bepalen ons derhalve tot het aanstippen van do hoofdgron-
den. Daartoe overgaande, moeten wij kenbaar maken, dat
van den kant der voorstanders van den maatregelvooral
daarop wordt gewezen, dat vermindering van lasten sedert eene
reeks van jaren aan de Natie istoegezegd, zonder dat aan
die belofte gevolg gegeven is. Nu de druk der tijden zich
doet gevoelen, nu de prijs der levensmiddelen tot eene
buitengewone hoogte gestegen. is nu had men zich ge-
vleiddat de Regering aan den lang gekoesterden wensch
zou hebben voldaan. Men had dit des te meer verwacht,
omdat de staat van's Rijks geldmiddelen in de laatste ja
ren al meer en meer is verbeterd en die op dit oogenblik
allezins gunstig mag worden genoemd. Men meent, dat
nu er jaarlijks tot amortisatie van schuld overgegaan en
de rentelast telkens verminderd wordt, het tijdstip geko-
men is, om verligting van lasten te doen ondervinden. In
alien gevalle had men gehooptdat het bedrag van de
vermindering der rente, tot ontlasting van de minvermogen-
den en van den burgerstand zou zijn aangewend. Men
oordeelt, dat do gewone middelen strekken moeten, om de
gewone uitgaven van den Staat te bestrijden en dat bui
tengewone uitgaven door buitengewone middelen moeten
gedekt worden. Men meent toch, dat de finantiele om-
standigheden van dien voordeeligen aard zijn, dat, zoo er
buitengewone uitgaven mogten gevorderd worden, daarin
vooreerst zal kunnen worden voorzien, maar dat men zich
niet te zeer door die mogelijke buitengewone omstandighe-
den moet laten afschrikken, want dat men dan wel nooit
tot verligting van lasten zal kunnen geraken, daar men
altijd op zoodanige omstandigheid zou kunnen wijzen.
Men had gaarne gezien, dat van de zijde der Regering
zelve eenig voorstel zou zijn aangeboden. Men had dit
verwachtmaar nu zij in dat opzigt achtergebleven is
en nu zij zelfs verklaard heefitdat zij voor het tegen-
woordige geen voorstel zal doen, nu meende men, dat geen
langer uitstel kon worden toegestaan. Van daar een voor
stel uit den boezem der Kamerdat geheel op zich zelf
moest worden beschouwd en datvan welke zijde ook
aangebodenondersteuning verdiende. Sommige der voor
standers zouden wel de voorkeur aan de afschaffing van den
accijns op het gemaal hebben gegevenwaardoor echter
eene inkomst van 4 millioenen zou verloren gegaan zijn.
Maar nu de Regering niets heeft voorgesteldnu de ne-
gen leden dit ontwerp hebben ingediend, begreep men,
dat het beter was het voorstel aan te nemeudan niets
te verkrijgen. In alien gevalle zou de afschaffing van
den accijns op het geslagt, naar het oordeel van deze le
den den prijs van het vleesch doen dalen en de bevol-
king in staat stellen meer dierlijk voedsel te gebruiken
hetgeen wenschelijk werd beschouwd. Ook waren er eenige
leden, die den maatregel aanmerkten als een eersten stap
op den weg tot herziening van het belastingstelsel. Deze
leden namelijk wenschen eene geheele afschaffing van al
de accijnsen op de eerste levensbelioeften en verlangen
dat daarvoor eene belasting op de renten of op de inkom-
sten in de plaats zou treden. Aan de schilderingenaan
de voorstelllingen nopens den ongelukkigen toestaud van
een groot deel der bevolking, bijzonder van de arbeidende
klasseontbrak het niet. Men moet erkennendat zij
soms een diepen indruk in en buiten de Kamer maakten.
Tegenover die hoofd-argumenten ten voordeele van het
voorstelwerd door de tegenstanders voornamelijk aan-
gevoerd dat zij dat voorstel beschouwden als eene demon-
stratie tegen het nieuwepas opgetreden Ministerieaf-
komstig van twee leden en van zeven ijverige voorstan
ders van het in April jl. afgetreden bewindeene demon
stratewelke geschiedde met het doel, om het nieuwe Mi
nisterie te verzwakken en te ondermijnen. Men merkte
opdat het vorig Ministerie bijkans vier jaren het beleid
der zaken gehad hadzonder eenige andere belasting dan
die op de varkens en schapen af te schaffen, terwijl men
thans van een Ministerie, dat eerst sedert eenige maanden
is opgetreden, eenen gewigtigen, veelomvattenden maatre
gel verlangde, ja bijkans eischte. Men sloeg een blik op
de verwikkelingen in het bnitenland en leidde daaruit af,
dat de vrede van Europa op geene hechte grondslagen ge-
vestigd was. In zulk een tijd moest men tot geene afschaf
fing van belastingen overgaan, maar veeleer de hulpbron-
nen bestendigen, die strekken konden, om, bij mogelijke
onverwachte gebeurtenissen, buitengewone kosten te kun
nen dekken. Men erkende, dat 's lands finantiele toestand
gunstig wasmaar men begreep ookdat men niet uit het
oog verliezen moest, dat die gunstige staat van zaken al-
leen steunde op eene wisselvallige zeer onzekere bate uit
de O. I. hulpbronnen, ten beloope van 14'/2 millioen's jaars.
Men wees er op, dat er verhooging van vele Staats-uit-
gaven te verwachten warenjuist door den hoogen prijs
der levensmiddelen. Men herinnerde daarbij aan de uitga
ven voor Oorlog, voor Marine, voor de gevangenen, voor
de Maatschappij van Weldadigheid enz. Bij dat vooruit-
zigt moest men de inkomsten der schatkist niet verminde-
ren. Zoo er sprake van afschaffing van belastingen kon
zijn, dan zouden andere dan het geslagt de voorkeur ver-
dienen. Meerendeels vestigde men de aandacht op den
accijns op het gemaal, daar de bevolking toch eerst brood
moest hebben. Sommigen gewaagden echter van de ac
cijnsen op de brandstoffende zeep, de bieren en azijnen,
het patent, sommige grondslagen van het personeel en an-
deren. De tegenstanders merkten op, dat zij zeker den
accijns op het geslagt uiet wensch ten af te schaffen om
dat daardoor geen voordeel aan den minvermogende zou
worden toegekend, maar men een geschenk zou doen aan
de meervermogenden en aan de rijken daar juist deze laat-
sten het meeste rund- en kalfsvleesch etenterwijl de min-
vennogenden varkens- en schapenvleescli gebruiken. Daarbij
kwam nog, dat de afschaffing van den accijns geen lOcen-
ten per pond gelijk de voorstellers eerst hadden berekend
zal beloopen, maar het bedrag der vermindering slechts be-
loopen zal 76 of zelfsvolgens sommigenmaar 4 centen
per pond. Ook ontstond de vraag, of de prijs van het
vleesch wel met dat bedrag zou worden verminderd, daar de
ondervinding geleerd had, dat, toen de accijns op het var
kens- en schapenvleesch werd afgeschaft, de prijs van dat
vleesch niet is gedaald, maar integendeel van dien tijd af
steeds is gestegen. Men zag dus geene redenom de schat
kist van 12 tonnen gouds te beroovenzonder dat men
eenige zekerheid had, dat dit strekken zou ter verminde
ring van den prijs van het vleesch, voor die klasse der
maatschappij, waarvoor de maatregel gezegd wordt te zijn
voorgesteld. Integendeel vreesde men, dat ook hier de-
zelfde oorzaken dezelfde gevolgen zouden te weeg brengen
dat de afschaffing van den accijns den uitvoer zou doen
toenemen en dat men hier te lande even duur of welligt
duurder vleesch zou eten, en nutteloos het bedrag van den
accijns zou hebben opgeofferd. Ten aanzien van het
tonnegeld was men over het algemeen gnnstiger gestemd.
Men meende, dat de opheffing daarvan een onvermijdelijk
gevolg moest zijn van onze nieuwe scheepvaartwetgeving
van den jare 1850. Men drong dan ook bij de Regering
er op aan, dat zij dit onderwerp in ernstige overweging
nemen zou en bij de eerste gunstige gelegenheid daartoe
een ontwerp zou aanbieden. Hoezeer deze 21 leden dus
ongunstig gestemd waren over het aanhangige voorstelmoet
nogtans vermeld wordendat vele hunner de groote be-
hoefte en den nood der minvermogenden en der arbeidende
klasse erkenden en dat ook zij wenschtendat er een maat
regel kon worden genomenom beter dan dit door het voor
stel geschiedde, daaraan te gemoet te komen. Zij beveel-
den dit der Regering op het nadrukkelijkste aan en wensch
ten, dat zij zoo spoedig doenlijk zich rijpelijk zou beraden
welk rniddel was aan te wenden, om aan die standen der
maatschappij verligting van druk te verschaffen. Die le
den oordeelden, dat, zoo de omstandigheden dit maar eenig-
zins toelieten de Regering niet moest achterblijven daar
toe een voorstel te doen, dat echter, huns inziens, niet in
de afschaffing van den accijns op het geslagt kon gele-
gen zijn.
Ziedaar de hoofdpuntendoor voor- en tegenstanders
aangevoerd. Het gouvernement heeft reeds, bij de behan-
deling der wet op de middelen, de toezegging gedaandat
het deze gewigtige aangelegenheid met de meest moge
lijke zorg in overweging nemen zal. De Minister van Fi-
nantien heeft geene bepaalde toezegging nopens de ont-
werpen der Regering gedaan. Vraagt men onswat we
uit des ministers antwoorden meenen te mogen opmaken
dan houden wij het daarvoor, dat het Ministerie wel ge-
neigd isom eenen maatregel tot verligting der lasten voor
te stellen, maar dat het tot hiertoe in dat goede voorne-
men gestuit is door den loop der staatkundige gebeurtenis
sen in het buitenland. Het Ministerie schijnt zeer wel te
beseffen, dat er in den tegenwoordigen tijd bij de duurte
der levensmiddelen voor den nijveren burgerstand, voor de
minvermogenden iets moet gedaan worden. Maar het aar-
zelt's lands inkomsten prijs te geven zonder dat het daar-
mede beoogde doel zou worden bereikt, of die inkomsten
op losse schroeven te stellen. Het oordeelt, naar het ons
toeschijnt te regt, dat men bij den bestaanden druk van
het oogenblik geene ondoordachte greep in het belastingstel
sel moet doenwaarover men zich te laat zou beklagen.
En welke is nu de slotsom van dit alles? Het is te
verwachten, dat het aanhangige voorstel der negen leden
door de Tweede Kamer zal worden verworpen. Dan zal
de Regering het moeijelijk en teeder vraagstuk van het
bestaande belastingstelsel aan een bedaard, aan een naauw-