kende woorden des Ministers indachtig te blijven en al-
zoo zijne verwachting niet te leur te stellen. Wij zullen,
voor zoo veel in ons vermogen ligtverhoedendat in
dezen tijd aan de regering meerdere bezwaren worden voor-
gelegd dan die, welke op haren weg reeds liggen.
Maar dit neemt niet weg, dat wij ons op een geheel
vrij en onpartijdig standpunt bevinden en dat we derhalve
zonder voor- en zonder tegen-ingenomenheid kunnen oor-
deelen. Wij kunnen en zullen dit doen met de meest mo-
gelijke bedaardheid en bescheidenheid. En nu ter zake.
Wij hebben in sommige dagbladen eene discussie gelezen
en gevolgd over de erkenning van het Fransche keizer-
rijk door de Nederlandsche regering. Twee dagbladen
hebben op verschillende wijzen medegedeelddatnadat
de Ned. regering zich gehaast had eene der eerste te zijn,
om den nieuwen Keizer te erkennenzij, het zij door het
zenden van eene nota6f het maken van reservesdaarop
eenigermate is teruggekomen of ten minste hare gezind-
heid betoonde dit te willen doen. Een ander blad heeft
daarop geantwoorddat die beweringen uit de lucht ge-
grepen waren en dat het berigt was een zoogenaamde ca
nard. En in een later vertoog verklaarde dat zelfde blad,
dat het de eerste bladen uittartte de bewijzen te leveren
n dat er later door onze regering reserves zijn ingeleverd
tegen de erkenning van Napoleon HI." Toen wij nu den
aanval en het antwoord gelezen haddenstelden we ons
de vraag voor, wat is hier waarheid? Aan de eene zijde
vonden wij beweringendie door niets werden gestaafdmaar
aan den anderen kant vernamen wij eene bioote tegen-
spraak, die evenmin door eenig deugdelijk bewijs versterkt
werd. Mededeeling en logenstraffing van het feit hadden
alzoo gelijke 6f in het gebeel geene waarde. Twee om
standigheden deden ons echter overhellen tot het gevoelen
dat de mededeeling niet zoo uit de lucht gegrepen was.
In de eerste plaats kwam het vreemd voordat het ofli-
ciele blad van het gouvernementde Staats-Courant, over
die discussie het diepste stilzwijgen in acht nam. Niets
ware gemakkelijker geweestdan met een paar regels in
dat blad te verklaren dat die beweringen van twee dag
bladen louter verzinsels waren. Maar men lette er wel
op, de Staats-Courant heeft dit niet gedaanniettegen-
staande de bestrijder van het berigt haar daartoe had uit-
genoodigd. Hij wenschte die krachtige bondgenoote aan
zijne zijde geschaard te zien, doch zij bleef hem tot hiertoe
ontbreken. Eene andere omstandigheid ontsnapte onze aan-
dacht evenmin. Eerst werd de mededeeling, als geheel en
al ongegrondter zijde gesteld, doch, toen men haar vol-
hield, veranderde de houding van den kant der bestrijding,
sommeerde men om deugdelijke bewijzen te leverenen
redeneerde men zelfsdat ons landje wel eens tot het ma
ken van reserves na de dadelijke erkenning kon gedvvongen
zijn. Dus eerst werd de mededeeling voor verdicht ge-
houden en later nam men haar als mogelijk aan.
Die omstandigheden leverden ons grond tot overweging,
tot nadenkentot nasporingtot onderzoek op. En de
inlichtingendie wij verkregen, de oplielderingendie wij
bekomen hebben, toonden ons ten duidelijkste aan, dat de
bestrijding op geene zeer hechte grondslagen schijnt te steu-
nen. Men moge ook onsvragen, waar zijn uwe deugde
lijke bewijzen voor uwe meening; doch wij zouden in dat
geval de vraag moeten omkeeren en wel, waar zijn uwe
stevige bewijzen voor de gegrondheid uwer tegenspraak?
Wordt gij in de bureaux van het Ministerie van Buiten-
landsche Zaken toegelaten? Kent gij de geheimen der di
plomatic? Zijn u gewisselde Nota's medegedeeld? Zijt gij
op de hoogte van gehouden conferentien Wij zeggen vol-
strekt niet, dat wij dit zijn, maar, zoo lang de bestrijder
van de mededeeling dit niet bewijst, verdient zijne tegen
spraak geen onbepaald geloof.
Wij kennen een vaderlandsch spreekwoord: een man een
man, een woord ten woord. Wij hopen, dat het door onze
diplomatic steeds is betracht en verder in het oog gehouden
zal worden. Onze regering heeft zich beijverd, het keizer-
rjjk te erkennen. Naar onze meening kon zij niets anders
doen. Engeland was ons reeds voorgegaan. Het belnng
van Nederland bragt niet mede, tot de laatste Mogendhe-
den te behooren, die den Keizer zouden erkennen. Wij ken-
ren het goeddat onze regering zich daarbij niet heeft la-
ten wachten. Maar al had eene voorzigtige staatkunde
medegebragt, dit niet zo6 spoedig te doen, eenmaal ge-
schied zijndemoest de zaak als geeindigd beschouwd wor
den. Toen men ontwaardedat Duitschland en de Noord-
sche Mogendheden met de erkenning draalden, was het
voor Nederland te laat. Het had zijn woord gegeven. Het
moest dat gestand doen. Eerst toen met reserves of be-
dingen voor den dag te komenop welke wijze en hoeda-
nig ingekleed ook, zouden wij beschpuwen in strijd met de
goede trouw, met eene voorzigtige en. loyalo staatkunde.
Is dit gescbied, dan doet dit o^s 'innig leed t?opr den
nister van Buitenlandsehe Za
toedragenvoor de Ned. regi
wien we hoogo ac'
die in dat geva
V?
r-i- .-&"V