Hinnenlandscli Overzigt.
die geruchteu. Zij behelsde het eervol ontslag van de hee-
ren Fhorbecke, van Bosse, Strens en van Zuylen van Nye-
velt, als ministers van Binnenl. Zaken, van Finantien, van
Justitie en van Buitenl. Zakenalsmede van het bestuur
oyer de departementen voor de eerediensten. A1 de mi
nisters haddenbij adres van 16 dezer, den Koning hun
ontslag aangeboden. Aan de vier genoemde ministers werd
dit verleerfd, terwijl voorloopig aangehouden werden de ver-
zoeken van de heeren PahudEnslie en Forstner van Dam-
ben oyministers vanKoIonien, van Marine en van Oorlog.
Tot nieuwe ministers werden benoemdvan Buitenland-
sche zaken, Mr. F. A. van Hall; van Justitie, Mr. D. Don-
ker Curtius; van Binnenlandsche Zaken, Mr. G-. C. J. van
Reenen, burgemeester van Amsterdam; van Finantien, de
heer E. C. U. van Doorn, lid van de Tweede Kamer;en
voor de Zaken der R. K. Eeredienst, Mr. L. A. Lighten-
velt; terwijl de minister van Finantien tevens voorloopig belast
werd met het bestuur van het Departement voor de Zaken
der IJervormde en andere Eerediensten. De heeren van
HallDonker Curtius en Lightenvelt waren reeds vroeger
met ministeriele betrekkingen bekleed geweest.
Het berigt van de optreding van dit nieuw Ministerie
was zoo onverwaclitdat zelfs de afgetreden Ministers daarop
volstrekt niet waren voorbereid. Algemeen werd er gevraagd
naar de redenen, welke het Ministerie aanleiding hadden
gegevenombij adres van den 16 dezer, den Koning het
ontslag aan te bieden. De onzekerheid, die deswege be-
stond, was niet van langen duur. De Tweede Kamer ver-
gaderde A\ oensdag. De heer van der Linden vroeg verlof,
om aan den Minister van Oorlog, die alleen tegenwoordig
was, te interpelleren over de redenen, welke tot het ge
vraagd en verleend eervol ontslag hadden aanleiding ge
geven? De Kamer verleende dat verlof, en de Minister
verklaarde zich onmiddellijk bereid, de gevraagde inlichtin-
gen te geven, waartoe hij de goedkeuring des Konings en
van het nieuw opgetreden Ministerie had erlangd. Z. Exc.
deed mededeeling van eenen brief, den 16 dezer door het
Ministerie aan den Koning geschreven. Daaruit bleek, dat
de raad van Ministers, onder dagteekening van 13 dezer,
aan Z. M. had voorgesteld een ontwerp van beschikking op
al de ingezonden adressen betrekkelijk een bisschoppelijk
bestuur over de R. K. Kerk hier te lande. Dit ontwerp-
antwoord was van dezen inhoud: a Dat de invoerin<r van
een bisschoppelijk bestuur over het R. K. Kerkgenootscliap
hier te lande, als een uitvloeisel der grondwettige kerke-
lijke vrijheidgeene goedkeuring of erkenning van Z. M.
behoeftnoch op de belangen van andere kerkgenootschap-
pen, of van den Staat, invloed behoort te hebben; dat de
Koning waakt en zal waken, dat door dieuitvoering niemands
regten worden gckrenkten dat er alzoo, bij wederzijdsche eer-
biediging van elke godsdienstige overtuiging, geen grond tot
bekommering bestaat. De raad van Ministers gaf nu in zij—
nen brief te kennendat het antwoord, dat Z. M. op de
publieke aiulientie te Amsterdam had gegeveneenen gansch
anderen indruk gemaakt heeft. Men meende toch van Z. M.
te hebben verstaan, dat 11D. zich tegen Haren zin door de
Grondwet gebonden achtte, en dat Z. M., door het ortt-
vangen beklag over hetgeen volgens die Grondwet gebeurd
is, den band tusschen het huis van Oranje en Nederland
nog versterkt rekende. Men geloofde natuurlijk tusschen
die toespraak en de houding van de Ministers een strijd te
ontdekken, die als tegenwerking wordt uitgelegd. Zoo iets
mogt, zelfs in scliijn, niet bestaan: het minst ten aauzien
eener aangelegenheidwaarin alle klassen des volks leven-
dig, ja hartstogtelijk belang stellen. In het belang van het
land en van het koningschap vroegen de Ministers met eer-
biedigen ernstdat het Z. M. mogt behagenaan een' on-
dragelijken toestand een einde te maken. Edne waarheid
wordt toch algemeen erkend: de Koning, die met Zijne
ministers niet overeenstemtmoet zijn "Ministerie veran-
deren." De Ministers meenden dit te moeten verzoeken,
of dat alle twijfel en misverstand op de meest uitdrukke-
ljjke wijs door eene ronde, openbare verklaring wierd weg-
genomen. De Grondwet," zoo leest men in het adres van
den Ministerraad, »verleent, naar onze overtuiging zeer te
regt, kerkelijke vrijheid en gelijkheid van beschtmtng. Wij
hebben aan de grondwettige vrijheid haren loop gelatem Mocrt
U. M. met de Grondwet of met ons stelsol van bestuur
niet tevreden zijn, U. M. gelieve ons te ontheffen."
Op dat adres werd den 19 April door den Staatsraad-
Directeur van het Kabinet des Konings, op HDs. last, een
antwoord gegeven, houdende, dat bij dat adres wordt er
kend dat de Koning, met Zijne Ministers niet overeen-
stemmende, Zijn Ministerie moet veranderen. In antwoord
daarop werd te kennen gegevendat Z. M. vermeende het
oogenblik gekomen te zijn, om in eene verandering van het
Ministerie te voorzien. Onder dankbetuiging voor de ge-
dane mededeeling werd voorloopig door de Kamer beslo-
ten, de beide stukken te doen drukken en ronddeelen, naar
het scheen, met oogmerk, om daarop later terug te komen.
In dezelfde zitting werd beslotenMaandag daaraanvol-
gende te beraadslagen over het ontwerp van Wet, tot uit
voering van art. 187 der Grondwet, betrekkelijk de inkwar-
tieringen.
Dienzelfden dag hervatte de Eerste Kamer hare werk-
zaamheden. De vroeger door de Tweede Kamer aange-
nomen wetsontwerpen kwamen in en werden naar de af-
deelingen ter overweging verzonden. Ook in die Kamer
kwam de invoering der bisschoppelijke hierarchie hier te
lande ter sprake. De heer van Dam van Isselt deed in
het breede het gewigt der zaak uitkomen. Daar er geen
Minister tegenwoordig was, besloot men den voorzitter te
magtigen, de Regering uit tenoodigen, de over deze zaak
gewisselde stukken over te leggenom te kunnen beoordee-
lenwat der vergadering te doen stond in het belang der
eensgezindheid en van orde en rust in den lande
Iiet scheen eerstdat de werkzaamheden der Kamers,
hetzij dadelijk, lietzij na een kort verwijl, zouden worden
voortgezet. Doch die meening werd niet bevestigd. Reeds
den volgenden dag, Donderdag 21 dezer, had er eene ge-
heel andere ontknooping plaats. De Koning maakte van
Zijn grondwettig regt gebruiken deed de vergadering van
de beide Kamers, zittingjaar 18521853, door eene com-
missie, zamengesteld uit de Ministers van Binnenlandsche
Zaken en van Oorlog, sluiten. Dit geschiedde bij eene
korte toespraak, houdende, dat de Koning van oordeel
was, dat, in de tegenwoordige omstandighedenhet belang
van het Rijk niet vorderde, do Vergadering van de beide
Kamers langer bijeen te houden. Zij werden, namens Z.M.,
bedankt voor hetgeen zij hadden verrigt tot welzijn van
den Staat.
Ziedaar de gewigtige voorvallen van de afgeloopene week
kortelijk vermeld. Wij hebben het doelmatig geoordeeld,
onzen lezers mede te deeleu wat er gebeurd isen welke
de oorzaken daar van geweest zijn. Zoo werden, midden
in een zittingjaarbij het aanhangig zijn van vele ontwer-
pen bij de beide Kamers, de werkzaamheden derzelve af-
gebroken. De Koning heeft van grondwettige regten ge
bruik gemaakt. Zal het bij deze besluiten blijven Naar
de algemeen in omloop zijnde geruchtenmoet die vraag
ontkennend worden beantwoord. Eene ontbinding van eene
of van de beide Kamers is te wachten. Nieuwe verkie-
zingen zullen er waarschijnlijk gehouden worden. Nieuwe
Kamers zullen optreden. Zal het nieuwe Ministerie daarin
eene meerderheid verkrijgcn Dit is eene vraag, die op
dit oogenblik moeijelijk valt te beantwoorden. Zoo vele ge-
beurtenissen hebben zich in de afgeloopene week opgevolgd,
dat het doelmatig te achten is ze met kalmte te beoordee-
len. De tijd is daartoe in ruime mate nu gegeven. En
wij stellen ons dan ook voor, op die gewigtige gebeurte-
nissen nader het oog te vestigen.
Bij de sinking van het Zitting-jaar der Staten-Generaal van
1852—1853, zijn aanhangig gohleven de volgende wets-ontwerpen
I. BIJ DE EERSTE KAMER:
1°.) Tot aanwijzing der middelen tot dekking van het te kort
over 1848. 2".) Houdende bepalingen betrekkelijk het bouwen,
planten en het maken van andere werken binnen zekeren afstand
van vestingivcrkcn van den Staat. 3°.j Regeling van de strafwet-
gevende magt der watersehapsbesturen enz. 4°.) Regeling van het
muntwezen in de West-Indien en ter kuste van Guinea. 5°.J Rege
ling van den pligt der provineie om behoeftige gemeenten te huip
te komen. 6°.) Goedkeuring eener dading tusschen het Bestuur
der domeinen en de gemeenre Genemuiden. 7°.) Naturalisation van
negenticn personen. 8°.) Goedkeuring van een Traktaat van vriend-
schap, handel eti scheepvaart met de Republiek van Corta Ricardo.
II. BIJ DE TWEEDE KAMER.
1°). Vaststelling van het Regleinent op het beleid der regering
van Nederl. Indien. 2°.) Vaststelling van een Reglement op het
beleid der regering in de Nederl. West-Indisehe bezittingeu.
3°.) Regeling van 's Rijks algemeene Comptabiliteit. 4°.) Zamen-
stelling van de Algemeene Rekenkamer en tot regeling van hare
taak. 5°.) Oprigting van eene bewaarltas. 6°. Bepalingen ter uit
voering van art. 187 der Grondwet (Inlcwarlieringen enz.). 7°.) Pen-
sioen aan werklieden en bedienden op daggeld iverkzaam bij in-
ngtingen van 's Rijks Zeo- en Landmagt. 8°.) Wijzigingen in enkele
bepalingen der Algemeene Wet op het heffen der regten van In-,
Uit- en Doorvoer enz. van 26 Augustus 1822 (Staatsbl. n». 38).
9°.) Regeling van het Armbestuur. 10°.) Regeling der henocm-
baarheid van vreemdelingen tot Landsbedieningen. 11 Duurzame
regeling van het helieer der gelden wegens verstrekkingen. 12°)Bij-
dragen ter bevordering van den aanleg van het uitwaterings-kanaal
van Grave naar den Amer en van een scheepvaarts-kanaal tusschen'
Assen en Groningen. 13°.) Regeling van het toezigt op de Land-
verliuizers. 14°.) Opening van eenen nieuwen termijn ter vervulling
der formaliteitenbedoold bij art. 9 der Wet van 28 Julij 1850
(JVaturahsatie). 15°.) Regeling der verantwoordelijkheid van de
hoofden der ministeriele departementen. 16°.) Regeling van het
fonds van koopprijzen van domeinen, dienst 1852. 17°.) Wijziginc
van Hoofdstuk IX B. der Staatsbegrooting ran 1853 Pmtkantoof