Binnenlandsch Overzigt.
Zullen de geestelijken bij dergelijke uitoefening der op lieu
rustende verpligtingen van hun gewaad niet mogen voorzien
zijn? Art. 9 (uopens liet klokkengelui) zal, naar wij vreezen,
tot vele moeijelijkheden aanleiding geven, vooral daar, waar
dit tot hiertoe vrij en ongehinderd werd toegelaten en waar
men daaraan gewoon was geworden. Op de wijze van
procederen zijn reeds hier en daar zeer gegronde aanmer-
kingen gemaaktdie wij hier onnoodig achten te herhalen.
Welke reden bestaat er bijv., dat eerste overtredingen met
geslotene deuren zullen worden beliandeld, terwijl bij her-
haalde overtreding de gewone wijze van regtspleging zal
worden gevolgd
Ziedaar eenige vlugtige aanmerkingen op hot ontwerp.
Het blijkt daaruit, dat we gaarne gezien zonden hebben
dat het eene betere regeling van de betrekkingen tusschen
de kerkgenootschappen en den Staat had ingelioudendat
de voordragt bepalingen bevat, die ons vrees inboezemen;
dat sommige artikelen ons wel aannemelijk voorkomen, maar
dat er andere zeer goed gemist kunnen worden, terwijl er
verder artikelen zijn, die verduidelijking behoeven en waar-
uit vooral alle dubbelzinnigheid of alle twijfel moet verdwij-
nen. En wat is dan onze slotsom Zij is deze, dat wij
verwachtendat het ontwerpzoo als het daar ligtmoei-
jelijk de goedkeuring van de vertegenwoordiging zal weg-
dragen en dat wij ook dit niet wenschelijk zouden oordee-
len. Maar het is een ontwerpdat in de afdeelingen der
Tweede Kamer aan een naauwgezet onderzoek is onder-
worpen. De tijd is nog daar, om het toe te lichtente
wijzigen, in te krimpen, aan te vullen en om te werken.
Het gemeen overleg tusschen Regering en Vertegenwoordi
ging kan in dit geval weldadig werken. Het is zeer wen
schelijk, dat dit in dezen plaats hebbe en dat dit met de
meest mogelijke kalmte zal kunnen gescliieden. Op "die wijs
kan er welligt nog eene wet tot stand komendie aan de
eene zijde velen in den laude bevredigt en aan den ande-
ren kant alle beduchtheid wijken en alle vrees verdwijnen
doet. Wij lazen in een der bladendie voor het ontwerp
gestemd zijn deze woordenHet grijpt niet het minst
»in het innerlijke wezen der godsdienst. Het bepaalt zich
i) alleen tot de regeling van uitwendige vormen." De wet-
geving zij er op uit, die woorden in volkomene toepassing
te brengen en de artikelen te wijzigen of te doen verdwij
nen, die in strijd met dien regel schijnen. Kan dit geschie-
dendan bestaat er nog hoopdat de raadplegingen over
dit ontwerp tot een goed einde zullen leiden en dat er geene"
meer moeijelijkheden in het Vaderland zullen geboren wor
den. Naar mate de tijd ons mogt veroorlovenhopon we
in volgende Nos. op deze voordragt, of op de handelingen
der Kamers deswegeterug te komen.
I)e afdeelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal hebben
het onderzoek over het ontwerp van wet tot regeling van het toezigt
op de kerkgenootschappen nagenoeg ten einde gebragt. Men ver-
neemt, dat de hehandeling van het ontwerp tot belangrijke en uit-
eenloopende beschonwingen in de afdeelingen der Kamer heeft aan
leiding gegevenzoo wel wat betreft de vraag of het ontwerp met
de bepalingen der Grondwet is overeen te brengenals wat aangaat
den inhoud der voordragt. Omtrent het eerste punt moeten de ge-
voelens zeer verdeeld geweest zijn. Ten aanzien van het laatste ver-
neemt men dat er vele aanmerkingen van verschillenden aard ge
maakt en dat er onderschcidene wijzigingen in het ontwerp voorge-
steld zijn. Het opmaken van het verslag over dit ontwerp door de
Commissie van rapporteurs zal wel eenige dagen duren. Die rap
porteurs zijn de heeren Groen van Prinsterer, Westerhoff, Wintgens,
Sloet tot Oldhuis en de Brauw.
De stukken tusschen de Regering en het Hof van Rome in
den laatsten tijd gewisseld betrekkelijk de hierarchiezijn thans
ter griffie van de Kamer ncdergelegd.
Onder die stukken behoort in de eerste plaats de nota, den 10
Mei jl. door den Nedcrlandschen gezant te Rome ingediend. Daarin
wordt op nieuw kennis gegeven dat de stnkken in Maart jl. bij
de orgnnisatie van de Kath. Kerk in Nedcrland uitgevaardigd
een pijnlijken indruk op de bevolking dezes rijks gemaakt hebben
dat de Nederlandsche Regering steeds bezield blijft door den vuri-
gen wensch om met die van Z. H. op eenen voet van gelijke we-
ilerkeerige welwillendheid te blijven als reeds zoo lang tusschen
beide regeringen bestaan heeftdoch datzeker tegen de bedoe-
ling van Z. H.in de bekende aanspraak een govoeligen indruk is
gemaakt op den geest van 't hoofd van dezen Staat en van het Ne
derlandsche volk. De Nederlandsche regering moet, met den mees-
ten eerbied, protesteren tegen hetgeen de allocutie van 7 Maart
als kwetsend voor de eer van de Natie en voor de geschiedkundige
herinneringendie dicrbaar zijn nan 't hoofd van den Staat en
voor de meerderheid der bevolking, inhoudt en ook de vele on-
naauwkeurighcdenin de geschiedkundige feiten, welke daarin voor
komen. Die hebben teregt de gevoeligheid der natie opgewekt;
die, indien het niet spoedig gelukt te doen vervallen, zou kunnen
voercn tot uitkomsten, allezins strijdig met de bodoeling van Z. H.
en zeer smartelijk voor 't hart van Z. M. den Koning der Neder-
landen die zijne Katholijke onderdanen eveuzeer bemint, als hen
die eene andere godsdienst zijn toegedaan.
In de Nota wordt vervolgens aangodrongen, dat de verdraagzaam-
heid in het godsdienstige niet zorgvuldig genoeg kan worden ge-
handhaafddat de sonvereincn er het voorbeeld van moeten geven
om er de zegen onder de volketi van te bevorderen; dat het daarom
te vcrtrouwen is dat de H. Vader in zijne wijsheid de juistheid
van deze opmerkingen zal erkennen en de middelen zal weten te
vindeuom de gevoeligheid weg te nemen welke door bovengc-
noemde allocutie is te weeg gebragt.
Overgaande tot den grond der zaak wordt in de nota gezegd
dat de Grondwet geene uitdrukkelijke melding maakt van de rege
ling der kerkgenootschappenmaar dat zij de vorigc uitoefening
van alle godsdienstcn bekrachiigtevenzoer als den pligt. om aan
do wetten van den Staat te gehoorzamenen zij tevens aan't hoofd
van den Staat den pligt oplegt om te waken dat de uitoefening
van geene godsdienst boegenaamd de orde of de openbare veilig-
heid verstoreen om te zorgen dat alle godsdienstige gezindtcn
gelijkelijk worden beschermd
Voorts wordt kenbaar gemaakt dat Z. M. al het voorgevatlena
in rijpe overweging zal nemen, ten einde er de bepalingen van de
Grondwet met kalmte en onpartijdigheid op toe te passenten einde
te onderzoeken of, in 'talgemeen, dergelijke vraagstukken wel van
dien aard zijn, dat zij het ondeiwerp van eene diplomatische brief-
wisseling kunnen uitmaken; en de koning zal zich daarbij afvragen
„of, terwijl, aan den eenen kant, al hetgeen behoort tot het gods-
dieustig geloof van zijne Katholijke onderdanen en de inwendige
regeling van hun kerkgenootschapslechts de Katholijken zelve aan
gaat aan de andere zijde al hetgeen betreft de toepassing en de hand-
having van de vrijheid die de Grondwet in zijne Staten aan alle
godsdienstige gezindten waarborgt, we! vraagstukken kan doen op-
werpen van eenen anderen aard dan die, welke bchandeld moeten wor
den in het koningrijk zelf door de inboorlingen en beslist door de
Landsoverheid zonder dat de inmenging of do tusschenkomst van
eenigen vreemden vorst of van conig vreemd gezag, geduld kuune
worden."
Eindelijk worden inliclitingen gevraagd 1°. nopens den inhoud
van den eeddoor de R. K: kerkvoogden af te leggeuen uopens
de wijzigingen welke de tijden daarin mogten gebragt hebben2".
nopens het mogelijke en raadzame om in het belong der R. It.
zelveeenige veranderingen te brengen in de orgnnisatie der bis-
schoppelijke hierachie alios ter bevordering van orde wet en
goede overeenstemming tusschen de burgers, „en al ware dit zelfs
naar het inzien van Z. II., een vooroordeel, geput uit oudc herin
neringen, maar die juist daardoor vasten wortel hebben geschoten."
Nu volgden mededeelingen wegens de eedsformuliercn de nota
van den kardinaal Antonelli, van den 1 Junij jl.waarvan wij reeds
in ons vorig n". de hoofdtrekken hebben medegedeelden eindelijk
het antwoord op die nota, door de Nederlandsche Regering, op
27 Junij jl. ingediend door den graaf de Liedekcrke Nederlandsch
gezant te Rome.
Daarin wordt te kennen gegeven dat het gegeven antwoord op
de eerste nota nog geene geheel voldoende opheldering behelst
dat de Ncderl. Regering echter de heeling van de ongelukkigerwijs
en zeker tegen de bedoeling van den II. Vader geslagen wonde
niet bemoeijelijken wil en daarom in geene nieuwe discussien daar-
over zal treden. Even wordt herinnerd dat de tektst der allocutie
tot beklag en protest heeft aanleiding gegeven. De over 'talgemeen
verzoenende taal van den kardinaal Antonelli des Pausen minis
ter van buitenl. zaken wordt erkend en op prijs gcsteld. De Ned.
Regering wordt door gelijke geest gedreven en zal niet terngkomen
op de vraag nopens de voorloopige mededeeling en het niet vol-
doen aan de deswege gedane belofte naar de inliclitingenwelke
de vorige ministers in Nedcrland hebben gegeven. De tegenwoor-
dige dragen „geen kennis van de bescheiden, welke Mgr. de kar
dinaal beziten die het tegendeel zouden bewijzen maar die Z. Emin
niet oirbaar heeft geacht over te leggen."
Daarua legt de nota de beginseleu blootwelke de Nederl. Re
gering na rijpen rade als gegrond heeft aangemerkten welke
zij diensvolgens to: rigtsnoer van haar gedrag in dezen heeft aan-
genomen. Door de duidelijke blootlegging daarvan zal de verhou-
ding tusschen den Koning en den H. Vader juist worden gekeud
en gezien, „dat de onderdanen van Z. M. vooral wat hunne godsdienst
en de uitoefening daarvan betreft, eene volledige vrijheid zullen
hebbendie door niets anders bepaald wordt dan naar hetgeen
's Lands Grondwet voorschrijftaan de andere zijdede Nederl.
Regering die vrijheid van handelen zal hebben binnen den kring
barer regten en pligten, welke haar door dezelfde Grondwet wordt
voorgeschreven."
Welligt heeft diet vorig ministerie niet duidelijk genoeg de bc-
ginselen opcngelegd, en de regering des Pausen dan ook niet bij
magte is geweest de stelling, aan de kerkgenootschappen door de
Nederlandsche wet afgebakendjuist te bevatten. Hoe 't zijde
gewisselde nota's hebben noch het karakter noch de waarde van
eene bekrachtigde overeenkomstzij zijn de uiting van de gevoe-
lens van het ministerie, waarvan zij zijn uitgegaan. Willekenrige
regeling van de kerkgenootschappen door hen zelve is niet in uit
drukkelijke woorden in de Grondwet geschreven. De Nederl. Re
gering heeft alle vraagstukken aangaande dit moeijelijk en teeder
onderwerp rijpelijk nagegaan, en gaat uit van het standpunt, dat
indien, aan den eenen kant, de Koning der Nederlanden regt
noch verlangen heeft m zich in aangelegenheden te mengen, welke
het godsdienstig geloof zijner onderdanen bctrefteuals ookde vrije
uitoefening van de godsdienstdie zij belijdenzoodat zij zelfs
in briefwissoling kunnen treden over die aangelegenheden met den
aehtbaren persoon, dien zij als hun geestelijk opperhoofd erkennen
aan den anderen kant ook geen vreemdeling het regt heeft liier-
omtrent in hunne naam te doen, ofvertoogen of vragen te doen."
Daarna wordt gewaagd van de geldigheid alsnog in sommige
gedeelten des rijks van do wet van Germinal; van de noodzakelijk-
heid om, „alvorens gevolg worde gegeven aan de regeling van
een kerkgenootschap, het vrijgevige beginsel van de Grondwet door
eene nieuwe wet, welke de vroeger bestaande afschaft, in alge-
mecne en oenparige toepassing worde gebragt." Dat word voor-
gesteld als het eerste doel van de thans aangebodene wetwelke
op geenerlei wijze de vrije uitoefening van de ondcrschoiden gods-
diensten zal rakenin al wat geen betrekking heeft of niet behoort
tot het Staats-gebied behoudens do maatregelen tot handhaving van
orde en rust. Dienvolgens kan do regeling van R. K. bisschoppe-
lijke hierarchie niet als eene volbragte afgedano zaak worden be-
sehouwd, oindat al het tot dusverre gebeurde maar ecncrzijds heeft
plaats gehad, „en dan eerst, wanneer do wet, die dit zal toelaten,
zal aangenomen zijn zal de Nederl. Regering in staat wezen dat
fcit aan te nemen en met de R. K. prelaten in hriefwisseling te