zou dan hebben kunnen „denken, dat de een of andere clericale socialisten-vreter" aan 't woord was, maar mijn streven hebben opge merkt om tegenover de sociaal demokraten rechtvaardig en objectief te zijn. Mijn schrijven „heeft zeer sterk het karak ter van lasterpraatjes." Ook die uitspraak zal wel door weinigen onderschreven zijn, die van mijn gekeele stuk hebben kennis genomen. Bovendien gelievet u te bedenken, dat ik niet bedoelde een aanval te richten op de sociaal-demokratische partij, maar een voudig te motiveeren mijn ontslagname, zoodat het mij geoorloold scheen mijne opvatting, gegrond op langdurige waarneming van het denken en doen der partij, mee te deel en zonder gronden aan te voeren voor die op vatting. Alleen ten aanzien der beschuldiging van verdachtmaking erken ik uw recht om bewijzen te vragen, daar die beschuldiging het karakter der partij aantast. Maar nu u zoo aandringt op moti vet ring wil ik mij, ook ten aanzien der andere bewe ringen, niet onttrekken. Ik beschouw de S. D A. P. als dogmatisch. Een dogma is een onbewezen, op gezag aan genomen stelling. Hier is die stellinghet brengen van alle voortbrengingsmiddelen in handen der gemeenschap (staat, gemeente enz.) zal de onrechtvaardigheid en de ellende wegnemen uit onze maatschappij. Honderden hebben getracht die stelling te bewijzen, dui zenden baar onjuistheid aan te to >nen in het afgetrokkene, op theoretische gronden. Ik ben van de theorie veel te weinig op de hoogte, om mij op dit gebied te begeven. Maar op algemeen mensehkundige gronden mag be weerd worden, dat de stelling in hare vol strektheid onjuist is; de mensch zal nooit vol maakt zijn. de maatschappelijke productie wijze evenmin en nus ook bestaat geen afdoend, toepasbaar stelsel, nat ons die volmaakte productiewijze brengen kan Zells de uiterlijke kenteekenen van een dogmatisch geloof ont breken niet, bijv. het onfeilbaar gezag (Marx en zijn jongeren) en een „catechismus" der sociaal-demokrat ie De eenzijdigheid is nu ook reeds aangewezen. De sociaal demokraten stellen hun hervorming of omwenteling voor als iets onverdeeld goeds. I)e toch niet zoo geheel 01 gegronde vrees, dat de voortbrenging lijden zal door het weg nemen van den prikkel van het rechtstreeksch eigenbelang; dat de individueele vrijheid aan merkelijke schade zal lijden als de gemeen schap, d. i. de helft -j- 1, zoo oneindig veel meer zal moeten regelen dan thansdat de strijd om geld en voortbrengingsmiddelen wel zal eindigen, maar niet die om genotmiddelen, om gemakkelijke of eervolle baantjes, die vrees zeg ik ziet een sociaal demokraat zeiden of nooit in het openbaar onder 't oog. Nu zal het een belezen sociaal-demokraat gemakkelijk vallen, eenige kranige denkers uit zijn partij ten tooneele te voeren, die die keerzijde van de medaille wèl hebben be handeld, misschien zelfs erkend. Maar bij voorbaat wraak ik dit. Het geldt in de kwes tie, die ons bezighoudt, niet de besten van Uw partij (evenmin natuurlijk de slechtsten) maar het groshet geldt het optreden, de propaganda zooals de groote massa die in werkelijkheid ziet, in Nederland in Schiedam, in het Yolkshuis, in vergaderingen, in kran ten enz. Gebrek aan inzichthoe de verkondiging van verliggende idealen aangenaam ongemakkelijk is, de verwezenlijking zwaar en moeilijk. Laat ons een plastisch voorbeeld nemen: de staatspensionneering. Men kan daarvan een schitterende voorstelling gevende ellende vau den man, die weggeworpen wordt als een uitgeperste citroen, de harteloosheid van den werkgever en de maatschappij, het geluk van een verzorgden ouden dagde hoorders voelen eigen leed, aanwezig of toekomend, zij zien een visioen van heerlijke tijden zij hangen aan de lippen van den spreker, zij juichenfjhemjjgtoe,;; de spreker leeft mee hun geluk. Maar hoe behandelt hij nu de ver wezenlijking? Tien tegen een, zal hij gewel dig afgeven op de regeering, die de zaak „in studie heeft", op de geldzucht der bour geoisie en op de hooge oorlogslasten (in die kritiek ga ik grootendeels met hem mede), maar over de bezwaren om een «oede pen. sioenw-1 tot stand te brengen licht heen stappen. En die zijn toch zeer groot. Duidelijkshalve wil ik nog zeggen, wat ik niet bedoeld heb: dat het socialist zijn, in lagen zin aangenaam of voordeelig is. Ik weet dat 't tegendeel 't geval is, dat het dikwijls gestraft wordt met verguizing en honger, dat het dus veelal van hoogen zede lijken moed getuigt. Gebrek aan waardeering voor den arbeid, verricht om het be -taande goede te onder houden en geleidelijk te versterken en uit te breiden. Dit houdt nauw verband met de vorige grief. Wie meent, dat groote hervor mingen zoo gemakkelijk zijn tot stand te brengen, kan het doorvoeren van kleine niet hoog schatten. Ik denk bijv. aan de leer plichtwet, die na een strijd van tientallen van jaren en na veel gedwongen toegeven aan de oppositie eindelijk is gereed gekomen, maar de stem der sociaal-demokrat ische kamer leden niet heeft kunnen verwerven. Voorbeel den ontleend aan de geschiedenis v.in het Volkshuis zal men van mij, als daarbij per- sooolijk nauw betrokken, wel niet verlangen. Een afdoend bewijs voor mijn griet leverde de laatste vergadering, waar een sociaal demo- kratisch bestuurslid, die sedert jaren veel voor het Volkshuis doet, meer dan alle op positie mannen same i, aan dezelfde grief duidelijk uiting heeft gegeven Met prijzenswaardige openhartigheid werd aan gespoord om het bestuurom te zetten in sociaal- demokratische geest. Uw redactie geeft een andere lezing: er zou alleen bedoeld zijn, de leden aan te sporen zulke bestuurders te kiezen, die de besluiten der ledenvergadering wenschen uit te voeren, al verplichten de statuten daar niet toe. Persoonlijk heeft de spreker mij dit bevestigd en de, nog niet goedgekeurde, notulen geven hem gelijk. Ik moet dus aannemen hem verkeerd begrepen te hebben en neem deze bewering terug. Niettemin zal voor de leden, die meenen, dat het Volshuis in geen geval onder den overwegenden invloed van één partij mag komen, waakzaamheid plicht wezen, ik denk aan de velecandidaatstellingenen benoemingen van sociaal - democraten in den laatsten tijd en op het betoog van die zijde in de leden vergadering van 9 Juni 1.1 dat het Volkshuis zich aan het hoofd der arbeidersbeweging stellen moet; ieder weet, dat in hun oog de sociaal-demokrat ische arbeidersbeweging onge veer gelijkluidend is met de arbeidersbeweging. Eindelijk heb ik beweerd: komt liun wijze van strijdvoeren nog al te dikwijls neer op ver dachtmaking. Ik neem mijn bewijzen uit den laatsten tijd. In de ledenvergadering van 9 Juni begon een partijgenoot zijn rede aldus: ik heb al meermalen het woord gevraagd, maar de voorzitter heeft 't niet gezien of heeft 't niet willen zien. Cursiveering van mij. Be Moker van 27 April 1. 1. schrijf t onder 't hoofd Coöperatie: Mr. Goedhart „noemde de coöperatie het geneesmiddel voor alle maatschappelijke kwalen. Hij bedoelde een coöperatie v an't steek- maar-in-j e zak-sij steem Nu weet ieder deskundige, dat Mr. G. juist een vurige bestrijder is van den „devil divi" (dividend duivel) en dit bleek duidelijk genoeg uit zijn rede. Be Moker van 29 Juni: „Toen de slagers vroegen, de keuring, die toch ten algemeenen belange geschiedt, door de gemeente te laten betalen, was daarvoor geen geld te vinden dat zijn ook maar eenvoudige burgerluidjes, die slagers Maar nu, hè, nu moet men de fabriek Apollo, waar deftige Schiedammers hooge winsten mee maken, gerieven en dan tel tg het geld nieti" Uit de bedoelde raads- discussie blijkt nu echter duidelijk, dat het gerieven van Apollo „geenszins" kosten voor de gemeente meebracht. (Verslag 1899, bl. 80) Be Moker beweert zonder eenig argument het tegendeel. Dezelfde Moker geeseltalle raadsleden, omdat ze de Wed. de Koning, oud en arm, geen pensioen of toelage wilden geven Be Moker doet geen poging om dat schijnbaar onrnen- scheliike besluit te verklaren, integendeel insinueert ze op de hatelijkste wijze, dat de Raad aan Appollo wel duizenden wil geven, aan een arm oudje niets. Toch moet de schrij ver de woorden van den heer Gouka gelezen hebben (Verslag 1899 bl. 222), waaruit duidelijk blijkt, dat de pensioenverordeniog een pensioen of toelage aan weduwen van gemeente ambtenaren niet toelaat en moet hij begrijpen, dat afwijking van een algemeene regeling de deur openzet voor willekeur en voortrekkerijBij nauwkeurig onderzoek had hij ook kunnen weten, dat de raadsleden uit eigen zak haar een jaarlijksche toelage hebben verschaft, wat toch niet voordeeliger is dan maar te tasten in de algemeene kas. Mij dunkt, ik kan het hierbij laten. Het is jammer, dat de uitnemende gedachte om aftredende afgevaardigden aan de kiezers te doen kennen door zakelijke mededeeliug van hun handelingen, op deze wijze wordt ontsierd en waardeloos gemaakt. Natuurlijk beweer ik niet, dat in de 4 genoemde gevallen sprake is van kwade trouw ieders goede trouw moet worden aangenomen, zoolang het tegendeel niet duidelijk blijkt. Maar men kan ook verdacht maken uit onkunde of lichtzinnigheid of vooroordeel. Met dank voor de verleende gastvrijheid, Uw Dw. M. C. M. DE GROOT. Schiedam, 7 Juli 1901. P.S Zooeven lees ik in De Mokervan gis teren in zake de kwestie van verdachtmaking „Mijnheer de Groot spreekt onwaarheid", zon der eenig bewijs. Dit zal dus nog moeten komen. Men lette op de 4 zooeven door mij aangevoerde feiten, uie zoo noolig gemakke lijk te vermeerderen zijn. Voor 't geval de redeneering van dezen schrijver is: de Groot beschuldigt, ik vraag bewijzen, de Groot zwijgt, dus spreekt hij onwaarheid wijs ik in de eerste plaats op de fout in deze rede neer: ng, in de tweede plaats op de redenen, waarom ik in de nummers van 29 Juni en 6 Juli niet antwoordde, doch eerst nu: ik stelde in het belang van het Volkshuis aan de oppositie een vriendschappelijk onderhoud voor, alvorens te antwoorden; op 29 Juni deelde, ze mij mede, dit onnoodig te achten; dit alles is Uw redactie bekend. Toen heb ik op 't maken der notulen moeten wachten en allerlei vergaderingen enz. gehad en zoo was ik voor het nummer van 6 Juli een paar dagen te laat. Het doet ons genoegen, dat de heer De Groot gevolg heeft gegeven aan ons verzoek om zijn beweringen, in de Sch. Ct. van 18 Juni nader te argumenteeren. Wij hebben nu ten minste eenig hou-vast. Wij zullen dan ook trachten den heer De Groot te weerleggen. Waarom wij de geheele motiveering niet hebben aangehaald? Die was afgedrukt in de Sch. Ct. van 18 Juli, waarnaar wij verwezen. Elk belangstellende kon ze dus daar lezen. Bij onze toch al beperkte plaatsruimte gaat het toch niet aan van ons de vrij wel o verbo dige opname te vergen van een stuk, dat ongeveer 3 kolommen van ons blad zou be slaan. Wij meenen echter, dat de heer De Groot ongelijk heeft waar hij het voorstelt alsof door ons citeeren enkele zijner beweringen uit hun verband gerukt waren. Die beweringen waren geheel zelfstandig, zonder zakelijk ver band m"t andere, dus konden wij ze zelfstandig beoordeelen. Onze opmerking: „Men zou eer

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

De Moker | 1901 | | pagina 2