weten en de zegepraal werd voor de vrijheid bevochten. Maar in de oude Republiek kon daarom het regt, waar- over wij handelennog niet in zijn vollen omvang toege- kend worden; men vreesde teregt, dat de partij, die men bad bestreden, andermaal zou opstaan; en, niettegenstaande de overwinning onder de leus der vrijheid was bebaald, niet ieder kon die vrijheid dadelijk in dezelfde mate deel- achtig worden. Maar toen er in de laatste eeuw eene om- wenteling plaats greepzoowel in de denkbeelden der men- schen als in het lot der statentoen werd die vrijheid en gelijkheid in meer algemeene trekken gevestigdvan toen af werd de broederhand gereikt aan andersdenkeuden en sedert niet meer teruggetrokken. Maar waarom werd die vrijheid in de Grondwet van 1814 gewaarborgd Wij we ten het, die Grondwet berustte op historische herinneringen van de oude Republiek, en deze herinneringen waren in dit opzigt niet gelukkigze waren thans niet meer passend voor den grondwetgeverhier moest eene afwijking van die historische herinneringen plaats hebbeneene afwijking van hetgeen vroeger bestond; hier moest de vrijheid van gods- dienstige begrippen voor elk worden gewaarborgd. Daarom las men in die GrondwetDe volkomen vrijheid van godsdienstige begrippen wordt aan elk gewaarborgd." En wanneer wij nu in ons ontwerp spreken van belijdenisin plaats van begrippenwillen wij dan eigenlijk wel iets an- ders voorstellen, dan hetgeen, naar mijne innige overtui- ging ten minsteook in de denkbeelden van hendie in 1814 en 1815 de Grondwet hebben gegeven, gelegen was? Voorzeker neen. Maar de ondervinding heeft geleerd, dat ook ten deze het menschelijk vernuft vindingrijk is geweest. Men heeft eene andere uitlegging aan die woorden gege ven, dan ik meen, dat de bedoeling is geweest, waarmede zij geschreven werden. Men heeft die woorden zoo ver- klaard, alsof men wel vrijheid had te denken wat men wil- de, maar niet om te uiten wat men dacht. Maar wanneer daaronder niets anders wordt verstaandan is de godsdienst niet vrijen men behoeft de erkenning dier vrijheid van denken niet in de Grondwet op te nemen, want die vrij heid is niemand in staat ons te ontnemen. Neenruimer is de beteekenis dier woorden: en daarom hebben wij in dit wets-ontwerp geschreven (art. 2): Ieder belijdt zijne godsdienstige meeningen met volkomen vrijheid." Nu zal het niet meer twijfelachtig zijn, wat die godsdienst-vrijheid beteekent: vrijheid van begrippen en vrijheid van belijdenis. Maar die vrijheid zou gevaarlijk kunnen wordenzeide mener zouden misbruiken uit kunnen ontstaanonder den dekmantel der godsdienst zou men de hand kunnen slaan aan alles, wat de veiligheid, rust en orde in den Staat verzekert. Wij meenen, dat die woorden zoo ter neder waren gesteld, dat hijdie het heilige door zoodanig mis- bruik mogt willen ontheiligen, steeds zou kunnen worden bedwongen in het belang der maatschappij maar toch drong men aan op eene bepaling, die getuigde van zorg voor de veiligheid van den Staat en de rust der ingezetenen, en de Regering heeft niet geaarzeld er de woorden bij te voe- nenbehoudens de bescherming der maatschappij en harer leden tegen de overtreding der strafwet." De veiligheid der maatschappij en harer leden moest worden beschermd en daarvoor heeft men thans den zekersten waarborg. Ik moet opmerken dat wij hier geven vrijheid in alles en voor alienwij geven hier vrijheid aan katholijkenaan protestantenaan alien in gelijke mate. En nu klage men niet, dat de hervormde kerk voor een gedeelte niet die volkomene vrijheid genietwaarop zij aanspraak heeftom- dat een zeker toezigt over haar van wege de Regering wordt uitgeoefend. Ik kan daarop al dadelijk antwoorden, dat dit toezigt zich niet verder uitstrekt dan de kerk zelve verlangt; dat het bovendien alleen bij de hervormden en luthersclien en niet bij de overige protestanten wordt uit geoefend en datzoo de hervormde en luthersche kerk het in haar eigen belang noodig mogten achten den band te verbreken, die haar aan den Staat hecht, een band, dien ik voor mij heilzaam acht voor beide, die haar kraclit geeft en steun, zoo zal de Staat haar de vrijheid niet betwisten, waarop haar de Grondwet aanspraak geeft, en zal blijven hopendat zoodanig kerkgenootschap niet te laat zal be- treuren, dezen band te hebben verbroken. De vrijheid van godsdienst bestaat dus, en een uitvloei- sel van die vrijheid voor alien en in alles is hetgeen in art. 8 is uitgedrukt, de opheffing van het regt van placet. Het regt van placet! Ik zal niet spreken van die kerk, op welke dat regt bepaaldelijk doelt. Ik zal niet betoogen dat die kerk met het bestaan van dat regt die vrijheid mist, die wij aan alien in alles wenschen te geven. Mijn ambtgenoot, die bepaaldelijk is belast met de zorg voor de belangen van dat kerkgenootschap, zal dit nader ontwik- kelen? Ik bepaal mij slechts tot de opmerkingdat het regt van placet is a. onnoodigdat het is b. onuitvoerlijk dat het eindelijk is c. gevaarlijk. Het regt van piacet is onnoodig, omdat de tijden ver- anderdzijn, omdat de tijden van Pius IX niet die zijn van Bonifacius VIH, omdat de banbliksems van het Vatikaan niet meer in staat zijn keizers en koningen op hunne troo- nen te doen sidderen, omdat het alvermogen van Rome in onvermogen is veranderd daarwaar het niet is het zigt- baar geestelijk opperhoofd, sprekende tot de geloovigen zijner kerk. b. Ik noem dat regt ook onuitvoerlijkomdat de druk- pers aan alle einden der aarde verkondigt hetgeen van Rome is uitgegaan. Ik weet weldat er onderscheid in is gelegen, of men Rome's voorschriften leest in een dagblad of tijdschrift, dan wel of men ze verneemt, afgekondigd door een priester in zijn plegtgewaad, staande voor het altaar in de kerkmaar wat zoudt gij wel denkenals die priesterin datzelfde plegtgewaad gehuldaan de ge loovigen bekend maakte, dat hij een bul van Rome ont- vangen haddie hij gewenscht had hun mede te deelen maar dat hij daarin verhinderd was geworden Gelooft gij, dat de gevolgen dan minder onaangenaam voor de Regering, minder gevaarlijk voor den Staat zouden wezen? Ik geloof integendeel, dat de twist en tweedragt, waar- voor men vreest, juist daardoor zouden worden aange- stookt en bevorderd. c. Ik noemde in de derde plaats dat regt gevaarlijk-, want de Regering des lands laadt daardoor op zich de verantwoordelijkheid voor al hetgeen daar wordt afgekon digd die anders op den priester rust. Er komt een bul van Romenu moet de Regering beoordeelenof het pla cet daarop al dan niet zal worden verleendverleent zij het niet, o waar is dan de grens der moeijelijkheden en twisten, die daaruit voor haar kunnen ontstaan? Ver leent zij het wel', dan ontheft zij den priester van de ver antwoordelijkheid voor de gevolgenen neemt door die daad zelve die geheele verantwoordelijkheid op zich. Bovendien is dat regt gevaarlijk, en daarmede beant- woord ik den laatsten spreker, omdat een preventive maat- regel, al is het bij exceptie, in de Grondwet opgenomen, nadeelig is voor den regts-toestand der maatschappij. Neemt ddn preventiven maatregel op, en gij hebt de deur open- gezet tot vele andere, strijdig met aangenomen stelsel,aan- druischend tegen de ware belangen der maatschappij. Een redenaar uit Noord-Holland heeft gevraagd (en hij scheen van mijne beantwoording zijne stem afhankelijk te maken), of het protestantsch gedeelte der Natie geene na- deelen door de opheffing van het regt van placet zou on- dervinden. Mijn antwoord is, dat aan alien dezelfde mate van vrijheid door de Regering wordt verleend, en dat hij, die met die gelijke mate niet tevredenis, meer eischt voor zich zelvendan hij aan anderen wil toegekend zien. Een ander geacht lid heeft gevaaagd eene uitlegging van art. 192 der Grondwet. Het zij mij vergund op te merken, dat de leden der Regering hier zijn opgetreden als verdedigers der onderscheiden wetsbepalingenwaardoor veranderingen in de bestaande Grondwet worden voorge- steldmaar niet als authentieke interpretatoren der arti- kelendie onveranderd zijn gebleven. Wij verdedigen al leen onze voorstellen en kunnen niet interpreteren wat we niet voorgedragen hebben. Nogtans wil ik mijn gevoelen gaarne mededeelen. Ik treedt niet in de motievendie mijnen ambts-voorganger hebben bewogenom te berusten in de bekende beslissing van den Hoogen Raad; ik voor mij wil wel bekennen, dat ik misscbien van die beslissing in rivisie zou zijn gekomen; maar hoe dit zij, dat geachte lid weet zeer weldat ddn vonnis van den Hoogen Raad en nog wel niet in het hoogste ressort gewezengeene jurisprudentie vestigt. Zoo we ons beroepen op antece- denten, dan beroepen we ons niet op dat arrest, dat geene jurisprudentie daarstelt, maar dan beroepen we ons op de antecedenten der Regering, op de wijze, waarop de Re gering dat art. 192 steeds begrepen heeft, en deze opvat- ting zal te ligter de uwe worden, als gij goedvindt te le- zen de laatste alinea der memorie van beantwoording ten aanzien van dit wets-ontwerp luidende De Regering vindt des te minder redenom de woordengodsdienstige gezindheden in dat van kerkgenootschappen te veranderen omdat aan het laatste woord onmogelijk eene andere betee kenis dan aan het eerste kan worden gegeven." Ziedaar dan ook te dezen aanzien de zienswijze der Regering u medegedeeld. Kortelijk heb ik die ontwikkeld. Het zal thans van uwe stem afhangen, Edel Mogende Ileerenom ook ten aanzien van het godsdienstige vrij- zinnige bepalingen in de Grondwet op te nemen. Ik ein- dig mijne rede met deze bede, dat U Edelmogenden niet mogen vergeten het voorschrift: n fidn is uw meester, en gij zijt alien broeders!" (Het vervolg in een volgend N°.) Gedrukt bij H. A. M. ROELANTS, te Schiedam.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

De Maasbode | 1853 | | pagina 7