Met Volkshuis.
Bewijzen gevraagd
Uit dit Pm-s.
Dan zullen de arbeiders elkaar de hand reiken
en als broeders zullen zij opgaan, strijdend voor
hun góed reeht.
De geschiédenis van deze instelling loopt over
ongeveer vijfjaren. De oorzaken dezer verrijzenis,
het doel, met de stichting beoogd, vinden we kor-
telijk vermeld in het „Eerste Verslag". Daarin
lezen we het volgende: „Waar ligt de oorsprong
van ons Volkshuis, vroegen we ons af? Bij hem of
haar die het eerst de gedachte tot de stichting uit
sprak, hier in Schiedam, nu 5, of 6 of 7 jaar ge
leden? Neen was ons antwoord. Hij ligt verderen
dieper. Het Volkshuis is een product van den ontwik
kelingsgang onzer maatschappij, niet van de enkele
personen, die wellicht nadr de meening van som
migen als de stichters te beschouwen zijn. De ver
meerdering onzer kennis, in verband met beter
volksonderwijs, de reusachtige ontwikkeling der
groot-industrie met haar bewonderenswaardige uit
komsten en afschuwelijke gevolgen; de vrije con
currentie, bron van groote schatten en afgrijselijke
ellendede verlevendiging van de christelijke liefde,
den broederzin; 't besef niet van de gelijkheid,
doch van de gelijkwaardigheid van armen en rijken,
geleerden en onwetenden; dit alles is de vruchtbare
bodem, waarin de gedachte der stichting is ont
kiemd. Haar doel is dus te steunen en te vereenigen
de pogingen tot zedelijke en stoffelijke verheffing'
van den mensch, tot wegneming van ellende; zij wil
verlichten en aanwakkeren tot den strijd voor
't goede; zij wil vooroordeel, misverstand en ver
wijdering wegnemen."
Nu valt direct in 't oog, dat het doel gevoegelijk
zoo omschreven had kunnen worden al was het
„Volkshuis", duizend of tweeduizend jaar vroeger
gesticht. Elk redelijk mensch toch is voor verheffng
en vóór wegneming van ellende en dat is met die
menschen altijd zoo geweest, of ze vóór of na
Christus "geboorte leefden. De omschrijving van
het doel staat dan ook niet in verband met, vloeit
niet voort uit de redeneering. die vooraf gaat.
De opzet was natuurlijk, in 'tkort aantetoouen,
dat het Volkshuis door den drang van maatschap
pelijke beweging noodwendig moest komen.
Het „Volkshuis" is een product van den ontwik
kelingsgang onzer inaatschapdij, dat staat er wel,
maar 't is niet waar.
Het is eenvoudig een kapitalistische instelling
en hestaat als zoodanig slechts bij de gratie van
het kapitaal.
In het laatste (vierde) verslag lezen wedat het
„oorspronkelijk kapitaal voortdurend afneemt, om
dat de gewone uitgaven de gewone inkomsten met
f300 a f400 per jaar overtreffen. Op dezen voet
doorgaande zouden onze middelen dus over 5 a 6
jaar uitgeput zijn."
Het „failliet" der stichting aangekondigd bij ge
brek aan middelen. Een renteloos kapitaal van
f4100 werd toegezegd bij de oprichting.
We zien dus, het al of niet voortbestaan van het
Volkshuis is een zuiver financiëele kwestie. De
heeren geldschieters-obligatiehouders hebben be
halve hun kapitaal, ook hun inzichten meegebracht,
en zich liet recht voorbehouden, die te doen zege
vieren. Dat is immers de kapitalistische verhouding.
Volksontwikkeling uitstekend, maar de heeren
regelen die van boven af. Het geld brengt de kennis
en de positie de macht. Noem maar eens één patroon,
die niet meent, de wijsheid in pacht te hebben of
één regeeringsman, die niet zijn maatregelen voor
de eenig goede verslijt.
Nu staat dat inzicht lijnrecht tegenover de ont
wikkelingsgang der maatschappij. Wie niet blind
is voor de teekenen der tijden, ziet, dat de massa
zich organiseert (vak- en politieke vereenigingen),
dat dus de beweging voor ontwikkeling, 't besef
van „gelijkwaardigheid" van armen en njlcen, van
onder op groeit. Wie dus bevorderaar van dit proces
wil zijn, wie- wil meehelpen aan het leiden der be
weging in de goede richting, moet niet de idéé
voorop stellen„Ik wil de menschen ontwikkelen"
want dit proces gaat door met of zonder zijn wil.
Hij moet maatregelen nemen, die de beweging ten
goede komen, hij moet zijn: organisator, leider, ver-
eenigingspunt, bureau van advies en inlichtingen.
Nu is het bestuur van het Volkshuis in het ge
lukkig bezit van een eigen gebouw, waardoor dit
streven in hooge mate vergemakkelijkt wordt, maar
natuurlijk moeten de middelen, genoemd in art. 4,
eenigszins anders gekozen worden.
Gemeld art. luidt: Het Volkshuis tracht'zijn doel
te bereiken door het inrichten en onderhouden van
lees-, ontspannings- en vergaderlokalen, door clubs,
cursussen en lezingen. Terwijl goedkoop e verga
derzalen in 'n bepaalde behoefte voorzien, trekken
de cursussen alleen hen, die nu of in de toekomst
direct financieel voordeel verwachten van de daar
goedkoop verworven kundigheden, niet de ontwik
keling staat op den voorgrond. Dit blijkt weer sterk
uit deze zinsnede uit het vierde verslag. „Een cursus
in plantkunde kon door bijna totaal gebrek aan
deelnemers niet door doorgaanEen in stenografie,
onlangs begonnen, heeft daarentegen grooten toe
loop." Dit teekent den toestand. Niet een „verheven
doel" wordt met deze middelen nagestreefd, maar
verschillende particuliere belangetjes gediend.
Het spreekt van zelf, dat niets valt af te dingen
op de toewijding en de werkkracht van hen, die
zich aan die taak wijden, maar het Volkshuis als
instelling, trekt niet het groote beginsel door.
Wanneer in vergaderingen den leden wordt mee
gedeeld, dat zij het Bestuur alleen iets kunnen
verzoeken, dat er geen sprake van is het iets op
te dragen, dan spreekt het vanzelf, dat de leden
zich zuUen onthouden van eenig initiatief en dat zij
eenvoudig in alles berusten met de uitspraak: „Je
hebt immers toch niets in te brengen."
Zoo'n houding bewijst eenvoudig de totale onbe
wustheid van den „ontwikkelingsgang der maat
schappij" en enkel de zucht tot regeeren, die bij
zoo'n bestuur voorzit, uit kracht van een voorop
gezet idée.
AHeen, wanneer een bestuur er in slaagt, zich
te verheffen op het standpunt, dat het wil zijn de
raadgever bij te behandelen voorstellen, die uit den
boezem der vereeniging voortkomen, dat bet wil
zijn Ge nauwgézette uitvoerder van genomen ber
sluiten, eerst dan zal het zich niet te beklagen
hebben over gebrek aan belangstelling, over gebrek
aan deelneming.
Het is eigenaardig, hoe een vooropgezette mee
ning iemand blind kan maken voor de eenvoudige,
voor de hand liggende middelen, die hem tot het
doel kunnen voeren. Dit blijkt uit deze redeneering
uit 't vierde verslag-:
„De klacht over gebrek aan initiatief, aan actieve
medewerking, kan niet verstommen.
De ongunstige toestand van. de arbeidersklasse
ten aanzien van den werktijd en het loon, en de
omstandigheid, dat voor zoovele bewegingen aan
dacht gevraagd wordt, kunnen veel verklaren, maar
toch niet alles. Want juist die toestand moest aan
den anderen kant prikkelen tot verbetering en juist
die bewegingen kunnen steun vinden in onze stich
ting en steunen haar wederkeerig! 't .Slot is:Komt
tot onze stichting, en wij zuUen u ontwikkelen, dat
is de vooropgezette meening. Doch de arbeiders
klasse eiselvt: „Komt tot ons, gij, die wat minder
ongunstig bedeeld zijt tenjaanzien van den werktijd
en het loon, versterkt onze gelederen, toont u een
der onzen, en wij zuHen u vertrouwen en tot hechten
steun zijn." Eerst wanneer „het Volkshuis" ten
opzichte van de arbeidersklasse dit standpunt
inneemt, zal het werkelijk bij het volk ingeleefd zijn.
De insteHing is nu kapitalistisch-filantropisch,
in aansluiting met den ontwikkelingsgang moet hij
worden demokratisch, op straffe van ondergang.
De Sch. Crt. van 18 Juni bevatte een ingezonden
stub van den heer M. C. M. de Groot, waarin deze
publiciteit geeftjaan een schrijven, door hem gericht
aan het bestuur van Het Volkshuis, waarbij hij ont
slag neemt als bestuurder dier vereeniging.
Hoofd-aanleiding tot deze ontslag-name blijkt te
zijn de oppositie van onze zijde in die vereeniging
gevoerd, een feit, dat ons op zich zelf wel verklaar
baar is. Ten sterkste evenwel heeft ons bevreemd
de wijze, waarop de heer de Groot zich in 't algemeen
uitlaat over zijn tegenstanders. Wij willen aannemen
dat een zekere prikkelbaarheid er oorzaak van was,
want werkelijk, het valt ons moeilijk er een gunstiger
uitlegging aan te geven.
Om te beginnen halen wij de volgende zin aan
„Daarentegen is hun middel, de produmie uitsluitend
in handen der gemeenschap, voor als nog het mijne
niet; komt hun wijze van strijdvoeren nog al te dikwijls
neer op verdachtmaking en moet ik hun pogen om het
Volkshuis dienstbaar te maken aan het belang eener
partij, beslist afkeuren."
Wat moeten wij deuken van dit laatste, door ons
gecarsifeerdgedeelte? Vanwaar haalt de heer de
Groot de gronden voor zijn bewering, dat onze strjjd-
wjjze nog al te dikwjjls neer komt op verdachtma
king? Ware het niet gewenscht geweest deze on-
middelijk te noemen? Op deze wjjze heeft het schrij
ven van den heer de Groot zeer sterk het karakter
van lasterpraatjes, die hem onwaardig zijn.
In 't algemeen is het zeer te betreuren, dat de
heer de Groot, waar h(j zulke groote beschuldigingen
aan ons adres richt, niet wat meer argumenteeit.
Wij hopen, dat hij dit verzuim spoedig zal goed maken
Wat echter wederom te denkeu van het volgende:
„De laatste jaren is er een steeds toenemende oppo
sitie merkbaar tegen het beleid van het bestuur en
van den voorzitter Een principiëele oppositie, taai
en ijverig; maar ook dogmatisch met de daarbij be-
hoorende eenzijdigheid: met gebrek aan inzichthoe de
verkondiging van verleggende idealen aangenaam en
gemakkelijk is, de verwezenlijking daarvan echter zwaar
en moeilijk; met qebrek aan waardeering ook voor den
arbeid, verricht om het bestaande goede te onderhouden
en geleidelijk te versterken en uit te breiden. O Daar
door is de taak van bestuurslid en voorzitter zeer
zwaar geworden."
Waarlijk men zou eer denken, dat de een of andere
clericale soeialisten-vreter, dan wel de heer H. C.
M. de Groot aan 't woord was.
W(j zjjn dogmatisch zegt de heer de Groot.
Wij vragen bewijzen.
Wjj zijn eenzijdig zegt de heer de Groot.
Wij vragen bewijzen.
Wij hebben gebrek aan inzicht, hoe de verkondiging
van verliggende idealen aangenaam en gèmakkelijk
is, de verwezenlijking daarvan echter zwaar en moeilijk
zegt de heer Groot.
Wij vragen bewijzen.
W« hebben gebrek aan waardeering voor den
arbeid, verricht om het bestaande goede te onder-'
houden en geleidelijk te versterken en uit te breiden,
zegt de heer de Groot.
Wij vragen wederom bewijzen.
Ten slotte nog een opmerking over een bewering
van den heer de Groot, die eenigszins vaag is. De
heer de Groot zegt: O.a. werd met prijzenswaardige
openhartigheid aangespoord om het bestuur om te
zetteu in sociaal-demokratischen geest.
Duidelijkheidshalve geven wij onze lezing van het
geval.
Door een der onzen werd er op gewezen, dat onder
het huidige reglement, behoudens een enkele uitzon
dering, de oppermacht berust bij het bestuur, iets
wat naar zijn meening zeer ondemocratisch is. omdat
die oppermacht behoort te berusten bij de algemeene
vergadering.
Nu is de meerderheid in het bestuur de meening
toegedaan, die dan -ook volstrekt niet in strijd.is met
bet reglement, dat bet bestuur niet .verplicht is uit
voering te geveu aan de besluiten der algemeene
vergadering. Hij spoorde daarom de leden aan, om,
waar het reglement in deze het bestuur vrij Ibat,
steeds zulke bestuurders te kiezen, die zich, hoewel
niet reglementair dan toch zedelijkgebonden achten
door de besluiten der algemeene vergadering.
Op die manier zou de font tegen de democratie,
die in het reglement schuilt, onschadelijk gemaakt
kunnen wordeu. Volgens den heer dé Groot is dit
een aansporing, om het bestuur om te zetten in
sociaal-democratischen zin, een aansporing, die z.i.
ten eenen male strijdt met doel en karakter van het
Volkshuis.
Wij moeten het voorloopig hierbij laten. Het arti
kel van den heer de Groot leent zich op deze wijze
niet tot een principieele bestrijding. Wij hopen even
wel van harte, dat de heer de Groot ons verzoek
om bewyzen voor zijn beweringen niet zal afslaan.
Eerst wanneer hij werkelijk argumenteert, zal de
kans bestaan voor een zakelijke bestijding, de nu
totaal is uitgesloten.
2) Wij cursiveerew (Red.)
Het is zeer interessant, soms zelfs vermakelijk, te
lezen, wat door verschillende bladen na den uitslag
van 14 dezer ten beste werd gegeven.
Wat betreft ons eigen district en onze eigen partij
schrijft de N. S. Ct.
Bijzonder verdient ook de aandacht het betrekkelijk
groot aantal stemmen (518), dat op den beer Van
Helsdiugeu is uitgebracht. Vopr dien caadidaat der
sociaal-democrateu is dan ook wel hard gewerkt.
Met een ijver, een betere zaak waardig, hebben de
partijgenooten zijd candidatnur bevorderd.
Dan volgt een kort overzicht van ons werken, bier
en daar gekruid met een hatelijkheidje aan ons adres,
wat we kortheidshalve maar overslaan.
Het blad wijst er o. a. op dat de vrijzinnig-dern.
candidaat, ondanks zijn relatiëu te dezer stede slechts
417 stemmen haalde, en vindt daarin een bewijs van
den geringen invloed die deze „verkleurde" kiesver-
eenigir.g, „eens de glorie van bet liberale Schiedam",
nog uitoefent.
In haar algemeene beschouwingen zegt ze o. a.
Na vele wederwaardigheden en talrijke teleur
stellingen is 't dan weder gelukt eene christelijke
meerderheid iu de Tweede Kamer te verkrijgen, die,
straks gesteund door een in minderheid christelijk
gezinde Eerste Kamer, veel heil voor land en volk
voorspelt.
Met de eensgezindheid in die nieuwe meerderheid
ziet het er echter nog niet al te best uit. De Katho
lieken leggen er den nadruk op dat de anti-rev. voor
een groot deel bun zetels aan hen danken. En ze
eisehen nu ook belooning voor hun diensten.
Het Centrum schreef in dien geest:
„Vooral in distrikten als Hontenisse, Enschedé,
Haarlem. Amsterdam I, H- ttcrdam V en Utrecht II,
waar de katholieke kandidaat met een liberaal of
socialist iu het krijt treedt.
„Men zou van de katholieke kiezers inderdaad
te veel zelfverloochening vergen, indien voortdu
rend de „winste" alleen of lujna geheel aan de zijde
der anti-revolutionairen bleef".
De Limburger Koerier schpnt de bondgenooten ook
niet al te best te vertrouwen, getuige het volgende:
„Mocht het bij herhaling blijken, dat onze anti
revolutionaire bondgenooten wel willen r.emeu, doch
geven niet, dan zijn wij Katholieken bij deze stem
ming, hoe mooi het resultaat ook zij, toch een pijn
lijke ervaring rijker géwordén, en dan zal een blij
vende Christelijke regeering iu ons Nederland ten
slotte eene onmogelijkheid blijken.
En de Tijd, die opmerkt, dat na de herstemming
waarschijnlijk 23 zetels door Katholieken, en minstens
30 door „bondgenooten" bezet zullen, worden, laat
daarop volgen
Deze bondgenooten zullen dan reeds evenals in '97
'acht nieuwe zetrëls hebben ingenomen 'en de Katho
lieken geen, terwijl het toch vaststaat, dat zonder