Binnenlandsch Overzigt.
Buitenlandsch Overzigt.
En wat nu de wenschelijkheid betreft, dat er eene wet
worde vastgesteld, om de beginselen in toepassing te bren-
gen, die geworteld zijn in het zesde hoofdstuk der Grond-
wet, omtrent dat punt deelen wij gebeel en al het gevoe-
len van den heer Godefroi, die den 25 Junij jl. in de Tweede
Kamer der St. Gen. o. a. zeideIk behoor tot diegenen
die met de Regering meenen, dat eene wet noodig is, om
de beginselen in toepassing te brengendie geworteld zijn
in het Zesde Hoofdstuk der Grondwet. Ik geloof, dat de
bezwaren, welke de toepassing van dat hoofdstuk heeft doen
ontstaan grootendeelszoo niet geheelte wijten zijn aan
het gemis van wettelijke regelingaan het gemis van vaste
regelen, die de daar nedergelegde beginselen in toepassing
brengen. Ik zeg dit niet met het oog alleen op de ge-
beurtenissen van den laatsten tijdniet met het oog alleen
op ddn kerkgenootschapmaar met het oog op alle kerk-
genootschappen in Nederland. Ik geloof, dat er voorbeelden
zijn aan te voeren van bezwaren, die bij alle kerkgenoot-
schappen zonder ondersclieid zijn ontstaan, ten aanzien van
hunne verhouding tot de Regering, en die hun oorsprong
te danken hebben aan het gemis van vaste wettelijke regels,
waarop deverhouding tusschen de kerkgenootschappen en
den Staat behoort te zijn gevestigd. Ilet gemis van wet
telijke regels heeft er toe moeten leiden, dat abstracte, alge-
meene beginselen in toepassing zijn gebragt, deels in de
Grondwet geworteld, deels aan de Grondwet toegeschreven
ofopgedrongenbeginselen, welke door hen, die tot de toe
passing geroepen waren, steeds naar hunne eigene, individuele
en daardoor dikwerf verschillende inzigten worden in werking
gebragt. Die staat van wetteloosheid moet leiden tot wil-
lekeur. Ik herhaal dus, bij mij staat de overtuiging vast,
dat eene wet, als die de Regering heeft aangekondigdnood-
zakelijk is. Of die wet zal beantwoorden aan hetgeen ik
mij daar van voorstel, dit zal de tijd moeten leer en
Dat oordeel is het onze. De ondervinding der laatste
jaren heeft, zoowel ten opzigte van het Hervormde, als
ten aanzien van dat der Roomsch-Katholijke en Israeliti-
sche kerkgenootschappen, de noodzakelijklieid aangetoond,
dat er eene wet tot stand kome, om de beginselen in toe
passing te brengendie in het VI hoofdstuk der Grondwet
geworteld zijn.
De groote vraag is dus nuvoldoet het aangeboden ont-
werp aan onze wenschenzijn al deszelfs bepalingen met
de Grondwet overeen te brengen? Dat zijn vragen, die
wij in een volgend n°. naauwgezet hopen te onderzoeken
Ilet Handelsblad heeft in de afgeloopene week een gewigtig staats-
stuk openbaar gemaakt. Het is eene vertaling van het antwoord,
door den H. Stoel den 1 Junij gegeven, op de nota van den Ne-
derl. gezant te Rome, van 10 Mei jl.betrekkelijk de stukken
die kort te voren van den H.S. waren uitgevaardigdtot regeling
van de bisschoppelijke katholijke hierarchie in het koningvijk der
Nederlanden. Daarbij wordt op nieuw verklaard, dat de onder-
stelde belofte van eene nadcre mededeeling, betrekkelijk den tijd
en de wijzewaarop de H. S. zich voorstelde de herstellingdie
men voor hadte verwezenlijkenniet bestond; dat niet de minste
onvoegzaamheid aan de zijde van den H. S. gelegen wasdeze
mededeeling niet gedaan te hebbente minder nogdaar deze
aan het koninklijk gouvernement door tusschenkomst van zijnen
vertegenwoordiger in tijds de officiele en volkomene onderhandelin-
gen over het wezen der zaak had toegezonden dat de H. S zich
aan deze stukken gehouden had na de uitdrukkelijke verklaring van
het Gouvernement zelf, dat er geen hinderpaal bestond voor den
H. S. ter vrije regeling van de K. Kerk in Nederlandwaar het
beginsel, door de Grondwet van het Rijk gevestigd is, dat elk
godsdienstig genootschap vrij iszich zulk een vorin van organi-
satie te geven, als haar voegzaam zou zijn; en dat, daar de H.
S. een bewijs wilde geven van de inschikkelijkheid, die hem eigen
is, wanneer de omstandigheden er zich niet tegen verzetten, hij
niet in gebreke bleef, officieus aan het ministerie het voorafgaand
advies, dat mon bcgeerdete doen toekomen. Daarenboven
zegt de Nota (en dit is opmerkelijk, omdat door de vorige Minis
ters bepaaldelijk het tegendcel is beweerd), is de II. S. in het be-
zit van stellige documenten, waaruit blijkt, dat dit advies workelijk
gegeven is aan verscheidene leden van het ministeriedat kort
daarna aftrad en dat men in die omstandigheden de verzekering ge
geven heeftdat de oprigting der vijf bisschoppelijke zetels niet den
minsten teoenstand te duchten had." Daaruit wordt afgeleid, dat
de H.S. al het noodige heeft aangewend, opdat de koniuklijke re
gering der Nederlanden genoegzaara zou ingelicht zijn over deszelfs
bedoelingen. (Dit komt overeen met hetgeen we vroeger, als slot-
som onzer overtuiging, hebben medegedeeld).
In de Nota wordt verder gezegddat in de Pauselijke allocutie
slechts ter loops wordt aangewezen hetgeen men verward vindt
voorgesteld in de schriften van geschiedschrijvers niet alleen Ka-
tholijken, maar zelfs I'rotestantsche, die zich er op toelegden, om
onpartjjdig de ware toedragt der geheurtenissen te verhalen. Bij
naauwgezette overweging der allocutien zal men daarin zeer sterk
uitgedrukt vinden de regtmatige vergelijking tusschen de rampen,
waarmede vroeger de Katholijken in die landen te worstelen had-
den en den beteren staat van zaken die hun in latere tijdeu te
beurt viel en vooral in de tegenwoordige dagen dank zij de wel-
willende stemming ten hunnen opzigte bij den regerenden vorst en
ook aan den verlichten geest van hen, die met de Regering van
de Staten Zr. Maj. belast zijn. Zoo de Ned. Regering besluiten
mogt tot het gemoedelijk onderzoek der vraag in welke betrek-
king do vestiging der hierarchie met de bepalingen der Ned. Grond
wet staatdan acht men het buiten twijfelof eene regering die
gewoonlijk voor geene andere in wijslieid en regtschapenheid wijkt
zal aan hare vroeger gedane formele verklaringen getrouw blijven
en zal zij wanneer het eene wettig gevestigde en volbragte daad
geldtvolmondig erkennen, dat men redelijkerwijze op die daad
niet kan terugkomen met oogmerk er de substantie en vormen van
te wijzigendie er zoo innig aan verbonden zijn. Voorts wordt
opgemerkt, dat de bewuste regeling ten slotte alleen nederkomt op
eene wijze van bestuur meer in overeenstemming met de geestelijke
hulp der Katholijken en te gelijkertijd meer geschikt voor debcschaafde
natien zonder de minste verandering te weeg te brengendie de
rust van hen zou kunnen storendie eene andere godsdienst bclij-
den. Wat den eed betreft, door de bisschoppen af te leggen, deze
moet geene bezorgdheid wekken die moet niet worden uitgelegd
in de voile beteekenis der woordenwant het bevel, waarvan men
bier wil spreken komt eigenlijk neder op de verpligting der bis
schoppen te waken voor de onschendbaarheid der heilige leeringen
ten einde door waarschuwingen en andere zedelijke middelen, eigen
aan hunne bisschoppelijke bedieningde verleiding te verhinderen
die zou kunnen indringen onder de geloovigen, aan het herderlijk
bestuur der bisschoppen toevertrouwd. Intusschen verklaart de kar-
dinaaldatwat de bisschoppen der herstelde kerken in het koning-
rijk der Nederlanden betreft, men den vorm zal vaststellen juist
in dat gedeelte gewijzigddat men op het oog heeft. Uit het slot
der nota blijktdat de Heilige Stoel bezwaar maakt toe te ge
ven aan de verandering in de bisschoppelijke hierarchie die reeds
op zekere plaatsen van het Rijk gevestigd is. Van den beginne af
heeft de Heilige Stoel zorg gedragen aan de vijf bisschoppen instruc
tion te doen toekomen die de voorzigtigheid scheen voor te schrij-
ven. Van daar de volmagt aan de bisschoppen, hun verblijf voor-
loopig elders te vestigen en niet in de hoofdplaats van hun bisdom,
hetgeen inderdaad met die van Utrecht plaats had. (Men verwacht
nu dat de Regering ook hare Nota zal openbaar maken die zij
naar Rome gezonden heeft.)
De Staten van Noord-Holland hebben tot leden der Eerstc
Kamer van de Staten-Generaalin plaats van den heer Foreest,
die tot de Tweede is overgegaangekozen den heer F. van der
Ondermeulen.
De Oostersche zaken houden de aandacht steeds gespannen en
worden eerder iets bedenkelijker, dan dat zij tot eene regeliDg komen.
In de zitting van het Lagerhuis van 8 Julij, heeft lord Pal-
merston de onbepaalde schorsing van de beraadslagingen over deze
questie uitgelokt. De heer Layard heeft op zijn verzoek zijne motie
daarover ingetrokken. Lord Palmerston zeide dat deze motie in
den tegenwoordigen staat van zakenonvermijdelijk met ongelegen-
heden voor de openbare dienst vergezeld moest gaan. De Engelsche en
Fransche gouverneraentenzeide hijvolgen dezelfde politick en
koesteren jegens elkander een volkomen en onwankelbaar vertrou-
wen. Onder deze omstandigheden zouden de discussien over de al of
niet gepaste houding der Engelsche regering in de onderwerpelijke
zaak meer kwaad dan goed stichten. Ten slotte verklaarde hij dat,
wanneer het oogenblik zal gekomen zijnwaarop Hr. Mjs. regering
het oirbaar zal achten inlichtingen te geven, die zoo volledig mo-
gelijk zullen worden gegeven als de omstandigheden en de be-
doelde belangen het zullen medebrengen.
De heer d'lsraeli meendedat uit de woorden des ministers
bleek dat de zaak was achteruitgegaanSir C. Greydat hij juist
het tegendeel geloofde en meende uit de gehouden rede te mogen
opmaken dat het vooruitzigt op eene vredelievende schikking beter
stond dan eene week geleden. Na nog eenige woordenwisselin-
gen gaf den heer Layard (zie boven) aan bet verlangen des mi
nisters toe.
Daar thans de beraadslagingen of de beslissende ministeriiile ver
klaringen vooreerst niet te gemoet kunnen worden gezien gaan
de Engelsche bladen voort hunne gevoelens over de Oostersche
zaak mede te deelen. Zij loopen nog al uiteen. De eigenlijke mi-
nisteriele bladen zijn over het algemeen scherper dan de andere.
Zelfs het ministeriele avondblad dat men wel eens onder den invloed
van lord Palmerston wilde voorstellen is heviger van toon dan de
Times. Het meent dat de vreemde kabinetten uit het gebeurde in het
Parlement de overtuiging zullen kunnen putten dat de Britsche
regering, wel verrc van niet door het Engelsch publiek, in de vast-
lieid zijner stelling, gestennd te worden, met der daad eene groote
mate van zclfbeheersching moet uitoefenen ten einde te voorko-
men dat zij niet door eene kracht achter zich te verre worde voor-
uitgedreven. „Mogt ten laatste de oorlog uitbarsten, gaat het voort,
dan zal Europa de rampwaarmede het bedreigd wordt, aan niets
anders te wijten hebben dan aan de ongehoorde en al trotserende
hardnekkigheid van de eenige mogendheidwier handelwijs maar
al te wel begrepen wordt bij de aanvallen die zij rigt tegen
die haar aan hare deur wederstaan." Zeer scherp keurt dit blad
de handelwijze van de autocratische mogendheid" af, en meent
dat niet het minste bewijs van kleinmoedigheid of weifeling moet
gegeven worden, wil men niet alles op het spel zetten.
Ook bestrijdt het in een ander vertoog de Fransche bladendie
er in dit gewigtig oogenblik op uit zijnom verdeeldheid tusschen
de twee groote westersche volken te zaaijen.
De Times is veel vredelievender van toon. Dat blad is van oor
deel, dat de bezetting van de Vorstendommen en het overtrekken
van de Pruth niet als grond moot worden beschouwd, om de En
gelsche en Fransche vloten de Dardenellen te doen binnenstevenen.
Het meent, dat, indien er niet dadelijk maatregelen van weder-
stand tegen de bedoelde bezetting genomen zijndit alleen daar-
aan is toe te schrijven, dat de onderscheidene hoven nog eenig
vertrouwen hebben in de aanneming van schikkingen, welke, zoo
als van zclve spreekt, de ontruiming van de Vorstendommen moe-
ton in zich sluiten. In volgende n°s. van dit blad, behelst het
breedvoerige beschouwingenwaarin het tegen de zucht ten oor
log opkomt, die zich sedert eenige weken van sommige Engelsche
bladen heeft meester gemaakt. Ook levert het een opmerkelijk
vertoog over Frankrijks tocstand. Het zegt dat de bijzonderhe-
den, welke het omtrent eenen aanslag op 's Keizers leven in de
afgeloopen week, te Parijs, bij den schouwburg vernomen heeft,
van vrij ernstigen aard zijn. Hoe men ook denke over den oor
sprong van Lodewijk Napoleons gezag, zegt het, zal men innig
betreuren dat er zamenspanningen tegen zijn leven gesmeed worden.
Bovendien ziet de Times in het nu gebeurde bet bewijs, dat er
op den bodem van Frankrijks uiterlijk rustigen toestandal do
brandstoffen van den burgerkrijg smculen. Het levert dit blad eene