De beer 'chade vereenigt zich met dat gevoelen, en dit
des te meer, omdat men wel naauwkeurig mag toezien
dat men vrij blijve, later over het ontwerp wegens de
haven-quaestie eene beslissing te kunnen nemen.
De Voorzitter zegt, dat het juist met het oog op die
ontwerpen is, dat de afstand tot wederopzegging toe, zal
geschieden.
De heer Schade merkt aan, dat, wanneer de afstand
niet voor 66n jaar verleend wordt, het dan moeijeiijk is
vooraf Sene beslissing te nemen.
De Voorzitter hervat, dat de afstand plaats heeft op zoo-
danige voorwaarden als door den Raad zijn ol zullen
worden vastgesteld. Op die voorwaarden kan men den
grond alleen verkrijgen. Wordt besloten het verzoek van
Plant vooralsnog aan te houden.
XI. Ingekomen een rapport van de commissie van fa-
brikagie omtrent het noodzakelijke der spoedige vernieuwing
van de sluiswachters-woning aan de Buitensluis. Zij stelt
voor de tegenwoordige oude woning wegens haren bouw-
valligen toestand te doen amoveren en eene nieuwe wo
ning op kleiner schaal te doen bouwen. Zij stelt tevens
vooromzoo het ontwerp tot den aanleg eener buiten-
haven door den Raad mogt worden aangenomen, dan den
grond, waarop de bouwvallige woning staat, te verkoopen,
even als het gebouw zell tot albraak. 1'.r kan dan eene
nieuwe sluiswachters-woning op kleiner schaal worden aan-
gelegdwaarvan de kostenimmers grootendeelsdoor den
verkoop zullen kunnen gedekt worden.
De Voorzitter stelt voor deze zaak aan te houden tot
na de behandeling van de haven-quaestie. Aangenomen.
XII. Uitgebragt het rapport van de commissie van fa-
brikagie op het adres van C. Koopman, om verguuning
te bekomen tot het verleggen van het voetpad van Schie
dam naar Delfshaven, voor zoover dit over het bij hem
in huur zijnde weiland loopt. Uit dat verslag blijkt, dat
de commissie geene overwegende bezwaren tegen de inwil-
liging van dit verzoek heeft. Zoo het verzoek wordt toe-
gestaan, meent zij echter, dat er eenige punten moeten
worden bedongen, bijv. de hoogte van het overpad, het
planten van heggen als anderzins. Bovendien moeten de
kosten van aanleg ten laste komen van hem, wien het ver
zoek wordt toegestaan. Zij oordeelt echterdat er met deu
tegen woordigen verzoeker in geen verder overleg omtrent
deze zaak kan worden getreden. Het betreft toch eene erf-
dienstbaarheid. Er moet te dien aanzien niet met den huur-
der, maar met den eigenaar van het weiland in overleg ge
treden worden. Op dien grond adviseert zij tot afwijzing
van het gedane verzoek.
De heer Burgerhoudt vraagt, of wanneer, de liaad zich
met de beschouwingenin het eerste gedeelte van het rap
port vervatvereenigt, dan het verzoek kan worden
ingewilligd, zoodra de eigenaar mogt opkomen?
De heer Poortman merkt op, dat, zoo er door deu ei
genaar een nieuw adres wordt aangeboden, de Raad dan
de zaak op nieuw in behandeling zal moeten nemenwaarvan
noodeloos tijdverlies en noodelooze ornslag de gevolgen zouden
zijn. Hij stelt dus voor, dat de Raad besluite, Burg, en
Weth. te magtigenovereenkomstig de gedane voorstellen
der Commissie, aan den eigenaar van het bedoelde weiland
het verzoek in te willigen, indien hij zich binnen den
tijd van eene maand daartoe mogt aanraelden. Dan wor
den alle noodelooze bemoeijingen voorkomen.
De Voorzitter stelt voor op het gedane verzoek van Koop
man eene afwijzende beschikking te nemen, doch het ver
zoek van den eigenaar van het meergemelde weiland in te
wiHigenzoo deze zich daartoe mogt aanmeldenen zulks
onder de voorwaarden en bepalingendoor de Commissie
van fabrikagie voorgesteld.
Dat voorstel is met algemeene stemmen aangenomen.
(De heer Burgerhoudt heeft zich uithoofde van bloedverwant-
schap met de eigenares buiten stemming gehouden).
XIII. De Commissie, belast met het ontwerpen der plaat-
selijke verordeningen, tegen wier overtreding straf is be-
dreigdbrengt haar rapport uit over het vaststellen eener
verordening op het uitroeijen van rupsen-nestenwaarop
door den Commissaris des Konings de aandacht der ge-
meentebesturen is gevestigd. Het is der Commissie bij
onderzoek gebleken, dat er eene wet van Franschen oor-
sprong ten aanzien van dit onderwerp bestaat, waarbij
de uitroeijing wordt geboden. Die wet is hier te lande
ingevoerd, executoir verklaard en nimmer ingetrokken.
Bij art. 471 n°. 8 Strafwetboekworden bovendien straf-
bepalingen uitgesproken tegen hendie mogten nalaten
velden of tuinen van rupsen te zuiverenwaar dit door
de wet vereischt wordt. Het vaststellen eener nieuwe ver
ordening wordt door de Commissie daarom geheel noo
deloos geacht en zelfs moeijeiijk overeen te brengen met
de bepalingen van art. 150 en 151 der G-emeentewet, voor-
schrijvende dat de plaatselijke verordeningen van regtswege
ophouden te gelden, zoo er bij eene wet, een algemeenen
maatregel van inwendig bestuur of eene provinciate veror
dening in dat onderwerp wordt voorzien. Volgens de Fran*
sche wet moet er jaarlijks afkondiging van hare voor*
schriften worden gedaan, dat is eene verpligting, die aan
het plaatseiijk bestuur is opgelegd. De Commissie stelt
mitsdien voor aan den Comm. des Konings te nntwoorden,
dat de Raad, op grond van het aangevoerde, zwarigheid
vindt aan het gedane te voldoen.
Dat voorstel wordt met algemeene stemmen aangenomen.
XIV. Dezelfde Commissie stelt aan den Raad de goed-
keuring eener verordening voor, waarbij de breedte en
diepte der wateringen en heinsloten in het Frankeland,
het Zuidergors en het Galgoord geregeld wordt.
Na voorlezing van het ontwerp dier verordening met
de daartoe behoorende memorie van toelichting, worden de
beraadslagingen geopend.
De heer Burgerhoudt merkt op, dat men de huurders
bij het ontwerp bezwaren gaatin plaats van de eigenaars.
leder eigenaar heeft belang bij de breedte en diepte der
wateringen en heinsloten. Overtredingen moeten niet ten
laste komen van de huurders, maar van de eigenaars.
O
De Voorzitter antwoordtdat de lastenwelke uit deze
verordening mogten voortvloeijen, volgens bestaande huur-
contracten, altijd op de huurders gelegd zijn. Dit is zelfs
het geval ten aanzien van land, dat hij bezit.
De heer Burgerhoudt hervat, dat dit wel mogelijk, maar
toch eene dwaling is, want het geldt wel degelijk eene
zaak, die den eigenaar treft.
De Voorzitter acht de bepaling te meer doelmatig, omdat
de meeste landen en eigendommendie het hier geldtaan
de stad toebehooren. Zoo er dus nalatigheid plaats had
dan zou de stad zich zelve moeten vervolgen. Het betreft
hier eene geringe boete. Een huurder zal toch wel zoo
veel hebben, dat men die op hem verhalen kan.
De heer Vaillant kan zich evenmin met het gedane voor
stel vereenigen. De last moet z. i. alleen op den eigenaar
rusten. Het is in het algemeen belang der eigenaren
dat de slooten en wateringen in eenen polder dezelfde
breedte en diepte houden. Het is een last, die op den
eigendom kleeft en het verzuim van daarvoor te zorgen,
moet ten bezware van den eigenaar komen. Bovendien
het stelseldat in de verordening is aangenomenmoet tot
verwarring leiden. Men kent niet altijd den bruiker.
Indien men zeker wil gaan, dan zou men de verordening
alleen van toepassing kunnen verklaren op de bijzondere
polderswelke het hier geldthet beginsel zou niet in
praktijk te brengen zijn bij polders van 4000 bunders of
meer, daar men anders gevaar loopt, dat er een groot
getal bruikers zijn zal, die bij het bestuur over den pol
der niet zullen bekend zijn. Ook vindt hij het voorstel on-
billijk. De eigenaar kan de opbrengst van zijn goed bun-
dersgewijs berekenen. Stelt dat hij f 60 per bunder ont-
vangt. Wordt nu deze verpligting aan den huurder opge
legd, dan zou het billijk zijn, dat de huur wierd vermin-
derd; want anders wordt de bruiker, tegen de bedoeling
van het gesloten liuur-contractverpligt meer huur te be-
talen. Hij oordeelt alzoo, dat de verpligting den eigenaar
moet worden opgelegd. Nu weet hij wel, dat het in deze
gemeente gemakkelijker is haar ten laste van de huurders
te brengendaar de stad anders dikwerf verpligt zou zijn
zich zelve te moeten vervolgen, doch dit kan in het be
ginsel der zaak, wanneer het goed is geene verandering
brengen.
-De heer Poortman zegt, dat de verordening tot hiertoe
op drie gronden is bestreden1". wat het regtsbeginsel be
treft; 2°. de verwarring, die uit hare toepassing kan ont-
staan; en 3°. dat zij onbillijk zou wezen. Wat het eerste
punt aangaat, is het zijne meening, dat het niet uit den
aard der zaak volgt, dat dergelijk bezwaar op den eige
naar zou moeten komen, maar veeleer, naar zijn oordeel,
op den bruiker. Het zou eene geheel andere vraag zijn als de
slooten geheel nieuw aangelegd moesten worden. Dan zou
men met eenigen grond kunnen beweren, dat de last al
leen op den eigenaar zou moeten komen. Maar hier is al
leen sprake van onderhoud van slooten, die op behoorlijke
breedte en diepte moeten worden gehouden; die van vuil
moeten worden gezuiverd enz. Dergelijke voorschriften
staan in groote mate gelijk met het schoonhouden van de
straten, waartoe de ingezetenen worden verpligt. Derge
lijke politie-maatregelen worden meest genomen tegen de
huurders of de bewoners van huizen of gebouwen. Was
er quaestie van afstand van grondmoest er onteigening
plaats hebben ten algemeenen nutte: dan bestond er re-
den om aan te nemen, dat het een last was, die op den
grond gelegd werd; dan was het eene verpligting, die niet
op den huurder kon gelegd worden. Z. i. derhalve is het
hier eene verpligting, die den bruiker moet worden opgelegd.
Vroeger mag men in sommige verordeningen hier wel eens
van afgeweken zijn, maar Meruit kan geen besluit worden
afgeleid. Meermalen werden vroeger de zaken niet juist on-
derscheiden. Talrijk, onder anderen, zijn de bewijzen, dat
er toon geen onderscheid gemaakt werd tu«?ch"n publiek on