VOOR SCHIEDAM, VLAARDINGEN, IAASSLUIS. ROZENBERG, BRIELLS EN HELLEVOETSLUIS. A". 28. Woensdag, 13 Julij. NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD A. M. ROELANTS, TOEZIGT OP DE 0NDERSCIIE1DEIVE KERKGE NOOTSCHAPPEN. DE MAASBODE. Dit Blad verschijnt geregcld alle Woensda- gen. De prijs is per drie maanden voor Schiedam f75, voor Vlaardingen, MaassluisRozenburg BrielleHellevoetsluis -.90. Voor alle andere steden franco per post f 1.05. Alle Boekhan- delaren en Postkantoren nemcn bestellingen aan. UITGAVE VAN TE SCHIEDAM. De prijs der Advertentien, is van 1-6 regels f-.60, behalve 35 Cents zogelregt voor het liijk. Alle regels daarenboven 10 Cents. Kapitale letters of vignetten betalennaar de plants die zij innemen. Alle advertentien moeten Dings- dag vodr een uur ter drukkerij te Schiedam zijn. KorrespondentenJ. A. KANNGIESSERle Vlaardingen; Wed. G. van der WEIJDEN, te Maassluis; II. G. van STEEDENte Hellevoetsluis. Abonnementen worden mede aagenomen bij H. Schooneveld Zn.te AmsterdamGebr. Uendrikscnte Rotterdam, en verder bij alle Boekhaudelaars en Postdirecleuren. Eenige dagen geleden werd van de zijde der Regering aan de Staten-Generaal ter overweging aangeboden het in de Troonrede toegezegde wets-ontwerp tot regeling van het toezigt op de onderscheidene kerkgenootschappen. Dat ontwerp heeft algemeen de grootste belangstelling opgewekt. Van vele zijden ondervindt het heftige tegen- kanting. Bij de beschouwing van de ingediende voor- dragt hebben we ons op een geheel onpartijdig standpunt geplaatst. Wij herinnerden onsdat het Ministerie in zijn bekend rapport aan den Koning, van 26 April jl.ver- klaard had, dat het zijne ernstige zucht was, om de groud- wettige bepalingen nopens de godsdienst met beleid en met de meest mogelijke onpartijdigheid te handhaven, opdat elke godsdienstige belijdenis waarlijk vrij blijve, en elk kerkgenootschap gelijke bescherming geniete. Toen dat programma van het Ministerie bekend werd, behielden wij ons het gevoelen over de aan te bieden wet uitdrukkelijk voor. Wij zijn het toch volkomen eens met den minister voor de zaken der Roomsch-Catholijke Earedienst, die in 1818, bij de herziening derGrondwet, zeide: »Levenslang hoop ik mijne beste pogingen aan te wenden om godsdienst- vrijheid en ware verdraagzaamheid te bevorderen." Maar het is tevens pligt de Groudwet naar waarheid uit te leg- gen en in toepassing te brengen. Art. 164 verleent vol komen vrijheid van godsdienst. Art. 165 verleent aan alle kerkgenootschappen gelijke bescherming. Doch art. 169 bepaalt evenzeer, dat de Koning waakt, dat alle kerkge nootschappen zich houden binnen de palen van gehoorzaarn- heid aan de wetten van den staat. A1 de artikelen der Grondwet hebben dezelfde kracht en dezelfde waarde. Bij de beoordeeling van het wets-ontwerp dient derhalve eene vraag op den voorgrond te worden geplaatst, waarvan de beantwoording het geheele onderwerp moet beheerschen. Zij is deze: laat de Grondwet de vaststelling van derge- lijke wet, als nu voorgedragen is, toe? En die vraag mee- nen wij na rijp onderzoek toestemmend te moeten beant- woorden. Reeds uit het aangehaalde art. 169 blijkt het, dat de grondwetgever van de veronderstelling is uitgegaan dat er ter dezer zake wetten zouden zijn. Doch wij heb ben eene autoriteit voor ons, die deze meening allezins versterkt. Het is de redevoering, die de minister voor de zaken der Ilervormde Eeredienst in 1848, bij de herzie ning der Grondwet, in de dubbele Tweede Kamer heeft gehouden. Met die rede werden de beraadslagingen over de wijzigingen in het Vie. hoofdstuk der Grondwet, ge- sloten. Z. Exc. geeft daarin de betrekking tusschen Kerk en Staat op de volgende wijze aan: De Kerk niet boven i) den Staat, niet buiten den Staat, maar zich vrijelijk be- wegende in den Staat, en die vrijheid onbelemmerd ge- nietendemils blijvende binnen de grenzen van de wetten van den Staat." De vrijheidgaat Z.Exe. voort, moet i) steeds blijven ondergeschikt aan de wet. En mogt men zich i) daardoor te zeer belemmerd achtenmen zou dan in het land der vrijheid niet behooren te verblijvenwant de wetten van den Staat kunnen niet worden gewijzigd naar de godsdienstige overtuiging van sommigen. Dan toch a zoude niet meer de Kerk kunnen blijven in den Staatmaar heerschappij voeren over den Staat." Maar nog eene andere autoriteit is voor dat gevoelen bij te brengen. Art. 169 der Grondwet komt nagenoeg overeen met art. 194 der gewijzigde Grondwet van 1840. Immers in beide artikelen wordt aan den Koning de zorg opgedragendat zich de kerkgenootschappen (of gezindhe- den) houden binnen de palen van gelioorzaamheid aan de wetten van den Staat." Nu leze men de artikelen, die in 1837 door den heer Thorbecke over het kerkelijk staatsregt in het Journal de la Haye zijn geschreven (welke afzon- derlijk het licht hebben gezien), waarin we bijna op elke bladzijde het stelsel ontwikkeld vinden, dat de overheid de bevoegdlieid heefttot het nemen der noodige maatre- gelenom de kerk te houden binnen de wettige palen harer religie-oefcning; uit welken hoofde de kerkelijke wetten en instellingendoor de kerkmagt gemaakt, de bekrachtiging behoeven. Het is echter niet noodig zoo ver op te klimmen. Ook na de herziening der Grondwet van 1840, heeft de heer Thorbecke in zijne Aanteekeningen op de Grondwet, Tweede deel, bladz. 231, dezelfde meening ontwikkeld. Hij ge- waagt daar van de uitleggingdie aan de woorden aan de wetten van den Staat" moet worden gegeven en zegt daarbij o. a.regten van het genootschapdie zonder dwang niet uitvoerlijk zijn, moeten niet dan met staats- gezag ten uitvoer kunnen worden gelegdhetgeen vooraf stellige bekrachtiging van zijne zijde eischt. Het toezigt, gaat hij voort, treft in de eerste plaats de reglementen of wet- gevende voorschriftenwelke het kerkgenootschap krachtens zijne autonomie vaststelt. Zij worden aan het oordeel der Kroon voorgelegd, ten einde zij de gansche inrigting doorzie en de uitvoering van hetgeen met de wettige staatsorde' strijdig mogt zijn, verbiede. Het is de taak der wet te bepalen, wat at, cer 'tin werking home, aan dat oordeel moet worden onderworpen." Hot is dus blijkbaar, dat art. 169 der Grondwet inede- brengtdat er wetten kunnen worden vastgesteld ten aanzion van het gewigtig onderwerp van de Godsdienst, waartoe Hoofdstuk VI betrekking heeft. Werkelijk bestaat er eene Fransche wet over dat teeder punt. Het is de wet van 8 April 1802 (18 Germinal art. X). En dat die wet van kracht is, blijkt ten eerste uit de Nota, welke de Regering in 1848, bij de herziening der Grondwetbij hare Memorie van beantwoording heeft overgelegd, waar die wet in de eerste plaats vermeld wordt onder de verordeningenwelke alsnog in het hertogdom Limburg en in sommige plaatsen der provincien Noord- brabantGelderland en Zeeland van toepassing zijn. Maar het blijkt vooral uit het Rapport dor Staats-Commissie belast met het onderzoek der nog bestaande wetten van Franschen of anderen oorsprong. Die Commissie heeft in haar Rapport van 1849, deel I, bladz. 125, de bedoelde wet in de eerste plaats opgenoemd onder de zoodanige welke voorloopig op den bestaanden voet uitdrukkelijk be hooren te worden gehandhaafd voor het hertogdom Lim burg en den liuker-oever van de AVester-Schelde. En de Commissie voegt er in haar Rapport bijdat het on- raadzaamonregtvaardig en ongeoorloofd zijn zou, Limburg en Staats-Vlaanderen door eene afschaffing in massa van de aldaar wettig geldende uitvloeiselen van het concordaat terug te brengen tot den toestand van een land van missie." Het blijkt dus duidelijk, dat zelfs de heeren Metman, de Pinto en Olivierwaaruit de Staats-Commissie bestond nog in 1849, en dus een jaar na de laatste herziening der Grondwetvan oordeel waren, dat de wet-Kwi 18 Germinal jaar X, immers voor een deel kracht was en voorloopig in stare Twee punten staan dus vast wettig te achten is, te dezer zak len, en 2°.) dat er zeker voor een sche wet bestaatdie op wettige ingetrokken. behaome 4p die: fcrond- steL bFr^b'-fc9 Qi

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

De Maasbode | 1853 | | pagina 1