raadsbesluitilat door een ander dergelijk besluit kan wor
den opgevolgd. Evenzoo is het met elke uitgave der be-
grooting, die evenzeer op raadsbesluiten rust. Door de
niet-goedkeuring der overeenkomst heeft zij alle waarde
en kracht verloren. Intusschen wil hij op zijn gevoelen
niet verder blijven aandringendaar zijn besluit toch op
hetzelt'de nederkomt als dat van Burg, en Weth., dat is,
om de betaling te doen eindigen.
De heer Poortman tnerkt op, dat men niet uit het oog
verliezen moet, dat het hier niet hetzelfde is als met een
gewoon raadsbesluit. Er is hier werkelijk eene overeen
komst, die tussclien twee partijen gesloten is en waaraan
zich derhalve de eene niet willekeurig kan ontrekken. Van
het gemeentebestuur hangt dus het vervallen der overeen
komst niet meer af. Had het Hooger Bestuur vroeger de
overeenkomst goedgekeurd, dan zouden beide partijen daar-
door gebonden geweest zijn. Die goedkeuring hangt niet
af van een der beide eontractanten en kan door de eene
evenzeer als door de andere gevraagd worden. Het is hier
wel degelijk eene bilaterale daad, van twee kanten aange-
gaanmaar waarvan de verdere uitvoering van het Hoo
ger Bestuur afhangt.
De Voorzitter stelt voor de tot hiertoe gedane uitkeering
aan de Groote of St. Janskerk over 1853 niet meer uit te
betalen en een afschrift van dit besluit aan de kerkmees-
ters der St. Janskerk te zenden.
De heer Maas vraagt, of overeenkomstig het aangevoerde
de Raad wel de bevoegdheid heefteenvoudig vast te stel-
lendat de bedoelde betaling niet meer zal geseliieden
De heer Poortman wenscht, dat aan de Hooge Regering
kennis zal worden gegeven van den inhoud van het uitge-
bragte rapport; dat het Hooger Bestuur voorts worde uit-
genoodigd eene beslissing te nemen over eene zaakdie reeds
van 1829 hangende is; en dat wijders het Hooger Bestuur
worde verzocht om op de gronden in het rapport vermeld
zijne goedkeuring aan die overeenkomst niet te verleenen.
Het gevolg van zoodanig besluit zal dan zijn, dat de stad
van 1 Januarij 1853 ontheven worde van alle verpligting
tot betaling der meergemelde uitkeering.
Bij stemming is dat voorstel met algemeene stemmen aan-
genomen. De heer Makkers heeft zich buiten stemming
gehouden, daar hij kerkmeester is.
XXVI. Beraadslaging over de uitbetaling der rekening
van den aannemer J. J. Hey uians en over de adressen van
den architect C. Makkers.
De heer Schade herinnert, dat hij in de vorige verga-
dering reeds te kennen gegeven heeftdat hij zich met
het in deze zaak genomen besluit niet heeft kunnen ver-
eenigen. Hij meentdat deze zaak nog niet voldoende is
toegelicht. Hij ten minste blijft de overtuiging missenof
de vorderingen van Heijmans billijk en regtmatig zijn. Zij
betreffen het maken van eene nieuwe bestrating en de levering
van keijen. Het is hem niet gebleken, dat een en ander
door Heijmans is geschied. Zijne vordering is derhalve niet
volkomen geregtvaardigd. Het zou hem dus moeijelijk zijn,
zijne stem aan zoodanig verzoek te geven. De groote vraag,
waarop het hier aankomt, is deze, of de pretentie al dan
niet gewettigd is? Of er geene toelage aan H. dient te
worden gegeven Of het herstellingswerk van meerder om-
vang is geweestdan waarop het berekend was In hoe
verre de stad genegen zou zijn in de meerdere kosten welke
daaruit zijn ontstaan, te gemoet te komen? Hij zou zich
met zoodanig denkbeeld wel kunnen vereenigen, zoo de
pretentie behoorlijk geregtvaardigd wierd. Die pretentie valt,
naar het hem toeschijnt, ook niet in de uitzondering van
het gesloten contract. Voorts schijnt het hem toe, dat,
zoo lang het niet gebleken is, dat de uitbreiding van het
werk te wijten is aan het verzuim of de nalatigheid van den
architect, men dezen moeijelijk aan strafbepalingen kan
onderwerpen. Hij kan niet inziendat er eenig verzuim
van den kant van den architect heeft plaats gehad. Het
werk moest geschieden in het belang der stad. De stad
heeft er de vruchten van genoten en kan dus den archi
tect te dier zake geene poenaliteit opleggen.
Den heer Maas is het voorgekomendat het aan geen
twijfel onderhevig kan worden geacht, dat het werk, waar
op de vordering van H. steunt, bititengewoon werk was.
Met het oog op hetgeen vroeger nopens dergelijk werk is
voorgevallenis het hem toegeschenendat het bedoeld
buitengewoon werk door eene verkeerde directie voor re
kening van de stad is uitgevoerd. Intusschen is dit slechts
ten deele het geval. Het herstel van de straat aan de
Waag, was volstrekt noodzakelijk. Dit moest komen ten
laste van de stad. Er is ook geen twijfel aan, of de
autorisatie tot verrigting van dat noodzakelijke werk ware
verleend geworden. In dien stand van zaken acht hij eene
schilling van de vordering allezins billijk. De stad be-
hoort zijns inziens dat gedeelte der rekening te betalen, dat
betrekking heeft tot het herstel en het verhoogen van de
straat voor de Waag.
De heer Makkers oordeeltdat de vorige spreker in dwa-
ling verkeerd. De aannemer heeft wel aan de bepalingen
van het bestek voldaan, doch het bleek dat de aange-
bra"te bestrating niet voldoendeniet duurzaam waren
/-v
zoodat voorziening en herstelling onmisbaar waren. Om goed
werk to verkrijgenbleef er niets anders overdan op het
gedane eenigermate terug te komen. Dat werd door den
architect in het belang der stad bevolen. Dat is geen bui
tengewoon maar wel gewoon werktot welks aflevering
H. zich verbonden had. Spreker weet dus inderdaad niet,
waarom de architect tot eenige betaling zou worden genood-
zaakt. De architect heeft zijn pligt vervuld en voor H.
leverde het voorgeschreven werk, waartoe hij gehouden
wasgeen bezwaar op.
De heer Poortman herinnert van zijne zijde, dat, toen
het vroeger besluit van den Raad genomen is, hij geheel
daarmede heeft ingestemd. Sedert heeft hij nogmaals rij-
pelijk over de zaak nagedacht, en nu meent hij, naar den
loop, dien zij genomen heeft, een voorstel van eeuigzins an
dere strekking te moeten doen. Het is hem voorgekomen
dat de stad nu de buitenrekening van H. niet jjetalen kan,
zonder zich aan gevaar bloot testellen. Immets, wat heeft
men zien gebeuren? De architect blijft bij zijn beweren
volharden, dat het werk, waarvan de betaling gevorderd
wordt, geen buitenwerk is; en hij heeft in zijn adres ver-
verklaard in verzet te zullen komen tegen de stad, indien
de rekening van II. van zijn tractement werd gekort. Ging
de stad nu tot de betaling aan H. over, dan meent Spr.
uit dat adres te mogen opmaken, dat de architect of zijn
raadsman van alle mogelijke middelen zou gebruik maken
om zich van de korting te ontslaan. Werd er dus later
een regtsgeding ingesteld, dan zou het mogelijk zijn, dat
aangevoerd werd dat de stad door de gedane betaling de
zaak had gepraejudicieerden de stad zou uit dien hoofde
in het ongelijk kunnen worden gesteld. Wordt echter de
stad tot betaling aangesproken en vervolgd, dan zal de be
slissing door de regterlijke magt geschieden en de stad ver-
oordeeld wordendezal verhaal hebben op den architect.
Hij geeft alzoo in overweging, dat de Raad beslisse, dat
aan H. geene betaling zal geschieden en dat, zoo de stad
te dezer zake mogt worden vervolgd, dan aan den architect
daarvan aanzegging gedaan en deze in het geding geroepen
zal worden. Betaalde men nude architect zou zich daarop
later kunnen beroepen en beweren, dat de stad tegen zijn
advijs en eigenmagtig de betaling heeft laten volgen. Hij
heeft nog eene andere reden, om het door hem voorgedra-
gen besluit aan te raden. Reeds vroeger heeft hij te ken
nen gegeven, dat, naar zijne overtuiging, het werk, waarop
de vordering steunt, wel degelijk buitenwerk was, maar
dat dit niet wegnam, dat de vordering van H. onbillijk
was te achten, omdat hij naar evenredigheid minder werk
had afgeleverd, dan volgens het bestek van hem kon wor
den gevorderd. Zijne pretentie is dus met de billijkheid
in strijd. De architect blijft in de meening verkeeren, dat
het geen buitenwerk was. Spr. zal dit punt nu in het
midden laten. Heeft de architect gelijk, dan kan er ook geen
bezwaar bestaan, dat de Raad besluite de rekening van
H. niet te betalen en af te wachten of H. de stad in reg-
ten zal aanspreken. Heeft dit plaats dan is de tijd daar
om er legale kennis van te geven aan den architect en
dezen verantwoordelijk te stellen voor de gevolgen, welke
daaruit kunnen voortspruiten. De vraag, of er een proces
zal worden gevoerdmoet in alien gevalle door den Raad
nader worden behandeld en beslist. Het spreekt van zelf,
dat er dienvolgens eene afwijzende beschikking op het adres
van H. moet worden genomen.
Dit voorstel wordt met algemeene stemmen aangenomen.
(De heer Makkers heeft zich buiten stemming gehouden.)
XXVII. Beraadslaging over het rapport betrekkelijk de
uitbreiding der buiten- of het maken van eene nieuwe haven.
De heer Schade heeft met veel belangstelling de stukken
ingezien, welke ter inzage van de leden zijn nedergelegd.
De zaak komt daarop neder, of er meerder scheepsruimte in
deze stad gevorderd wordt en of deze de kosten kan dra
gon, die de vervulling van die behoefte zou te weeg bren-
gen. De voorname vraag, waarop het hier dus in de eerste
plaats aankomt, is dezebestaat er eene zoo volstrekte
eene zoo dringende behoefte aan meerdere scheepsruimte
die het maken van zoo aanzienlijke kost n zou kunnen wet-
tigen. Het zal hem aangenaam zijn te dien aanzien van
de heeren, die meer met de handelszaken bekend zijn, in-
lichting te bekomen. Die vraag dient wel vooraf te worden
behandeld.
De heer A. Knap-pert zegt, dat reeds vddr dat de han-
del in deze stad die uitbreiding had verkregen, waarover
men zich in de laatste jaren heeft mogen verheugen, de be-
staande haven naauwelijks voldoende was, om in de behoefte
te voorzien. Gedurende de laatste jaren is het getal groote
O. I. koopvaarders, dat onze haven bezoekt, zeer vcrmeer-
derd. De ondervinding heeft echter geleerd, dat hun binnen-
komen en verblijf aan groote bezwaren onderhevig is. Het
getal schepen, dat aanwezig was, was soms zoo groot,dat