gen te beroepen. Hy gelooft ten minste niet, dat er goede
bewijzen voorlianden zouden zijn. Ilij vreest dat de ar
chitect nog al moeijelijkheid maken zou om zoodanige ver-
klaring af te geven.
De heer Poortman meent, dat de beweringen van v. d.
Heijden geheel in stryd zijn met hetgeen hij vroeger ge-
zegd heeft. Toen heeft hij verklaarddat het gebouw ge-
durende twintig jaren in bouwvalligen staat verkeerd heeft
en gedurende al dien tyd weinig of niets tot onderlioud
daarvan gedaan is. En nu zal toch wel niet ontkend kun-
nen worden, dat een gebouw, waaraan in twintig jaar
weinig of niets gedaan werdtniet in denzelfden toestand
kan blijven. Maar bovendien heeft de adressant ook geene
reden tot klagen. Volgens zijne eigene verklaring heeft hij
niets gedaan, maar is het onderhoud, voor zoo veel het
•heeft plaats gehaddoor een vergissing van den architect
van stadswege geschied. Spreker neemt aan, dat er jaar-
lijks slechts 10 aan reparatie gevorderd zou zijn, hetgeen
wel niet te veel zal wezen. Had de adressant dit ver-
rigt, dan had dit hem in dien tijd f 200 gekost. Indien
hij thans een gebouw oprigtdat hem f 200 kosten zou,
dan zou hij niets anders doen dan het geld bestedenge
durende twintig jaren bespaard. De vordering der stad
is ook allezins billijk, omdat volgens de overeenkomst het
onderhoud niet ten laste van de stad, maar van den adres
sant had moeten komen. Zijn pligt bragt mede de schuur
te onderhouden en die in goeden slaat weder op te leve-
ren. Aan dien pligt heeft hij niet voldaan. En wat hij
gedaan heeft aan een ander gebouwdoor hem vermeld
dat is uitsluitend geschied in zijn eigen belang.
De heer Schade gelooft, dat bij den overgang van een
eigendom der stad, de architect den toestand daarvan toch
wel zal nagaan en opmaken. Deze moet alzoo kunnen be-
oordeelen in welken staat de schuur is opgeleverd. Der-
gelyke beslissing is voor den Raad zeer moeijelijkmaar
dit diende de architect te doen.
De heer Poortman herinnert op nieuwdat de adressant
volgens het gesloten contractde schuur moest opleveren in
goeden staat. Aan die verpligting heeft hij niet voldaan.
Dat erkent de architect zelf. Ook de nieuwe huurder ver-
klaartdat de schuur zich in geenen goeden toestand hevindt
en de commissie van fabrikagie heeft zich daarvan over-
tuigd. Van der Heijden heeft alzoo niet voldaan aan zijne
verpligting. Daarop steunt de vordering der stad.
De heer Schade vraagt of men onder de voorwaarde van
oplevering in goeden staatook kan begrijpen de opleveriug
van eene geheel nieuwe schuur.
Met eene meerderheid van 11 tegen 3 stemmen wordt
besloten het verzoek af te wijzen en te volharden bij het
vroeger dienaangaande genomen besluit. Tegen de heeren
L. Knappert, Schade en Makkers.
XV. Is ontvangen een adres van S. J. Engering Jz.,
strekkende tot het doen besti'aten van stadswege van het
gangpad, loopende langs zijne woning aan de Lange Nieuw-
straatterwijl hijadressantzich bereid verklaart de daar-
toe gevorderde materialen te leveren.
De Voorzitter meent, dat er geene redenen bestaan, om
dat verzoek af te wijzen, daar reeds vroeger soortgelijk
verzoek is toegestaan.
Met algemeene stemmen wordt het verzoek ingewilligd
en aan de commissie van fabrikagie opgedragen ter gele-
gener tijd daaraan het vereischte gevolg te geven.
XVI. Is ingekomen een adres van M. C. llolzeweduwe
Peitsman, herbergierster ter zijde van de Rotterdamsche
poort, houdende bezwaren tegen den afstand van stads
grond buiten de Rotterdamsche poort, tot het bouwen van
een woonhuis en wel in de onmiddelijke nabijheid van hare
woning. Daardoor zou het licht ontnomende verhuring
van kamers belemmerd en haar groote schade berokkend
worden. Zoo noodigverklaart zij zich bereidom den
bedoelden grond op billijke voorwaarden van de stad over
te nemen.
De heer Maas acht zich verpligt dit verzoek te onder-
steunen, niet zoo zeer in het bijzonder belang van de adres-
sante, maar in dat van den openbaren gezondheidstoestand.
Uit dat oogpunt moet dat stuk grond niet worden bebouwd,
maar openblijven. Aan de stad moet de gelegenheid niet
worden ontnomenom van die plek grond zoo noodig la
ter een nuttig gebruik te maken tot het afzetten van on-
rein water hetwelk nu in de Schie wordt uitgemalen en zoo
weder in de stad komt. Het is in geenen deele wensche-
lijk, dat het vuile water door de geheele stad blijft gaan.
Het zou zeer mogelijk zijndat men op het denkbeeld
kwam de bestaande stoom-machine te verplaatsen. Dan zou
er gelegenheid kunnen gegeven worden tot ruimer spuijing.
Dan zou de mogelijkheid ontstaan, om ook kleine grach-
ten van meer versch water te voorzien. Dit zou echter be-
zwaarlijk zijn als men den grond, waarvan nu sprake is,
geheel ging bebouwen. Hit dien hoofde is hij voor de af-
wijzing van het verzoek gestemd.
De Voorzitter zegt, dat de commissie van fabrikagie de
aanvrage tot afstand in overweging heeft genomen en reeds,
zoo hij meent, eenigermate in denzelfden geest heeft geoor-
deeld. Hij stelt mitsdien voor het adres in handen te stel-
len van de commissie van fabrikagie ten fine van rapport,
en zulks in verband met het adres van W. Bosselaar.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
XVII. Is ingekomen een adres van D. J. Zoetmulder,
korenwijnstokerstrekkende tot het bekomen van stads
grond in het Frankenlandten einde daarop eene branderij
en woonhuis te doen bouwen. Hij wenscht, dat die afstand
geschiedde in erfpacht of in vollen eigendom tegen billijken
prijs. In handen gesteld van de commissie van fabrika
gie, ten fine van consideration en rapport.
XVIII. Zijn ontvangen adressen van W. Oosterveer en
J. L. Mascheck, houdende verzoek om benoemd te worden
tot commissaris der graan- en kolenmeters. Aangeno-
men voor kennisgeving.
XIX. Aan de orde van den dag is de benoemina van
een commissaris der graan- en kolenmeters, die tevens zal
zijn commissaris voor de zakkendragers.
De heer Schade zegtdat hij alien eerbied heeft voor de
oudheid en voor oude instellingen. Hij gelooft zelfs dat
het te bejammeren is, dat vele oude instellingen zijn af-
geschaft. Daaronder zou welligt kunnen behooren de gilde
van de zakkendragers. Vroeger heeft men vrucliteloos ge-
tracht ze in het belang van den handel te behouden. Nu
de afschafting heeft plaats gehad is het voor het stedelijk
bestuur zeer moeijelijk iemand aan te stellen, die mogelijk
door dat bestuur in zijne betrekking niet behoorlijk zal
kunnen gemaintineerd worden.
De Voorzitter antwoordtdat het stedelijk bestuur zeker
het regt heeftom een commissaris over de meters te be-
noemen. Nu hebben de zakkendragers zich verbonden aan
den door het stedelijk bestuur te benoemen persoon ook
de betrekking op te dragen van commissaris over de zak
kendragers. De lioofdlieden zullen wel zorgendat de aan
te stellen persoon behoorlijk in zijne betrekking zal worden
behandeld. In alien gevalle de stad benoemt slechts een
commissaris voor de meters. Deze zaak heeft reeds een
geruimen tijd geduurd en men moet trachten daaraan een
goed einde te maken.
De heer Schade vindt er wezenlijk bezwaar in, om bij
het groot getal sollicitanten eene goede keuze te doen. Hij
vraagt of het niet meer doelmatig ware, dat Burg, en
Weth. b. v. een drietal kandidaten voorstelden, waaruit de
Raad dan eene keuze zou kunnen doen
De Voorzitter heeft daartegen bedenking. Burg, en Weth.
zijn ten dezen niet meer op de hoogte dan de leden van
den Raad. Al de stukken zijn ter lezing nedergelegd. Men
heeft den tijd gehad zich in te lichten en informatien in
te winnen.
Men gaat tot het doen eener keuze over. De lijst der
22 sollicitanten wordt voorgelezen. De heeren Beukers en
Loopuijt worden tot stemopnemers benoemd. Bij de eerste
stemming verkrijgt A. Visser 6 stemmen, H. M. Kluit 4,
J. L. Mascheck 2 en J. van Riet mede 2 stemmen. Bij
de tweede stemming erlangt A. Visser 6 stemmenKluit
4Mascheck 2van Riet 1 en J. Textor 1En bij de
derde stemming bekomt A. Visser 9 en Kluit 5 stemmen.
Mitsdien is A. Visser tot commissaris der graan- en ko
lenmeters benoemd en zulks op eene nader vast te stellen
instructie.
XX. Aan de orde is de beraadslaging over het verzoek
van het polderbestuur van Nieuw-Mathenesse, om voor ge
heele of gedeeltelijke rekening der stad te doen uitbaggeren
het zoogenaamde bakkers-haventje. Dat verzoek was in eene
vorige zitting aangehouden. Burg, en Weth. stellen voor er
afwijzend op te beschikken, daar er geen bewijs gevonden
is voor de verpligting der stad, om dat bakkers-haventje
te doen uitbaggeren.
Een lid meent, dat de stad wel degelijk belang heeft bij
de uitdieping van dat haventje. Het schijnt ookdat dit
altijd van stadswege geschied is.
De Voorzitter antwoordt, dat dit vroeger wel kan gebeurd
zijn, maar dat daaruit geene verpligting voor het vervolg
ontstaat.
De heer Maas zegt, dat hij de oude privilegien en or-
donnantien heeft nagegaanwaaruit hem echter niet ge-
bleken is, dat er eenige verpligting voor de stad zou zijn,