UITTREKSEL U1T DE STAATS-COURANT van 2 7 April 1853. Gratis Bijvoegsel tot N AAN DEN KONING! 17 van »De Maasbode." Het heef't Uwe Majesteit behaagd gebruik te maken van het regtbij de Grondwet aan den Koning toe- gekend bet meerendeel ilarer Ministers op bun ver- zoek eervol te ontslaan en een ander Kabinet te doen optreden. Wij ontveinzen ons niet de moeijelijkheid van de taak, welke wij op ons hebben genomen; maar wij hebben ze aanvaardbewust van de zuiverbeid onzer bedoelingen en gesterkt door het vertrouwen, het- welk IJwe Majesteit ons heef't gelieven te schenken. Zoo wij ons hebben veroorloofd al dadelijk aan Uwe Majesteit het voorstel te rigten tot sluiting der zitting van de Staten-Generaalhet was omdat het ons oir- baar en voorzigtig voorkwam, aan de opgewondenheid van het tegenwoordig oogenblik geen voedsel te ge- ven door openbare discussienmaar ook om aan Uwe Majesteit en aan ons den noodigen tijd te verschaffen om te beraden, wat verder in het algemeen belang te doen staat. Wij hebben daartoe nagegaan en overwogen dejong- ste gebeurtenissen en hetgeen meer onmiddellijk aan- leiding lieeft gegeven tot het aftreden onzer voorgan- gers, ten einde daaruit nuttige wenken en aanwijzi- gingen te ontleenen voor de toekomst. 11 et is ons voorgekomen dat er noch over de on- schendbaarheid der Grondwet, noeh over het onraad- zame om in die wet wijzigingen te brengeneenige twijfel behoort te bestaan. Uwe Majesteit kaneven als elk Zijner onderda- nen, over het doeltreff'ende van enkele bepalingen der Grondwet bedenkingen hebben; maar bij vernieuwing is ons Uwer Majesteits wil en begeerte gebleken om deze wet der wetten te onderhouden en te handhaven. Ook wij, Sire, zijn door gelijke gevoelens bezield. Wij beschouwen de Grondwet, ofschoon zij wel, ge- lijk elk menschelijk werk, hare gebreken zal hebben, als een hechten band tusschen Koning en Yolk, als een hoeksteen van het maatschappelijk gebouw,waar- aan niet moet worden geroerd. Er is dan ook nie- mand onzer,die er aan denkt om in de Grondwet eenige wijziging voor te dragen, en het zal ons strevenzijn, om hare eerlijke uitvoering te verzekereneene uit- voering waardoor zoowel de regten en vrijheden der Natie, als de regten en prerogatieven der Kroon on- geschonden worden bewaard. Maar, Sire, reeds bij velen is twijfel ontstaan, of de afgetredene Ministers de Grondwet wel in dien zin opvatteden en toepastenwaarin zij is ontworpen over wogen en vastgesteld. Wij zouden hier kunnen wijzen naar artt. 131 en 140 der Grondwetmet het oog op sommige, weinig milde bepalingen der daaruit voortgevloeide wetten; naar art. 148, met het oog op de poging bij de voor- dragt der comptabiliteitswet gedaan om de regter- lijke uitspraken tegen den Staat krachteloos te maken; naar art. 195 in verband met het eerste en tweede ontwerp van armenwet; maar wij moeten meer bepaald verwijzen naar de bepalingen der Grondwet omtrent de godsdienst. A\ ij erkennen en wij verheugen er ons in, dat in die bepalingen de vrijheid van godsdienstige belijde- nis, in den ruimsten zin, is verzekerd, en de inrig- ting der kerkgenootschappen niet aan het wereldlijk gezag is opedragenmaar vinden tevens in de Grond wet, naast de vrijheid en gelijkheid van bescherming aan alle kerkgenootschappen verleend, verantwoorde- lijkheid naar de wet, en bovena] eentoezigt, den Ko ning opgedragen waardoor Hij in staat wordt gesteld, om rust en vrede in zijn Rijk te bewaren. Wij gelooven, dat deze bepalingen met beleid en met de meest mogelijke onpartijdigheid moeten wor den gehandhaafd, opdat elke godsdienstige belijdenis waarlijk vrij blijve, en elk kerkgenootschap gelijke bescherming geniete. Wij zijn van oordeeldat de handhaving daarvan moet strekken om te bereiken de bedoelingen, welke Uwe Majesteit hebben geleid bij het veranderen van het Ministerie, namelijk, wegneming van spanning door, met eerbiediging van de regten der Roomsch- Katholieken, eene billijke bevrediging te verschaffen aan een groot gedeelte der Natie; bevrediging, welke deze niet kan vinden in de laatste mededeeling door den Minister van Buitenlandsche Zaken aan het Hof van Rome gedaan. Overigens achten wij minder inmenging van het centraal gezag, en eene mildere toepassing van de bepalingen der Grondwet en van de daaruit voort- vloeijende organieke wetten betreffende de huishou- ding van de gewesten en van de gemeenten in den Staat allezins raadzaam. Evenzoo zijn wij van oordeel, dat de bepaling van art. 54 der Grondwet: De uitvoerende magt berust bij den Koning, voor de Raadslieden der Kroon geene doode letter moet zijnmaar dat zij bij eene Natie wier leus van vereeniging is Vaderland en Koning, den Koning in eere moeten houden; zoodat aan Hem alleen de eer der regering en aan de Ministers de zedelijke en wettelijke verantwoordelijkheid daarvan zal verblijven. Wij hebben het vertrouwen, dat deze onze beschou- wingen ook die zijn van het grootste deel der Natie; maar wij mogen niet ontveinzen, dat zij op dit oogen blik kunnen schijnen eenzijdig te zijnin zooverre in de Tweede Kamer der Staten-Generaal zich een aan- eengesloten aantal stemmen heeft vertoond, ter on- dersteuning eener meer tegenovergestelde rigting. Hieromtrent mag intusschen geen twijfel blijven be staan, en in dergelijke omstandighedenwanneer de Regering oordeelt, dat de Vertegenwoordiging of een deel daarvan niet uitdrukt de denkwijze en den zin der Natie, moet het, door eene ontbinding van beide of van eene der Kamers, en door eene nieuwe ver- kiezing, blijken, of de afgevaardigden inderdaad de meening der Natie uitdrukken. Dit middel om eene duidelijk verklaring van de Na tie te vragen en te erlangen moet, naar onze over- tuiging, in deze oogenblikken worden toegepast, en wij stellen dan ook Uwer Majesteit eerbiedig voor» om tot de ontbinding der Tweede Kamer te besluiten. Doch even noodig als het isdat tusschen den Ko-

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

De Maasbode | 1853 | | pagina 5