15 i ini e ii I a n (I s c Ii 0 v e r z i g t. Boitenlandsch Overzigt. te schrijvenDe Regterlijke magt is oubevoegd om ken- nis te nemen van alle sehuldvorderingenten laste van »en tegen den Staat." S. mag intusschen vragen, wan- neer dergelijk voorstel van wet ontwijfelbaar in strijd zou zijn met de grondwethoe dan het onderwerpelijk verbod zal mogen worden geheetennu het virtualiter leidt tot dezelfde uitsluiting? De memorie van toelichting heeft al ien twijfel nopens de bedoeling en strekking der bepaling doen ophouden. Blind vertrouwen en onderworpen geloof aan de eene zijde en totale vernietiging der Regterlijke magt op het stuk van vorderingen ten laste van den Staat aan de andere zijde: Ziedaar, de werkelijke strekking! En dat drijft een Ministerie onder eene Grondwet, die eens vooral aan het stelsel van blind geloof, van onderworpen vertronwen en van conflicten, een einde moest maken." En nu waarom Omdat de betrokken Ministereen- maal de betaling bij vonnis toegewezen zijndewel altijd zal betalen! Maar waartoe dan het verbod. Of is ooit een dwangmiddel te duchten, dat slechts bij wanvoldoening gelden moet en gelden kan? En ligt dus niet in de uit sluiting daarvan een voorbehoudook om niet te beta len wanneer men het van Regeringswege mogt verkie- zen En nu die quasi-onderstelde goedwilligheid. Is dan bij Ministers geen wrevel denkbaar over uitspraken in strijd met hun personeel gevoelen? Is alle personele haat en nijd tegen den schuldeischerof zelfs tegen hen, die hem te rade stondenzoo volstrekt onmogelijk En in- dien slechts al de tegenwoordige Ministers den eigenwaan haddenvan zich boven alle eigenzinnigheid en boven alle drifien en hartstogten verheven te achten. Zijn zij dan zelfs zekerdat het evenzeer zullen zijn hunne opvolgers De Regering verheft dan ook trouwens onbewimpeld en zonder omwegen de verantwoordelijkheid van den staats- dienaar bij de betaling betrokkenboven alle effect van alle mogelijke vonnissen en boven alle middelen van ver- haal. De schrijver merkt opdat volgens de memorie van toelichtingronduit gezegdin de oogen der Regering verhaal bij executie op Staatsgoedin geval van onwil om te voldoen een middel van kwaadwiiligheid is want wie den Staat tot schuldenaar heeft, moet blind vertrouwen! Alle waarborg tegen wanpraestatie van vorderingen ten laste van den Staat zou zich dan nu, naar het vrijgevend Regeringsstelselmoeten oplossen 6f in ministeriele welwil- lendheid bf in eene ministeriele omwenteling, even ^Isof het denkbaar, geraden en mogelijk ware, tegen miskenningen en vertrapping van indivuduele regten (bij hoogere siaats- ligchamen zoo zelden een onderwerp der algemeene aan- dacht)in de omverwerping van een Ministerie of zelfs van een Minister, een dadelijk werkend en voldoend red- middel te zoeken. Schrijver geeft zijne verwondering te kennendat noch de Rekenkamernoch de Commissie van Rapporteurs, te gen het verbod, zooals het is liggeudeis opgekomen immers de laatste niet dan zeer ter loopsen zonder aan te geven een eenig der geopperde bezwaren. In de memorie van beantwoording over dit wets-ontwerp heeft de Regering te kennen gegeven: dat het beslag leg- gen op domeinen van den Staatnaar het gevoelen van de Regeringaltijd en in ieder geval verboden moet blij- ven. Eene inbezitneming, bij regterlijk vonnis toegekend, is geen beslag, en daarvan alleen is in dit artikel de rede Schrijver antwoordt daarop: »Ook liier wederom dus het- zelfde beroep op blind vertrouwen en onderworpen geloof, zonder zelfs ook nu te begrijpen, zoo het schijnt, dat waar dat gerustelijk en zonder benadeeling van eenigen schuld eischer kon worden opgedrongen, het gansche verbod nut- teloos zou zijn, want de schuldenaar, die betaalt en steeds voornomens is te betalenbehoeff immers tegen geen beslag te waken? Maar de opmerking der Regering lost geen en- kel der uiteengezette bezwaren op; en zij kan niet beletten dat het verbod steeds is en blijft, wat men gewild heeft, een wapen voor ministeriele willekeur en ministerieel des- potismejuist daarom to gevaarlijker, omdat het uit de wet zijne kracht zou ontleenen. En eindelijk vraagt S. of het belang van den Staat ooit het verbod tot aanbeveling kan verstrekken? Wie zal zoo dwaas zijn met den Staat te contracteren met afsnijding van alle regt en gejegenhcid tot verhaal? Voorzeker niemanddie iets te vertiezen heeft. Het slot van dit belangrijk geschrift, waarop wij de al gemeene aandacht vestigen, luidt als volgt: 11 Ik heb voor 's hands alleen de algemeene aandacht wil- len vestigen op de besproken bepaling. ii Zoowel eclit|r de slotbepaling van art. 46, lioudeude uitsluiting van alle compensatie ter zakn van vorderingen ten laste van den Staat, als de afdeeling over de verjuring van sehuldvorderingen en l\et antwoord der Regering op het verslag der commissie van rapporteurs op dat punt toonen duidelijk, dat ook te dien aanzien niet alleen geene zoo milde en vrijgevige beginselen zijn gehuldigdals men van een vrijgevend ministerie onder de Grondwet van 1848 zou verwaclitenmaar dat ministeriele overmoed op dat stuk den boventoon voert. "Welligt kom ilc later op dit een en ander terug; maar voor 's hands is het aangevoerde genoeg, om het principiis ohstatoe te roepen aan ieder die te waken heeft, zoowel voor de liandhaving der Grondwetals tegen ministerieel oppergezag en ministerieel despotisme De Tweede Kamer der Staten-Generaal is bijeengeroepen tegen Woensdag, den 13 April aanstaandotot hervatting van hare werkzaamheden. De loden van de Eerste Kamer der Staten-Generaal zijn ter vergadering opgeroepen tegen den 20 April aanstaande. Men verneemt, dat het ontwerp van wet, nopens eene nieuwe zamensielling der regterlijke magt en het lieleid der justitiein gereedheid en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal aange- boden is. De Kamer zal zich spoedig na hare terugkomstmet het onderzoek van dat ontwerp bezig houden. Volgens hetzelve zullen er gevestigd worden: 1°. een llooge Raad der Nederlanden, als hof van cassatie, te 's Gravenhage2". twee geregtshovenvoor het hooger beroep in burgerlijke zaken, te Amsterdam en te Arn- hem3°. raden van justice in de hoofdplaatsen der provincien; 4°. arrondissements-regtbanken; en 5°. kantongeregten. (Onder het afdrukken vernemen wij dat dit ontwerp reeds is gedrukt en rond- gedeeldj. Er zijn nog meerdere ontwerpen in gereedheid, die aan de Kamer zullen worden ingediend. Dezer dagen is aan de ledender Staten-Generaal gedrukt rond- gedeeld het verslag van den minister van financien aan Z. M. den Koning, wegens de rijksiniddelen over de dienstjaren 1850 en 1851 en den toestand van's rijks schatkist op den 1 Jaiiuarij 1852. Daaruit blijkt, dat, nadat in het te kort over 1848 bepaaldelijk is voorzien, welk te kort bedroeg f 9,719,375.57Vide dienst van 1850 een voordeelig slot heeft opgeleverd van f 5,638,999; dat het slot van 1851 zal bedragen f 4,337,910; te zamen /9,976,009; dat daarover reedsbij de wet ter rente-vermindering of aflossing van nationale schuld is beschikt; dat tevens tot dat einde is be- schikt over twee millioenen van het vermoedelijk oversehot van de dienst van 1852, en dat de gunstige uitzigten, ten aanzien van dat dienstjaar aan den dag gelegd, door de uitkonist niet zullen worden te leur gesteld. De waardenop den 1 Januarij 1852 in 's rijks schatkist voorhanden, hebben bedragen f 22,054,526.82. De baten van 's rijks schatkisttegen over de lasten hebben op dat tijdpunt een oversehot opgeleverd van f 9,976,009. Onder de las- ten waren begrepen de saldo's, 1") van de verschillende rijks- fondsen, ten beloope van 5,044,6512°.) van de gcdeponeerde fondsen ten bedrage van 2,144,492 en 3°.) van de provinciale fondsen, ten beloope van f 1,315,701. Den 2 dezer heeft er eene openbare algemeene vergadering van den Hoogen Raad der Nederlanden plaats gehadwaarin de heer Mr. H. H. Geradtsnieuw benoemd raadsheer in dat hooge regterlijke kollegie, op plegtige wijze werd ge'installeerd. Door den procureur-generaal bij den Raad, den heer Mr. van Maanen, en door den president, den heer Mr. Donker Curtius van Tienhovenwerden achlervol- gens aanspraken gehoudenter gelukwensching. van den nieuw op- tredenden raadsheer bij de aanvaarding van zijne betrekking. Deze vergadering was vooral plegtigomdat de waardige heer Voorzitter gedurende omstreeks een jaar door eene smartelijke ziekte verhin- derd werd aan de werkzaamheden van den Hoogen Raad deel te nemen. Thans bezette hij weder voor het eerst na zijn herstel den presidialen zetel, en was diep getroffen, dat hij op ruim 75jarigen ouderdom na reeds 55 jaren zijne krachlen aan het regt te hebben gewijd, andermaal mogt geroepen worden, een' nieuwen raadsheer te installeren. Hij maakte dan ook van deze gelegenheid gebruik, om terug te zien op «le tijdendie hij beleefd had op de vele wendingen, die hij had bijgewoond; op de aanrandingenwaaraan ■de onathankelijkheid en zelfitandigheid der regterlijke magt menig- malen waren blootgestelden hij leidde uit een en ander af, dat die onafhankelijkheid en zelfstandigheid de beste waarborgen zijn voor de vrijheid en veiligheid der burgeren. Onder dankbaar terugzien op de loopbaan, die hij had mogei) afleggen, kwam het hem echter waarschijnlijk voor, dat hij nog slechts weinigen tijd aan de werk zaamheden van den Hoogen Raad zou kunnen deelnemen en dat het heden welligt de laatste maal zou zijndat hij een medelid in zijne betrekking zou inleiden. Ware dit lot hem beschorendan vleide hij zich dat deze rede als eene afscheids-groete zou wor den aangemerkt en dat zij zou kunnen medewerken om de over- tuiging te vestigen dat hij steeds op zijuen levensweg voor het ongekrenkt behoud van het bolwerk der burgerlijke vrijheid eene onafhankelijke regtsmagtheeft geijveld. Deze rede maakte op alle aanwezigen eenen zeer diepen indruk. Zij werd met ernst en nadruk, met innig gevoel, ofschoon met eene heldere stem en wel- sprekend voorgpdragen en zal lang in herinnering blijven bij de talrijke toehoorderendie in de regtszaal vereenigd waren, en waar- onder men leden der Staten-Generaal, leden van andere regterlijka kollegienvele advokaten en procureurs opmerkte. In frankrijk houdt de pennestrijd aan nopens eene verandering van de wetgeving, betrekkelijk het huwelijk, in verband met de meer of mindere waarschijnlijkhetd der komst van den Faus. Reeds hebben de staatsraad en de minister van buitenlandsche zaken, ie der een rapport opgemaakt, dat niet zeer gunstig luidt voor de door den Faus gestelde voorwaarden; beide rapporten zijn thans in handen van den keizermen weet nog niet welk besluit deze ne men zal. In Groot-Brittanjc blijft de aandacht op de regeling van de In- disehc zaken gevestigd Men verzekert, dat het bewind nog een

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

De Maasbode | 1853 | | pagina 2