Buitenlandsch Ovcrzigt. Binneiilandsche Berigten. deelig slot ovcrlaten. Dc bcgrooting voor 1854 wordt voorgcdra- gen op /70.216.987. 71 wat de uitgaven en y71.789.752.5l'/j wat de middelcn aangaat; zoodut de raming der ontvangsten de uitga ven overtreft met f 1.572.764.80'/i- De uitgaven voor 1854 zullen vermeerderd worden met J' 131.909 behalve de kosten voor het R. C. Kerkgenootschapvroeger geraamd op 479.549, maar die thans voor memorio zijn ingetrokken. Intusschen is onder de uitgaven begrepen eene som van./335.000 voornieuween belangrijke werken, als de aanbouw van gevangenissende sluiting van het kanaal van St. Andriesde verbetering van den Hollandschon IJssel en de vernieuwing van het postkantoor te Amsterdam, alsmede eene som van y786.362, welke tot amortisatie van schuld zal worden aange- wendom te voldoen aan het voorschrift van art. 9 der wet van 27 September 1841. De uitzigtenonder welke het volgende dienst- jaar zal worden ingetredenmogen dus gunstig worden genoemd te meer, omdat aanzienlijke sommen voor rentebetaling uitgetrok- ken, naar men zich vleit, niet zullen behoeven te worden uitgege- ven. De Regering houdt hare aandacht gevestigd op de omstan- digheid, dat nog altijd een zoo groot deel van de staats-inkomsten (de bijdragen van de overzeesche bezittingen) van hoogst wissel- valligen aard is. Daarin is eene krachtige a^nsporing gelegen, om steeds de meest mogelijke spaarzaamheid te betrachten. Zij ver- meent echter, dat men zich doordrongen moet houden van het be- sef dat in de voortgezette delging van schuld hoofdzakelijk het middel is te vindenom tot een meer verzekerden toestand te ge- raken. Sedert 1850 zijn de uitgaven voor renten van de nationale schuld met ruim 8V2 tonnen gouds verminderd en zonder buitengc- wone omstandigheden zal het cijfer in 1854 tot 11 tonnen gouds worden opgevoerd. Mogt men derwijze kunnen voortgaanhet tijd- stip zou niet verre meer verwijderd zijnwaarop men op afdoende ontheffing van lasten bedacht zou kunnen wezen. Nu acht zij den tijd nog niet aangebroken, om daartoe te kunnen overgaan. De Regering deelt mede, dat het niet mogelijk is geweest, om aan de wet van 20 December 1852, strekkeude tot renteverminderiug door conversie uitvoering te geven. Zij acht het niet geraden de aanzienlijke sommenwelke in de schatkist voorhanden zijnlan- ger ongebruikt te laten. Zij zal dienvolgens eene wet aaubieden, welke o. a. de strekking zal hebben, om de beschikbare kapitalen aan te wenden tot aflossing van de geldleening voor het Haar- lemmermeer. Daardoor zal voor 1854 eene aanzienlijke besparing worden verkregen en ongetwijfeld 's lands crediet nog hooger wor den opgebeurdterwijl men zich het uitzigt zal verzekeren van la ter in het fonds van koopprijzen van domeinen de middelcn te vin den welke zullen kunnen worden aangcwend tot vcrdere vermin- dering van den rentepost. De minister besloot zijne aahspraak met eenige mededeelingen 1°. omtrent de muntbiljetten, waaruit bleek, dat de biljetten van 1849 ten bedrage van tien milioen gulden, met het einde dezesjaars zullen worden ingewisseld, terwijl er nieuwe 10 millioen gulden aan muntbiljetten als blijvend wettig betaalmiddel zullen worden uitgegeven; 2°. omtrent de brievenport, waaruit blijkt, dat er in 1852 ruim l'J> millioen portbetalende brieven meer met de post verzonden dan in 1851. Er bestaat dus uitzigt, dat na verloop van eenigen tijd de meerdere uitgaven voor deze administratie geheel door de meerdere opbrengst zullen worden opgewogenen 3°. omtrent de scheepvaart en den scheepsbouwwaaromtrent Z. Exe. het volgende zeide „ln de tweede plaats is het mij aangenaam u omtrent hetgeen de scheepvaart en den scheepsbouw betreft te kunnen mededeelen dat de gunstige uitzigten die u in het vorige jaar zijn gegeven zich allezins bevestigen. In het jaar 1852 werden 139 nieuwe scbe- pen, metende 14,932 lasten, waaronder slechts 14 buiten 's lands gebouwde, meteDde 1225 lasten, in de vaart gebragt. De inkla- ringen van beladen schepen over het jaar 1852 overtroifen die over hot jaar 1851 met 528 schepen, metende 91,485, de inklaringen der ballast-schepen waren daarentegen in 1852 31 schepen met 5897 tonnen minder. De uitgeklaarde geladeu schepen waren in 1852 421, met 65,262 tonnen meer dan in 1851, even als cr 00k in 1852 114 ballastschepen, met 35,595 tonnen, meer dan in het jaar 1851 uitklaardeu. De waarde van in-, uit- en doorvoer be- reikten in 1852 een hooger cijfer dan in 1851. De waarde van in- en uitvoer bedroeg in 1852 te zamen 595 millioen gulden of 49 millioen meer dan in 1851, en 118 millioen meer dan gemid- deld van 1846 tot 1850. De algemeene invoer was 19 millioen, de al- gemeene uitvoer 30 millioen de invoer tot verbruik 5 millioen de nitvoer uit het vrije verkeer 13 millioen en de doorvoer 17 millioen meer in 1852 dan in 1851. De beweging onzer nationalo scheepvaart tusschen vreemde havens over 1852 is door eene naauw- keurige statistiek op te geven, nog niet mogen gelukken. Aan de eonsulaire berigten daaromtrcnt bij de Regering ontvangenont- breekt bij voortduriug nog die juistheid, welke tot het verkrijgeu van volledige uitkomsten vereiseht wordt. Nadere voorschriften van het Departement van Buitenlandsche Zaken uitgegaanlaten voor de toekomst verbetering verwachten. Intusschen is uit do reeds bekomen opgaveu gebleken dat het aandeel van de Neder- landsche bodems in do vrachtvaart tusschen vreemde havens zeer aanzienlijk is. Ook het loopende jaar levert tot dusver bevredi- gende uitkomsten. Over de eerste 8 maanden van 1853 zijn 137 nieuwe schepen in de vaart gebragt met een lasten-inhoud van 15,801, waaronder slechts 12 buiten 's lands gebouwde schepen, metende 1565 lasten. Over hetzelfde tijdvak hebben de inkomende en uitgaande regten 70,314.78 meer opgebragt dan gedurende de eerste 8 maanden van 1852. De tonnegelden van de zeeschepen, schecpvaartregten en vuur-, ton- en bakengelden daarentegen had- den op 1 September 1853 in vergelijking met de opbrengst op het zelfde tijdstip van het vorige jaareenige vermindering ondergaan." A1 deze ontwerpen zijn ter overweging aan de afdeclingen ver zonden, terwijl velo staten, daartoe behoorende nader zullen wor den gedrukt en rondgedeeld. Het Oostersche vraagstuk is nog verre van beslist; meer dan ooit is men in het onzekere, of het einde er van oorlog of vrede zal zijn. Vol- gens berigten uit Konstantinopel van' 12 dezer, zag men aldaar wel een' crisis te gemoet, waarvan de uitslag der oorlogspartij voordeelig scheen te zullen zijn, doch de jongste tijdingen van daar, per telegraaph aan- gebragt van den 15 luiden weder veel vredelievender. De Scheik Ill-Islam had den 11 namelijk, door middel eener deputatie van Ule- ma's, den Sultan de keus gelaten tusschen eene oorlogsverklaring aan Rusland of zijnen afstand van den troon. Reeds den volgenden dag moest de Sultan zijn besluit te kennen geven. Zoodra de Fransche en Engelsche gezanten van dezen stap der Ulema's kennis kregen, verzochten zij van de Porte een' firman, om de vloot de Dardanellen te doen overtrekken. Toen men hun dien weigerde, moeten zij verklaard hebben, dat zij de vloot ook zonder firman den Bosporus zouden doen binnenloopen. In- derdaadhebben de vereenigde vloten elk twee schepen tot voor Konstan tinopel gezondenter bescherming van de Fransche en Engelsche onder- danen aldaar. Volgens sommige tijdingen zouden die vier schepen op aanzoek van den Divan zelven zijn opgekomen; maar wat hiervan zij, een telegraphisch berigt uit Konstantinopel van den 15 houdt in, dat de ulema's berouw over den stap van hun hoofd betoond hebben; dat de optogt van het Bairamsfeest in orde was afgeloopen, en dat de stad rustig was. De vredespartij heeft dus weder meer kraeht erlangd. De ongunstige geruchten uit Turkije zouden aanleiding hebben gegeven, dat de Engelsche minister, lord Aberdeen, zijn ontslag als zoodanig had in- gedienden lord Palmerston te Londen verwacht werd, om een nieuw bestuur zamen te stellen. Eene latere mededeeling trekt evenwel dit be rigt nog zeer in twijfel. Wat voorts de zaken in Turkije aangaat, de aandacht is nu wel zoo veel op de reis van den keizer van Rusland naar Olmutz gevestigd, dan op de Weener Conferentie, daar men die reis in verband brengt met de zucht, om Oostenrijk van de zijde der Wester- sche mogendheden af te trekken. Reeds helt Oostenrijk er duidelijk toe over, en wil het geene verklaringen mede onderteekenen, die eenigzins krachtiger tegen Rusland zouden zijn. In Engeland doet men al het mo gelijke om Oostenrijk te beduiden, dat zijn belang medebrengt, zich behoudens alle dankbaarheid aan Rusland wegens de hulp in 1849, aan de Westersche zijde te houden, daar anders Oostenrijk ligtelijk die dank baarheid door gausche onderschikklng aan de Russische inzigten zou moe ten betalen en zich eenmaal in denzelfden toestand zou bevinden, als waarin thans Turkije is geraakt. De keizer van Rusland is den 20 reeds te Warschau aangekomen, en werd den 24 in het kamp te Olmutz verwacht. Daar zijn 26.000 man, behalve de zware kavalerie en andere gekantonneerde troepen in de omstreken, vereenigd. Eene der tenten is van eene historische beteekenis: het is die van een Turkschen grootvi- zier, welke bij de tweede belegering van Weenen door de Turken, in 1683, werd buit gemaakt. De keizer van Oostenrijk heeft zich den 19 uit het kamp van Olmutz, waar hij zich reeds sedert eenigen tijd bevindt, naar Weenen begeven om aldaar de Hongaarsche kroon en daarbij behoorende versierselendie zoo als men weet, dezer dagen zijn teruggevondenen dien dag uit Ofen in de hoofdstad werden aangebragt, te ontvangen. Z. M. vertrok den volgenden dag weder naar genoemd kamp, om er de hooge vreemde gas- ten te verwelkomen. In de jongste week is te Brussel het statistiek congres vergaderd ge weest. Zes-en-twintig landen waren daarbij vertegenwoordigd. Het con gres werd den 23 gesloten. De Duitsche bladen, welke dezer dagen verschillende berigten hebben gegeven, betreffende onrustbarende geruchten, welke in Belgie zouden geloopen hebben, wegens ontwerpen van de Fransche zijde, behelzen thans eene bepaalde wederspraak dier geruchten. Onder anderen hadden zij gemeld, dat er geen Fransch gezant bij het Belgische hof was, en er van de Fransche zijde geene gelukwenschen aan den koning, bij het hu- welijk van den kroonprins, waren gerigt; doch de heer de Sampays, legata-secretaris te Brussel, neemt de belangen des gezantschaps waar, en heeft wel degelijk gelukwenschen bij genoemde gelegenheid aan Z. M. overgebragt. Het Keulsche blad, dat van de bedoelde geruchten mede gewaagd heeft, zegt: „dat een inval der Franschen in Belgie thans min der dan ooit te vreezen is, en dat die geruchten slechts door personen, die eenen ijdelen schrik schijnen te willen aanjagen, verspreid worden." De keizer en keizerin der Franschen zijn naar de departementen van het Noorden vertrokken. Den 22 dezer zijn HH. MM. te Atrecht aan gekomen, en aldaar met de meeste geestdrift ontvangen. De prins van Chimay is te Rijssel aangekomen, om, namens den koning van Belgie, HH. MM. aldaar te begroeten en een' eigenhandigen brief van den ko ning aan den keizer ter hand te stellen. Men juicht vrij algemeen in Belgie toe, dat de keuze des konings voor deze zending gevallen is op genoemden prins, wiens streven altijd was, de goede verstandhouding tusschen Frankrijk en Belgie te bevorderen. Het ministerie Lersundi in Spanje heeft zijn ontslag aangeboden en dadelijk van de koningin verkregen. Reeds moet een nieuw bestuur be- noemdzijn, waarvan president is de heer Sartorius, graaf van San Luis. Volgens de jongste berigten uit Amerika, nam de sterfte aan de gele koorts te Nieuw-Orleans al meer en meer af. De verwoestingendoor die ziekte aangerigt, zullen echter nog lang aldaar hare sporen achterlaten. Zij had zelfs zulk een schrik verspreid, dat men vreesde, dat niemand zich meer in die stad zou willen vestigen, en zij dus spoedig zou ver- vallen. Op de Sandwichs-eilanden heerschte in Julij 11. de kinderziekte in hevige mate. Men koesterde er groote vrees voor de oogmerken van de Franschen op die eilanden. Er waren echter twee Amerikaansche oor- logsschepen in de nabijheid. De koning zou echter de hulp der Vereenigde Staten tegen de Franschen niet hebben ingeroepen. De zaak der levensmiddelen houdt in de oude en nieuwe wereld de aandacht nog zeer levendig. Luidens brieven uit Odessa van 11 dezer waren de prijzen der granen aldaar dalende. Er waren geene pakhuizen genoeg, om den onmetelijken voorraad graan te bergen, die in den laat- sten tijd aldaar was ontvangen. Te Braila ontbrak het aan schepen. SCHIEDAM, 27 September 1853. Zondag avond begon alhier een hevige noord-westewind zoodanig op te zetten, dat hij weldra in een storm veran- derde en bijna onafgebroken tot gister namiddag voort- duurde. Het maaswater was daardoor zoo gestegen, dat het eene hoogte bereikte van 3.10 boven A. P., zijude 2 duimen hooger dan het merkteeken van den geduchten vloed van 1775 aan de buitensluis aanwjjst. De Ooster- en Wes- terhoofden waren als in eene zee herscliapcn. De bewoners van dat gedeelte onzer stad, hebben, door de tijdig geno- men voorzorg-maatregelenvoor zoo verre ons bekend is weinig of geen schade geleden. Van de scheepstimmerwerf n de Nijverheid" zijn, even als van andere kooplieden, vele houtwaren vermist. Onderscheiden boomen zijn ontworteld geworden of hebben een gedeelte hunner takken verloren

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

De Maasbode | 1853 | | pagina 2