Buitenlandsch Overzigt. raadzaam oordeelt of de beklaagde het vorlangt- do gcdaagde kan zich door een raadsman doen bijstaan. Art. 13. De bedienaar der openbare godsdienst, die na eene cerste veroordeeling andermaal wordt verklaard in strijd met de wet te hebben gekandeldwordt bij hetzelfde vonnis ontzet van de regten opgenoemd in art. 42 van het strafwetboek voor den tijd van drie tot tien jaren. Bij derde of latere veroordeeling wordt de overtreder daarenbo- ven tot gevangenisstraf van minstens zes maanden en hoogstens twee jaren veroordeeld. Art. 14. I)e regtsgedingen kraclitens het voorgaand artikel ter zake van herhaalde overtreding gevoerd, wordenbehoudens het bepaalde in art. 12, op de gewone wijze voor den gewonen straf- regter behandeld. Art. 15. Bij het in working komen dozer wet zijn, behoudens do bepalingcn der wetten en reglementen bcdoeld in art. 167 der Groudwet, afgeschaft de wet van 18 Germinal jaar X en alle an- dere met de tegenwoordige wet strijdige bepalingen. De Regering vvijst in hare Memorie van beantwoording het standpunt aanwaarvan zij is uitgegaanhet oogmerk dat zij heeft getracht te bereiken en de opmerkingenwelke zij gemeend heeft zich ten nutte te moeten maken. Zij is van oordeel, dat eene onbeperkte vrijheid evenmin voor kerkgenootschappen kan bestaanals zij voor individu's be- staat. In de maatschappij moet een ieder zoo veel van zijne vrijheid opofferen, als tot behoud van rust en orde, de voorwaarde waaronder alleen de maatschappij bestaan kanwordt gevorderdmaar eene vrijheidlievende regering mag ook geene grootere opoffering eischendan tot behoud van rust en orde noodig is. Zij noemt de voorgedragene wet eene wet van toezigt, of, zoo als sommige leden der Kamer zich uitdrukken, eene wet van politie op het ter- rein waar de Staat en het kerkgenootschap elkander ont- moeten. De groote vraag, waarop hier alles in de eerste plaats nederkomt, is deze, is zoodanige wet overeenkom- stig of strijdig met de Grondwet? De Regering meent, dat de Grondwet in elke bepaling op het stuk van de godsdienst het regt van den Staat erkent, om de maatschappij door wettelijke voorschriften te beschermen. Zij is van oor deel, dat, ofschoon art. 170 der Grondwet geen voorzorg heeft gewild ten opzigte van de briefwisseling met de lioof- den der kerkgenootschappen, noch bij de afkondiging van kerkelijke voorschriften, daarentegen omtrent andere onder- werpen de wetgever ook door behoedende rnaatregelen onder bedreiging van straf, de maatschappij in bescherming kan nemen tegen bandelooze vrijheid, welke tot botsing en onrust zoude leiden. Het doel bij deze voordragt is geweest, zeker niet het bevorderen en levendig houden van spanningmaar wel bevrediging en geruststellingdoor aan te toonen dat zoo min voor kerkgenootschappen als voor individuen eene volstrekte vrijheid bestaat, vermits eene volstrekte vrijheid noodwendig leidt tot krenking van de regten van anderenen de Regering vertrouwt, dat dit doel zal zijn bereikt, wanneer het na de aanneming dezer wet zal blijken, dat niemand in de uitoefening van zijne godsdienst belemmerdmaar integendeel ieder in eene billijke vrijheid bevestigd is. Het doel is geweest de be palingen der wet van 18 Germinal jaar X, voor zoo ver zij algemeen of in zeker opzigt of op bepaalde plaatsen kracht van wet heeft, op eene wettige wijze in te trekken. Het doel eindelijk is geweest aan te toonen, dat kerkre- geling haren eigenaardigen kring heeft en geen inbrenk mag maken op de bescherming der wet aan elk verzekerden door voorzigtige beperkingen op het terreinwaar de ker kelijke inrigtingen elkander of het staatsgezag ontmoeten, botsing voor te komen en rust en orde te bewaren. De Regering erkent gaarnedat men bij het ontwerpen en aan- nemen van zoodanige behoedende bepalingen met omzigtig- heid moet te werk gaanen dat hier vooral de wetgever moet in het oog houden, dat er ook wetten voor den wetgever zijn en de vrijheid der kerkgenootschappen slechts zoo mag worden beperkt, dat huu wezen ongeschonden blijft. Ten gevolge van de bemoeijingen der Regeringis in den eed der Roomsche prelaten, hier te lande af te leg- gen, eene wijziging gebragt, waardoor uit dien eed nim- mer zal kunnen geredeneerd worden als of, ten gevolge daarvan, de trouw, aan den Koning verschuldigdeeni- germate op den achtergrond zou zijn gesteld. Het blijkt daaruit verder, dat ook de reeds afgelegde eeden in den- zelfden geest moeten worden opgevat en nageleefd zullen moeten wordengelijk zij zelvendie den eed gezworen hebbenbereids in een adres aan den Koning hebben ge- zegdplegtig te verklarendat zij geen eed gezworen "hebben die, onder welk opzigt ook, met de getrouwheid aan den Koning of met de gehoorzaamheid aan de wet- ten van den Staat verschuldigd, in strijd is." Dit een en ander in overweging nemendeheeft de Regering het voorschrift van art. 2, ten minste voor als nog, niet nood- zakelijk geacht. De Regering gelooft, door de wijziging van art. 1, alien te hebben bevredigd, die, niet afkeerig van elke wet, be- ducht waren voor te groote inbreuk op de zell'standigheid der kerkgenootschappen. Zij merkt ten slotte op, dat zij het 'onderzoek steeds heeft beperkt tot het ontwerpdat is voorgedragenen daarom onaangeroerd heeft gelaten bij- zaken en vragenwelke daarmede in geen rotstreekseh verband stonden. De commissie van rapporteurs van de Tweede Kamer isna het ontvangen van het antwoord der Regering en de wijzigingen in de voordragt, vergaderd geweest, en is (in aanmerking nemendedat door de wijzigingen in het ontwerp gebragtwel aan bedeekingen van gewigtigen aard gevolg gegeven, maar toch het begiasel van het voorstel onveranderd gebleven is) eenparig tot het besluit gelcomen dat te dezer zake geene meuwe overwegingen in de afdeelingen der Kamer gevorderd wordt. Dienvolgens ziet men tegen het einde der aanstaande week de beraad- slagingen over het gewigtige wets-ontwerp in de Tweede Kamer te gemoet. Wij stemmen het der commissie van rapporteurs toedat het ontwerp gewigtige wijzigingen heeft ondergaan en ge- looven, dat het daardoor aannemelijk is geworden. Men ziet langrijke beraadslagingenmaar toch ten slotte de aanne ming van het ontwerp te gemoet. Het voorname bezwaar zal nog altijd in art. 1 gelegen zijn, dat wel veel is ver- duidelijktdoch mogelijk nog meer verduidelijkt kan wor denen wel ter voorkoming van alle verkeerde uitlegging in het vervolg. Dit kan alsnog door middel van amen- dementen geschieden. Mogt het ontwerp, gelijk wij voor- zien worden aangenomen dan is het te hopendat het doel, hetwelk de Regering daarmede beoogt, zal worden bereikt, dat is bevrediging en geruststelling van onze land- genootenmaar tevens vertrouwen wij dat het steeds bij de werking en uitvoering van de vast te stellen wet moge blijken, dat niemand in Nederland in de uitoefening van zyne godsdienst belemmerd, doch integendeel ieder in eene billijke vrijheid bevestigd is. De zaak van het Oosten blijft, in meer dan gewone mate, dc aandacht des publieks en blijkbaar ook der kabinetten, bezighou- den. De gevoelens daavover zijn zeer uiteenloopende. Hoort men de Engelsche bladen, dan vermcerdert de kans op het behoud des vredes in geenen deeie; zet do keizer van Rusland zijne krijgstoe- rustingen op groote schaal door, en poogt bij zijnen invloed in het noorden van Enropa, en in het Oosten, ook buiten de Turk- sche zaak, zeer uit te breiden. Van daar scherpe aanvallen tegen Rusland in de Engelsche dagbladpenwelke den keizer beschuldigt zich overmoedig boven alie verdragen te stellen, en alleen naar eigen belangen en zucht tot vergrooting van zijn gebied gehoor te geven. Hoort men daarentegen Duitsehe bladen, zoo is de hou- ding van Rusland noodzakelijk geweest, om aan den overwegenden invloed van Engeland in Turkijo een perk te stellen. En verneemt men eindelijk stemmen uit Frankrijk, dan vindt men de ministe- riiile bladen aldaar zeer gematigd, en geenszins de hoop op de handhaving van den vrede opgevende. Zij betoogen zelfsdat indien het onverhoopt tot oorlog mogt komen, Frankrijk zich in eene stelling zou bevinden, die hetzelve geene bekommering bc- hoeft in te boezemendaar het Oostenrijk en Engeland, die meer regtstreeksch belang bij de zaak hebben, als zijne voorhoeden zou zien optreden. Wat dc feiten in dezen betreft, het blijkt meer en meer, dat te Weenen de hoofdzetel van de onderhandelingen is, en dat den 30 of 31 Julij eerst van daar de voorslagen naar de beide betrok- ken mogendheden zijn afgezondendat men dus op het vvoegst eerst over veertien dagen antwoord uit Petersburg kan bekomeli en dat dit tijdsverloop nog wel van langer duur kan zijn, indien nog uit Konstantinopel eene mededeeling aan Rusland geschiedt, hetgeen men zeer waarschijnlijk acht. Men verzekert, dat bet schrijven der Weener Conferentie aan het Russische en Turksche kabinet van zeer voldoenden aard moet zijn, en de woorden, door lord J. Russell in het Parlement ge- spioken, dat de voorgestelde schikkingen der andere mogendhe den allezins aannemelijk voorkoinenstrekken daarvoor ook ten waarborg. Wat het meest in het tegenwoordig oogenblik bezorgdheid baart is de toestand van Turkije en de hoofdstadKonstantinopel, al- waar de oude Turksche partij de spanning zeer vermeerdertzoo- dat men voor inlandsche schokken beducht is, welke nog erger gevolgen konden hebbendan de aanvallen van buiten 's lands. Men wil dan ook, dat de sultan, den 24, eene raadsvergadering der ulema's of wetgeieerden heeft doen houdenwaarin vrij oor* logzuchtige besluiten zouden zijn genomen; en tot de versterking van de krijgsmagt besloten zou zijnom aan de vorderingen der volkspartij toe te geven, die geen besef heeft van de gematigdheid der kabinetten, en alle dralen aan misleiding van het Westen toeschrijft. In Engeland loopt de Parlcmentszitting ten einde. Er zal waar schijnlijk nog eene woordenwisseling over de Oostersche zaak plaats hebben, doch die tot weinig meer kan voerendan de jongste. lb nderdag zal de koningin de magtige vloot in oogenschouw ne men, weike te Spithead vereenigd ligt, en, bij onverhoopten krijg, naar de Oostzee bestcmd scbijnt. In Frankrijk spreekt men weder van de huldiging des keizers tegen den 15 Augustus, den verjaardag van Napoleon I. De toebereidselen in Belgie tot viering van het huwelijk des kroonprinsen worden op groote schaal voortgezet. Wat de Zwitsersche aangelegenheden betreft, de Bondsdag heeft de voorslagen der commissie aangenomen wegens de wet op de drukpers, die in Bern was doorgegaandie artikelen zijn aldus af- gekeurdals strijdig met de Grondwet van den Bond. Men is in Zwitserland op de versterking van een paar vestingen bedacht voor mogelijke gebeurtenissen. In Italie blijft vrees voor gebrek aan granen heerschen zoodat do Regering van den kerkelijken Staat den uitvoer van koren ver- boden heeft. (De tijdingen uit andere strekenmet name uit Frank rijk, over de gesteldheid van den oogst, luiden iets gunstiger). In andere Italiaansehe Staten blijft nog zekere spanning over.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

De Maasbode | 1853 | | pagina 2