dat ook de vergunning aan ltozestratentot den aanleg van een riool, worde onttrokken, daar ook die branderij uiet op stads-grond gevestigd is. "Wat hem betreft, hij zou er geen bezwaar in zien, het vevzoek van Dijkstal toe te staan. De Voorzitter antwoordt, dat de commissio van fabrika- gie vroeger gemeend heeftdat zij ingevolge bare instruc- tie, de bevoegdheid had, de toestemming tot den aanleg van riolen te mogen geven. Zij heeft dat gedaan maar Bur". en Weth. zijn van oordeel, dat de bedoelde bepa- ling der instructie met weldat de commissie van fa- brikagie het regt zou hebben vergunningen van dergelijken aard te verleenen, waarvan het gevolg zou zijn, dat men voor gebouwen of inrigtingen in andere gemeenten riolen zou mogen vestigenwelke op het gebied der stad zouden uit- loopen. Hij acht het noodzakelijkdat dit punt door den Raad worde uitgemaakt en dat dergelijke verzoeken in het vervolg niet worden toegestaan noch door de commissie van fabrikagie, noch door Burg, en Weth., maar alleen door den Raad. De beer Schade merkt op, dat de branderijen, die men op den grond van Mathenesse bouwttoch behooren aan ingezetenen der stad. De Voorzitter herhaalt, dat zij zijn gevestigd op eenen grond, niet tot het gebied der stad behoorende. Do lieer Vaillant stelt voor het verzoek der adressanten te verzenden aan de commissie van fabrikagie. Art. 14 van de instructie dier commissie houdt toch wel degelijk in, dat alle consenten tot het leggen van riolen enz. door de commissie worden verleend. Het verzoek wordt gedaan door ingezetenen van Schiedam. Zij vragen het leggen van een riool op stads-grond uitkomende. Bij den Raad kan al leen de vraag te pas komenof zij versch water uit de ha ven zullen mogen trekken Maar dat is een punt van latere zorg. Hij acht het nu wenschelijk, dat naar aanleiding der bestaande instructie het request bij den Raad worde af- gewezen omdat men zich niet gewend heeft tot de bevoegde magt en het verzoek te liuis behoort bij de commissie van fabrikagie. De Voorzitter kan dit niet toegeven. Naar zijne mee- ning is de geest van art. 14 geen andere dan dat de com missie van fabrikagie alleen kan bescliikken op dergelijke verzoekendie tot deze gcmeente betrekking hebben en dat het zich niet uitstrekt tot aanvragen van buiten de ge- meente. Als voorbeeld brengt hij bijdat men ook ver gunning moet hebben tot het aanleggen van vuurwerken. Nu vraagt hij, of men aan ingezetenen van Mathenesse vergunning zal verleenenom dit in die gemeente te doen plaats hebben De heer Vaillant meent bij zijn gevoelen te moeten blijven volharden. De vergunning wordt gevraagd tot het leggen van een riool uitloopende op den grond dezer stad. Die grond ligt niet in eene andere gemeente. Het riool moet boven- dien uitloopen in eene haven tot het gebied der stad be hoorende. Daarbij komt, dat, zoo men het verzoek niet gedaan had of het niet inwilligdehet nog de vraag kon zijn, of men het iemand zou kunnen beletten water uit de haven te putten. Het komt hem voor, dat het wel dege lijk een verzoek isdat bij de commissie van fabrikagie te huis behoort en door haar kan worden beslist. De heer Poortman erkent, dat art. 14 van de dus ge- noemde instructie in algemeene bewoordingen vervat is en dat het alleen deze beperkiug inhoudt, dat er geen eigen- dom van stads grond mag worden afgestaan. Maar het artikel moet niet op zich zelf worden beschouwd. Om de bedoeling eener wet goed te kennen, moet men niet slechts een deel daarvan maar haar geheel nagaan. Wilde men toch uit dat art. 14 zooveel trekken als de commissie van fabrikagie vermeentdan zou zij ook de oprigting van bran derijen mogen toestaan. De toestemming daartoe moet ech- ter aan Gedeputeerde Staten worden gevraagd. De alge meene uitdrukkingin het artikel voorkomende kan der- halve niet onbepaald worden uitgestrekt. De beperking ligt in den aard der commissie zelve. De commissie van fabri kagie staat Burg, en Weth. in het beheer van een bepaalde tak van de huishouding der gemeente bij. Dat is het doel en de strekking harer instelling. De bedoelde verordening regelt slechts den werkkring dier commissie. De bevoegd- heden nu aan Burg, en Weth. gegevenbepalen zich tot de grenzen der gemeente en hare bezittingen. Er kan al- zoo geen twijfel bestaandat de eenige bedoeling der meer- gemelde verordening of instructie is het verleenen van ver gunningen ten behoeve van bezittingen binnen de gemeente. De praktijk is zelfs verder gegaan dan zijne stelling. Bij art. 7 der verordening wordt o. a. aan de commissie op- gedragen het ontwerpen der voorwaarden van verpachtin- gendoch dit is nog nimmer toegepast op de verpachtingen van de bezittingen der gemeente in het overmaassche. Bo- vendien blijkt uit art. 4, dat de werkkring der commissie zich niet uitstrekt buiten den kring der gemeente, behalve de begraafplaats en het stoomgemaal, die, als uitzonderin- gen op den regel, juist daarom bepaaldelijk worden opge- noemd. De woorden in art. 14 voorkomende: en voor(3 in het algemeen alle andere vergunningen" hebben dus al leen betrekking tot de aanvragen ten behoeve van bezit tingen binnen de gemeente. Alle aanvragen om vergunnin gen ten dienste van bezittingen van buiten de gemeente kun nen noch door de commissie van fabrikagie, noch door Burg, en Weth., worden verleend. Zij moeten onderworpen wor den aan de beslissing van den Raad en dit des te meer, omdat de belangen van de eene gemeente met die van an- deren in strijd kunnen zijn. Hij gelooft dus, dat het zake is; dat de commissie van fabrikagie zich bepale tot het verleenen van vergunningendie betrekking hebben tot de stad zelve. Hij meent ook, dat dit de bedoeling van den Raad was, toen deze de verordening nopens de commissie van fabrikgaie vaststelde. En hij acht het wenschelijk, dat het vraagstuk voor het vervolg worde uitgemaakt. De heer Vaillant is het volkomen eensdat daarwaar door wettelijke bepalingen bevoegdheden zijn geregeld, geene instructie daarop eene uitzondering mag maken. Het zou dan ook moeijelijk zijn, dat de Raad zijne bevoegdheid aan anderen zou overdragen. Dit neemt echter niet weg, dat de Raad zelf de instructie voor de commissie van fabrika gie heeft vastgesteld, en dat uit art. 14 dier instructie wel degelijk voortvloeitdat de commissie de bevoegdheid heeft over dergelijke aanvragen, als waarvan hier sprake is, te beslissen. Ileefit die commissie het regt tot het verleenen van vergunning, om gebruik te maken van het water of den grond, die in de stad gelegen zijn, ten behoeve van inge zetenen dezer gemeente, dan heeft zij ook het regt het ver zoek, waarover nu gehandeld wordt, in te willigen. De heer Maas vraagt of defabriek, waartoe de aanvrage gescliiedtbinnen de stad gelegen is De belastingen wor den geheven ten behoeve der plaats, waar de inrigtingen ge vestigd zijn. De woonplaats der verzoekers komt niet in aanmerking maar wel waar de inrigting gevestigd is. Naar hij gelooft is de geheele haven stads-eigendom, maar mag Mathenesseop grond eener bestaande overeenkomsthaar water in die haven doen uitloopen. De heer Nolet is van oordeel dat men voor 't oogenblik het vraagpunt te ver ontwikkelt; men moet de zaak be- schouwen zoo als die zich bij den aanvang heeft voorge- daan. In der tijd werd door Rozestraten en Wouterlood bij de commissie van fabrikagie consent gevraagd tot het trekken van schoon water uit de buitenhaven en het ont- lasten van onrein water in dezelve. De commissie verleende de gevraagde vergunning krach- tens hare instructie die daartoe in art. 14 aanleiding gaf. Zij meende daartoe volkomen het regt te bezitten; dit schijnt echter bij somraige leden aan twijfel onderhevig te zijn; de geheele quaestie loopt dus over de vraag: Is de commissie van fabrikagie hare bevoegdheid te buiten ge gaan? Hij voor zich is overtuigd van het tegendeel. De Voorzitter antwoordt, dat naar zijn inzien de com missie van fabrikagie alleen bevoegdheid heeft vergunningen te verleenen in en niet buiten de stad. De heer Poortman zegt, dat Burg, en Weth. altijd ge meend hebben, dat do commissie van fabrikagie geene ver gunning kan verleenen ten dienste van bezittingen of eigen- dommen buiten de stad. Het blijkt uit de gevoerde discussien duidelijk, dat er verschil van meening over de opvatting van art. 14 bestaat. De Raad heeft de verordening vast gesteld. De Raad is de beste uitlegger van zijne eigene woorden. De vraag, die nu moet worden beslist, is dus alleen, welke zin aan art. 14 moet worden gegeven? Hij dringt op het nemen van zoodanige beslissing aan. De heer Nolet herinnert, dat de commissie beschikt heeft over water, dat een eigendom van de stad is. De heer Poortman hervat, dat de vergunning verleend is ten behoeve van bezittingen buiten de gemeente gelegen, terwijl zijns erachtens uit art. 14 geenszins het gevolg kan worden getrokken, dat de commissie daartoe bij magte was. De zin, dien hij aan art. 14 geeft, vloeit zijns be- dunkens uit den aard der zaak en de verordening zelve voort. De heer Prins vraagt, aan wien de weg behoort waar over de beschikking genomen is Hierop wordt geantwoordtaan degenendie de ver gunningen gevraagd hebben, zelve. De Voorzitter stelt thans voor, dat de Raad beslisse, dat art. 14 der instructie van de commissie van fabrikagie, aan die commissie alleen de bevoegdheid geeft, om ver gunningen te verleenen voor bezittingen binnen de gemeente gelegen en niet daar buiten. Dat voorstel wordt aangenomen met eene meerderheid van 9 tegen 4 stemmen. Voor de lieeren Beukers, Schade, PrinsMakkersMaasPoortmanA. KnappertLoopuijt en de Voorzitter. Tegen de heeren L. Knappert, Vaillant, Nolet en Verlouw. X. Thans wordt het adres van Dijkstal c. s. zelf in discussie gebragt. De Voorzitter zegt, dat hij het aan andere gemeenten

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

De Maasbode | 1853 | | pagina 6