Binnenlandsch Overzigt.
Buitenlandsch Overzigt
Tegenover de gedane gunstige modedeelingen werd in
den loop der discussien nu en dan ook het min gunstige
aangetoond. Zoo heeft de heer Wintgens opgemerktdat
niel alle takken van volkswelvaart in bloeijenden toestand
verkeeren. Er behoorde eene uitzondering te worden ge-
maakt ten aanzien van een belangrijken tak van volksbestaan,
die niet bloeit maar kwijnt. Iiij bedoelt d<i zeevisseherijen.
De vorige regering had toezeggingen gedaan, ten gevolge
waarvan dat geeerde lid een voorstel, om den toestand der
zeevisseherijen te doen onderzoeken, had ingetrokken. Hij
nam deze gelegenheid te baat, om dat belangrijk onder-
werp aan de bijzondere aandacht en zorg van de tegenwoor-
dige regering aan te bevelen, opdat met der tijd ook daarin
voorspoed moge worden waargenomen.
Zoo heeft de heer Stolte met donkere kleuren den toestand
van Indie geschetst en gevraagd: of het niet meer dan tijd is,
om met krachtige hand de middelen aan te grijpen, die ver-
deren achteruitgangondermijning van het gezag in Indie,
sloping van het bestaande, dat bewezen goed is, kunnen ver-
hoeden. De minister van Kolonien en de heeren Rochussen
en van Hoevell waren van oordeeldat die schets van den
toestand van Indie overdreven wasdat er wel sommige pun-
ten herstel vorderden en de zorg der Regering vereischten,
maar dat de toestand der kolonien en overzeesclie bezittin-
gen toch in het algemeen gunstig is te noemen. De mi
nister heeft de hoop te kennen gegevendat men wel zoo-
veel vertrouwen in de Regering zal willen stellenom te
geloovendat door haar niet ondoordacht zal worden af-
gebrokenhetgeen met zoo veel zorgmoeite en volharding
is tot stand gekomen, en waarvan wij in de laatste 25 jaren
zoo vele heilzame vruchten hebben geplukt. Het is zijn doel
om het bestaande, voor zoo ver het goede of nuttige daar-
van isgebleken, in stand te houden en te verbeteren. Iiij,
minister, was overigens zoo zeer als iemand doordrongen
van het hooge nut en de wenschelijkheid, om met den mees-
ten spoed de handen aan het werk te slaan, om de ge-
wigtige Indische belangenwelke door de wetgeving moeten
wordenbehaudeld te regelen en daardoor ook alle onzeker-
heid omtrent de regerings-beginselen in Ned. Indie weg te
nemen.
Zoo heeft de heer Rochussen ook gewezen op de geva-
ren, die nog dreigen. Hij herinnerde aan de mogelijkheid
van de verstoring van den vrede; hij wees op de duurte
der levensmiddelenbijzonder van de granen; voorts op de
verwoestingenwelke eene verschrikkelijke ziekte reedarin
ons land aanrigt. Op die gronden stelde hij voor in het
adres den wensch te voegen, dat alle dreigende rampen
van ons dierbaar vaderland mogen worden afgewend. Dat
amendement vond algemeenen bijval. En teregt, want de
laatste dagen waren voor menige plaats kommervol en zorg-
wekkend, zoowel uit hoofde van de heerschende ziekte, als
uit hoofde van de zware stormendie het land geteis-
terd en groote verwoestingen aangerigt hebben. Ieder zal
zich gewis verheugen over den, over het algemeen gun-
stigen toestand van' onze buiten- en binnenlandsche aan-
gelegenhedenmaar toch is het pligt te waken en zorg te
dragen, dat men door al het goede niet insluimere. De
rampen, die wij beleven, strekken tot eene waarschuwende
les. De goede dagen gaan soms zoo snel voorbij. Daarom
verheugen wij ons ook over de eenstemmigheiddie tusschen
de Regering en Vertegenwoordiging en bij de leden der
Kamers onderling, bij de behandeling van het adres werd
opgemerkt. Geen stelselmatige tegenstand werd er waar
genomen van alle zijden vertoonde men zich vergevensge-
zind. De heer Groen zelf erkende, dat er veel met den
mantel der liefde en vergevensgezindheid behoorde bedekt
te worden. Droevige geschillen, die eenigen tijd geleden
vele ingezetenen verdeeldenzijn thans gelukkig geeindigd.
Men is op het gewone staatkundig terrein terug getreden.
Nu moet men afwachten, wat de Regering doen en wat
zij voordragen zal. Met onpartijdigheid moeten hare han-
delingen worden beoordeeld. Zoo die goede geest in het
vervolg der zitting blijft heerschen; zoo men eendragtig
het welzijn van het Vaderland wenscht te bevorderen, dan
mag men de toekomst met vertrouwen te gemoet zien. Dan
zijn wij het goede waardig, dat we ruimschoots genieten;
dan zal de Algoedenaar wij hopende rampen afwen-
den, die kunnen ontstaan en waarvan we sommige op eene
zoo treurige wijs ondervinden
T)e Kcning heeft op het adres van de Tweede Kamer der Staten-
Gencraal het volfrende antwoord gegeven
„Mijne Heeren! Ik verzoek U aan de Kamer uit Mijnen naam
do verzekering te geven, dat haar adres Mij zeer welgevallig is
geweest.
„Ik merk met genoegen op, hoe zeer de Kamer prijs stelt op
wederkeerig vertrouwen tusschen Vorst en Voik, op de bevesti-
ging der handen, die Nederiand en Oranje sedert ecuwen onafscheid-
baar aaneenhechten.
„Dc Kamer houde zich overgotuigd, dat hare gevoclcns weflr-
klank bij Mij vindenen bijzonder door mij worden gcwaardcerd."
Thans ziju ook rondgedeeid de hoofdstukken VI en VII der
staatsbegrooting (Hervormde en R. K. Eeredienst). Op beide is
thans een tractement van y'8000 voor de hoofden dier departemen-
ten uitgetrokken, met de toelichtingdat er noodzakelijkheid be-
staat om aan die Departementen wederom afzonderlijke ministers
te plaatsen.
Op de begrooting voor de R. K. Eeredienst is de geheele tweede
afdeeling (R. K. kerkgenootschap) voor memorie uitgetrokken omdat
blijkens de toelichtingde daartoe betrekkelijkebij vorige staats-
begrootingen uiteengezette onderwerpen van staats-uitgaven, tijdens
het opmaken der tegenwoordige begrooting nog niet in verband
waren te brengen met de nieuwe inrigtingenonlangs aan dat
kerkgenootschap gegeven; kunnende het bepaaldelijk aanwijzen en
berekenen dier uitgaven niet geschieden vdordat de bedoelde in-
rigting, voor zoo verre deze de medewerking van het staatsgezag
vereischtis goedgekeurd.
Naar men verneemt is van wege het betrokken Ministerie
aan de R. It. geestelijkenzich noemende aartsbisschop van Utrecht
en bisschop van Haarlem, portvrijheid verleend voor hnnne brief-
wisseling in kerkelijke aangelegenhedenonder reserve evenwel
dat zij bij deze titels altijd hunne geslachtsnamen voegen.
De afdeelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
hebben zich in de laatste dagen bezig gehouden met het onderzoek
over de ontwerpen nopens de Staatsbegrooting voor den jare 1854.
In de zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van
3 Octoberzijn ingekomen drie Iton. Boodschappenten gelcide
van een gelijk getal ontwerpen van wet, als: 1°. betrekkelijk het
bouwen binnen zekeren afstand van vestingen; 2°. tot vereffening
van het te kort, dienstjaar 1848, door voordeelige sloten van an-
dere dienstjaren 3°. tot amortisatie en aflossing van nationale schuld.
Drukkenronddeelen en verzending naar de afdeelingen.
De heer van Golstein het woord gevraagd hebbonde, herinnert
aan het in de vorige vergadering door den minister van Kolonien
toegezonden verslag, over den staat en het beheer der O. I. bezit-
tingen over 1850, welk verslag in handen is gesteld eener commis-
sie, om daarover rapport uit te brengen. Ten gevolge der ontbin-
ding der Kamer, is echter dit rapport niet uitgebragt, hetgeen hij
echter nog als wenschelijk zou achten, ook om na te kunnen gaan
in hoe verre bedenkingen en aanmcrkingen, omtrent vroegere ver-
slagen gemaakt, nog geacht kunnen worden te blijven bestaan. Hij
stelt mitsdien voor, tot gemeld einde op nieuw eene commissie te
benoemen.
Bij hoofdelijke omvrage, is het voorstel van den heer van Gol
stein venvorpen met 25 tegen 16 stemmen. 1'oor de heeren
de Lorn Rochussen graaf Schimmelpenninck Groen Hoffman
de Brauw, Baud, van Nispen, van 'sGravesandevan Deinse, van
Golstein, BoeyeRijk, van Franck, Veening, en
Bij het ontwerp van wet tot amortisatie en aflossing van Na
tionale Schuld wordt voorgesteld te bestemmen1°.) eene som
van J 5.500.000, voor inkoopen reeds gedaan of nog te doen van
2'/»> 3, 3'/i en 4 ten honderdtentegevende Nationale Schuld, met
inbegrip van ton honderd voor courtagie; 2°). eene som van
f 8.000.000 voor aflossing met 1 Januarij 1854 der geldleeningen
krachtens de wet van 22 Maart 1839 aangegaan voor de kosten
der bedijking en droogmaking van het Haarlemmermeeren 3°j.
f 8.664,58'/i voor de kosten van af- en overschrijvingmitsgaders
van roijement van eertificaten van deelgeving en inschrijving op de
grootboeken der Nationale Schuld, en verdere onkosten van ver-
schillenden aard. Tot bestrijding dier uitgaven zullen worden aan-
gewezenf 12.596.664,58'/j zijnde de middelen bij art. 5 der wet
van 20 December 1852 beschikbaar gesteld, en f 912.000, zijnde
het fonds tot onderpand ingesteld naar aanleiding van art. 1 der
wet van 22 Maart 1839, voor de geldleenigen ter voorziening in de
kosten der bedijking en droogmaking van het Haarlemmermeer. Door
de inkoopen zal eene mindere uitgaaf voor renten ontstaan vau
y'223,645 en de aflossing der geldleeningen voor het Haarlemmer
meer zal eene rentebesparing opleveren van /385.000.
De toestand in het Oosten wordt weder meer ingewikkeld. Er zijn
zeker eenige vredelievende verschijnselenals de kalme houding in Kon-
stantinopel, ondanks alle vastklemming aan de geopperde bedenkingen
tegen het Weener ontwerp; de verklaringen, die de keizer van Rusland
aan den Britschen gezant te Olmutz moet gegeven hebben, voorts de
behoedzaamheidwelke nog in verscheiden kabinetten schijnt voor te zit-
ten. Aan de andere zijde verneemt men toch ook meer oorlogzuchtige
verklaringen en feiten. De taal van de Engelsche en Fransche dagbladen,
die half erkend zijn als onder den invloed der regeringen te staan, is
heviger dan ooit tegen Rusland en tegen Oostenrijk, dat bepaaldelijk de
zijde van het Petersburger hof schijnt te hebben gekozen. In die bladen
straalt ook door, dat de twee groote Westersche mogendheden een vast
besluit genomen hebbenom met de woorden der diplomatic te eindigen
hoe veel het ook moge kosten bij de heerschende algemeene zucht naar
en de behoefte aan vrede. Die bladen betoogen bijna dagelijks, dat de
aanmatigingen van Rusland te verre gaan; dat zij de onafhankelijkheid
van Turkije tegen het regt der volken en het evenwigt van Europa be-
dreigen; dat Oostenrijkhoe ook door dankbaarheid jegens Rusland ver-
bondenzich aan de grootste gevaren blootstelt voor zijne inyendige rust
indien het geheel en al den leiband van Rusland volgt; dat althans de
twee Westersche mogendheden zich daardoor niet zullen laten terughou-
den van het eensgenomen besluit. Dit, betoogen zij verder, is niet dan
na rijp beraad genomen, en men kan niet zeggen, dat de bedoelde mo
gendheden zich door voortvarendheid tegen Rusland hebben laten bewegen
daar zij integendeel de uiterste toegefelijkheid hebben gebezigdzelfs toen
er dadelijke inbreuk op de verdragen plaats greep en een onafhankelijke
Staat in zijne regten van grondgebied werd verkort.
Wat klem aan deze redevoeringen bijzet, is, dat een gedeelte van de
geduchte vloot, die onlangs te Spithead verzameld wasnaar de Middel-
landsche zee gezonden zal worden, of reeds werkelijk is. Het gewigt van
dat feit wordt door de Engelsche ministeriele bladen zelfs niet meer
verkleind.
Nog vleit men zich intusschendat het bloote oorlogsvertooningen zijn
dat de zegen van den vrede der wereld, sedert een veertigtal jaren ge-
noten, niet zal ophouden; en zeker houdt men het er voor, dat de win-
tertijd noch voor krijgsverrigtingen te land of ter zee geschikt iszoodat
er nog mogelijkheid bestaat, om in zes maanden tijds eene of andere
uitkomst in den geest des vredes te verkrijgen. Doch mogt dat het ge~