MEMORIE VAN TOELICHTING
HOOFDSTUK VJ DER GRONDWET.
Behoorende bij N°. 27 van De Maasbode."
Van de Godsdienst.
TOT HET ONTYVERP VAN
Het is met vertrouwen, dat de Regering tot de toelich-
ting van dit wets-ontwerp overgaat. Zij heeft het bewust-
zijnzich ten aanzien van de godsdienst op het onafhan-
kelijk standpunt te hebben geplaatst, hetwelk haar past.
Zij heeft het bewustzijn, jegens alien regtvaardigjegens
niemand zwak te zijn geweest.
De betrekking van den mensch tot het Opperwezenzijn
geloof in en zijn vertrouwen op Hetzelve; de behoefte, om,
als alles ontvalt, zijnen troost in de godsdienst te zoeken;
de vormen, waarin elk in gemoede meent, dat het Opper
wezen zich geopenbaard heeft of nog openbaart, dat alles
is zoo eerbiedwaardigzoo heiligdat geene regering daarin
eene roekelooze hand mag slaanmaar zich, ieders vrij-
heid zooveel mogelijk ontziendetot matiging en beteugeling
moet bepalen, opdat de openbare orde en rust niet gestoord
worden.
De Regering acht zich gelukkig ten opzigte der geheele
Grondwets-herziening de algemeene meening te hebben ge-
raadpleegd; maar zij acht zich dit in het bijzonder, wanneer
zij het oog slaat op de onderscheidene verzoekschriften
waarin over het hoofdstuk der Grondwet betreffende de
godsdienst is gehandeld.
De Regering heeft zich ten nutte gemaakt de wenken,
haar gegevenombij de groote verscheidenheid van kerk-
genootschappen hier te lande, de orde bij de openbare uit-
oefening van de godsdienst te bewaren. Maar zij heeft
tevens afgewezen den eischomwaar men voor zich vrij-
heid vroeg, beperking voor andersdenkenden daar te stellen.
Art. 188 der Grondwet hield een voorschrift in, dat
geen wettigen waarborg behoeft. Het doel daarvan was
gewis ruimer dan eene bloote vrijheid van denken toe te
laten. Het ruimer denkbeelddat er in opgesloten lag,
om zijne godsdienstige meeningen met volkomen vrijheid te
kunnen belijden, is nu uitgedrukt. Het vestigt een beginsel
van vrijheid, dat redelijkerwijze aan niemand mag worden
ontnomen. Hij die eene andere bepaling zoude verlangen
eischt de vrijheid voor zich, bet wist ze aan andersdenken
den. Zoodanige leer kon niet opgenomen worden bij eene
grondwets-herziening, waarvan het doel is, om, behoudens
de orde, de vrijheid van alien zooveel mogelijk uit te breiden.
In art. 189 der Grondwet werd aan alle godsdienstige
gezindheden gelijke besclierming verleend. Die uitdrukking
van ugezindheden" was zeer onbestemd. Zij liet als het
ware, even als art. 188, de bedoeling in het duister. De
Regering verlangt licht in de wetten, en het is daarom,
dat de woordengodsdienstige gezindheden in dat van ukcrk-
genootschappenn zijn veranderd.
In art. 190 der Grondwet zijn de •woordenpolitieke voor-
regten veranderd in dat van uburgerschapsregtenvermits
er tlians geene rede meer van voorregten kan zijndaar
de regten der ingezetenen in algemeene trekken door de
wetten worden vastgesteld.
Van meer belang intusschen zijn de bepalingen over de
openbare godsdienstoefening en de verkondiging van ker-
kelijke voorschriftenzonder voorafgaande cenguur.
De Regering heeft, ten aanzien van het eerste punt, met
aandacht overwogen, of het oorspronkelijke ontwerp van
herziening waarlijk aanleiding konde geven tot openbare
godsdienstoefening op openbare plaatsen en wegen, of daar-
uit spanning en onrust konden geboren worden. Zij heeft
geoordeeld hieromtrent alien twijfel te moeten wegnemen,
en daardoor gewis veler wensch te bevredigen.
In den regel is nu alle openbare godsdienstoefening al-
leen toegelaten binnen gebouwen en besloten plaatsenter-
wijl alleen daarwaar zulks thans naar de wetten en re-
glementen in gebruik isde godsdienstoefening ook buiten
de gebouwen is geoorloofdopdat aan geene verkregen reg
ten met omzigtigheid en beleid toegestaanzou worden te
kort gedaan.
Maar zoo de Regering van de eene zijde heeft gehoor
gegeven aan de wenschen van hen die verzekering verlang-
den tegen alle botsing tusschen de onderscheidene kerkge-
nootschappen, zij heeft van de andere zijde den eisch afge
wezen om aan andersdenkenden eene voorloopige censuur
op te leggenwelke geheel in stryd is met alle overige be-
ginselen der Grondwet, en een wapen zoude zijn in de hand
van de Regering, waarmede zij zich wel zoude kunnen
kwetsenmaar niet verdedigen.
Hoe? In een land, waar bestaan zoo vele genootschap-
pen, die buitenlandsche betrekkingen aanknoopen, waaron-
der er zelfszijn, wier liandelingen met den sluijer van het
geheim zijn bedekt, zoude men het godsdienstig begrip van
ruim een derde der ingezetenen aan banden willen hebben
gelegd, welke de Regering willekeurig zou kunnen inkrim-
pen of uitrekken!
Het is eene leerstelling van een groot deel der ingezete
nen, dat het Hoofd hunner kerk de voortdurende verte-
genwoordiger van het geestelijk beginsel is, door den Stich-
ter hunner leer gevestigd, en dat zij met zekerheid kunnen
berusten in de uitspraken, die dat Hoofd hunner kerk over
kerkelijke aangelegenheden doet. Die uitspraken moeten
zijnaar hunne leer, ongeschonden uit de hand hunner
priesters vernemen. Met welk regt zou nu in een Staat,
waarin alle kerkgenootschappen gelijke bescherming genie-
ten de Regering zich de magt toekennenom die uitspra
ken vooraf te onderzoekenterug te houden degenendie
haar minder aangenaam warenze te wijzigen en te ver-
minken, en dat willekeurig, zonder regel of vasten grond
van beoordeelinst?
Neen Er staat naast geschrevenDe Koning waakt
dat alle kerkgenootschappen zich houden binnen de palen
van gehoorzaamheid aan de wetten van den Staat," zoo als
er geschreven staatdat alle ingezetenen en zedelijke lig—
chamen binnen die palen moeten blijven, zonder daarom
aan iemand de verpligting op te leggen, om, v<5(5rdat hij
eene daad pleegt, vdordat hij een woord spreekt, schrijft
of drukt, daarop de goedkeuring van het gezag te vragen.
Het waken der Regeringdat alien blijven binnen de palen
der wet, bestaat in het beteugelen van hen, die buiten deze
palen gaan, niet in het vlechten van banden, opdat zij
dezelve niet zouden kunnen overschrijden.
Als het bedoelde kerkgenootschap vraagt, om, zonder
voorloopige censuur, met hare hoofden briefwisseling te hou
den, en zonder voorloopige censuur hare kerkelijke voorschrif
ten af te kondigen, vraagt het slechts die vrijheid van gods
dienstoefening, welke hare leer behoeft. En, als andersden
kenden de Regering den last willen opleggenom preventive
maatregelen tegen deze vrijheid te nemen, vragen zij geene
vrijheid meer voor zich, maar eene beteugeling voor ande-
renwelke zij voor zich zouden verwerpen. Daaraan mag
do Regering geen gehoor geven.
En, wat zou de Regering met dat gevaarlijk wapen doen
Indien zij er met gestrengheid gebruik van maaktindien
zij verwerpt al datgenewatbij vergezochte gevolgtrek-
king, nadeelig zou kunnen werken, zal alle vrijheid van
verkeer tusschen de hoofden van het kerkgenootschap en
de leeken belemmerd zijn, en er is religie-haat en religie-
oorlog uit te voorzien. Indien de Regering daarontegen mild
is in het toelaten der afkondigingenen uit die afkondigin-
gen vloeijen inderdaad ongeregeldlieden voort, dan is zij
de deelgenoote van de oorzaken dier ongeregeldheden en
onmagtig, om ze te beteugelen.
Het placet is alzoo in de hand der Regering een wapen
dat haar in hare roeping, om rust en orde te bewaren,
slecht verdedigt, maar dreigt haar zelve te kwetsen.
Het is hier als in de meeste maatschappelijke zakenhet
goede, het nuttige, het doelmatige zijn onderdeelen of ge-
volgen van hetgeen regtvaardig is.
De Regering, die hier tegenstand biedt aan de weinig
beradene wenschen van hendie andersdenkenden aan ban
den willen leggen buiten de onderdrukking van elke over-
treding der wet, toont hierdoor, dat zij onder geen geestelijk
gezag hoegenaamd wil bukkenen dat zijals het noodig
is, ten aanzien van alien, zonder onderscheid, genoegzame
kracht zal weten te ontwikkelen, om alle genootschappen
binnen de palen van gehoorzaamheid aan de wetten te
houden.
De Raad van Ministers,
D. DONKER CURTIUStijdelijk Voorzitta-.
Gedrukt bij H. A. M. ROELANTS, te Schiedam.