denken, dat de een of andere clericale socia
listen vreter dan wel de heer M. C. Hf. de Groot
aan 't woord was", gold alleen (en dit blijkt
in ons stukje zeer duidelijk) de volgende
alinea
„De laatste jaren is er een steeds toenemende
oppositie merkbaar tegen het beleid van bet
bestuur en van den voorzitter. Een princi-
piëele oppositie, taai en ijverig; maar ook dog
matisch met de daarbij behoorende eenzijdigheid
met gebrek aan inzichthoe de verkondiging van
verliggende idealen aangenaam en gemakkelijk is,
de verwezenlijking daarvan echter zwaar en moei
lijk; met gebrek aan waardeering ook voor den
arbeid, verricht om het bestaande goede te onder
houden en geleidelijk te versterken en uit te brei
den. Daardoor is de taak van bestuurslid
8n voorzitter zeer zwjicir geworden", die zonder
verder argument door den heer De Groot werd
neergeschreven. Of nu de heer De Groot later
weer ons een complimentje maakt over onze
ijver en toewijding doet er niets toe, en kan
den indruk der aangehaalde woorden niet
wegnemenoverigens moeten wij bekennen
ijverig in het stuk des heeren De Groot ge
zocht te hebben naar een streven om tegenover
de sociaal demokraten rechtvaardig en objectief te
zijnmaar dat wij er niet in geslaagd zijn
daarvan een sprekend bewijs te vinden. Waar
wij dus aannemen, dat dit streven werkelijk
bij den heer De Groot voor zat, doen we dit
dan ook niet naar aanleiding van zijn stuk,
maar omdat we ongaarne het tegendeel ge-
looven.
Ook onze bewering dat de beschuldigingen
van den heer De Groot in de Sch. Ct. van
18 Juni, waar argumenten ontbraken, veel
hadden van lasterpraatjes die hem onwaardig
zijn, kan volgens hem door weinigen onder
schreven zijn, die zijn geheele stuk gelezen
hebben.
Maar waarom geleken o. i. die beweringen
op lasterpraatjes Omdat ze kras beschuldig
den, zonder bewijs. Dit laatste geeft de heer
De Groot toe, door nu argumenten aan te
brengen. Of men dus 't stuk geheel of niet
geheel leest, de bewering, dat onze strijdwijze
nog al te dikwijls neerkomt op verdachtmaking,
zonder nader bewijs draagt zeer sterk 't karak
ter van een lasterpraatje, dat den heer De
Groot onwaardig is, wat deze blijkbaar heeft
ingezien, door nu nader te argumenteeren.
En ook geldt hetzelfde ten opzichte der andere
beweringen.
De heer de Groot meent van niet, omdat
hij niet bedoelde een aanval te richten op
de sociaal democratische partij, maar eenvou
dig te motiveeren zijn ontslagname, zoodat
het hem geoorloofd scheen zijn opvatting, ge
grond op langdurige waarneming van het denken
en doen der partijmede te deeleuzonder gronden
aan te voeren voor die opvatting.
Maar had de heer de Groot dan niet beter
gedaan van die bedoeling duidelijk te doen
blijken? Bovendien, de heer de Groot maakte
die motiveering publiek, gaf dus in't publiek
zijn meening te kennen en o i. kan niets hem
dan vrij maken van den zedelijken plicht om
ernstige beschuldigingen als door hem geuit,
met bewijzen te staven.
Voor wij nu overgaan tot de argumenteering
van den heer de Groot kunnen we nog even
zijn postscriptum beantwoorden. De door den
heer de Groot veronderstelde gedachtegang
is juist verkeerd. In Be Moker van 6 Juni
werd niet beweerd, dat gij onwaarheid spraakt,
omdat uw argumenten nog nmt gehoord werden,
maar omdat heel eenvoudig uw beweringen
onjuist waren. Wij wisten reeds vooruit, dat
gij nooit de argumenten voor uw beweringen
zoudt kunnen vinden, omdat wij zelf volkomen
zeker zijn van onze zaak. Gij hebt er dus
meer in gezocht dan er werkelijk in was.
In nu de argumenten.
Wij vragen u nu in gemoede, zijt geniet
in uw eigen beschouwingen verward geraakt.
Werkelijk, wanneer ge zegt, dat wij dog
matisch zijn dan dient daartoe een wetenschap
pelijk bewijs, dat ge erkent niet te kunnen
leveren, dus uw bewering is napraterij, e:-.
welke zijn de algemeen menschenkundige gronden
waarop boweerd mag worden dat onze stel
ling onjuist is. Gij kondt toch weten, dat
het socialisme nooit zijn stellingen voorop
stelt, maar deze afleidt uit de bestudeering
der oecoDomische toestanden. Zoo is ook de
stelling, dat het opheffen van 't privaatbezit
der productiemiddelen een eerste eisch is voor
een billijke verdeeling der arbeidsproducten
voortgekomen uit de bestudeering van de
maatschappij. En of nu, wanneer dit bezwaar
is opgeheven, door de door u vooropgestelde
onvolmaaktheid van den mensch en van de
productiewijze, weer nieuwe bezwaren zullen
ontstaan, schijnt u al te kunnen voorspellen,
wij niet.
Maar zeker weten we, dat er een bezwaar
minder zal zijn, en dat we dus een groote
stap nader tot ons doel zullen zijn.
Verder geven we u in overweging, eens
goed na te denken over 't verband dat bestaat
tusschen den mensch van nu en de toestanden
van nu, en of verbetering van die toestanden
niet ook noodzakelijk verbetering van den
mensch ten gevolge moet hebben, en of hier
niet wel degelijk een wisselwerking bij zal
plaats vinden. En dan de „uiterlijke ken-
teekeneo," meent ge dat heusch in ernst.
In de eerste plaats kennen wij aan niemand,
ook niet aan Merx, een onfeilbaar gezag toe.
Een ander ding is echter, dat Marx inderdaad
zoo groot was, dat, 't geen door hem 50 jaar
geleden verkondigt werd, thans nog, trots
scherpe kritiek, en nauwkeurige beoordeeling,
ook van onze zijde, nog steeds in z'n volle
waarde is, en dat zelfs hoe langer hoe meer
de groote waarde daarvan begrepen wordt
en steeds nieuwe lichtpunten, daarin worden
ontdekt.
Wat betreft den catechismus, de heer De
Groot zal hier op 't oog hebben „het Erfurter
Program van Kautsky. Mogen wij dan ter toe
lichting even citeeren e* n zin uit het voorwoord
tot dat werk „Naast korte brochures, die de
massa op ons streven opmerkzaam maken,
hebben wij noodig een soort van Cathechismus
d-'/T Sociaal-Demokratie, een leiddraad voor hen,
die zich met haar gedachtengang vertrouwder
willen maken, alsmede een leiddraad voor den
propagandist, die anderen in dezen gedachten-
gang binnenvoeren wil."
Als nu de heer De Groot bovendien van
dit boekje behalve den titel ook den inhoud
kent,^ zal hij begrijpen hoe weinig dit past
bij zijn beschuldiging van dogmatisch te zijn.
We kunmn de lezing zeer aanbevelen. Er is
juist een goede Hollaadsche vertaling ver
schenen bij van Looy, die slechts 90 cent kost.
Wat betreft de bewijzen, aangevoerd voor
onze eenzijdigheid, ook daar is de heer De
Groot onjuist. Al deelen wij niet alle be
zwaren, die hij aanvoert, toch erkennen wij
de mogelijkheid van enkele, maar deze wegen
o. i. niet op tegen 't groote voordeel, een
billijke verdeeling der arbeidsproducten, daar
door wegneming van ellende, wegneming van
weelde.
De heer De Groot zegt, dat wij die bezwaren
in t openbaar zelden of nooit onder 't oog
zien. Een onjuiste bewering. Daar er steeds
gelegenheid is tot debat is het de taak onzer
tegenstanders daarop te wijzen, wat deze dan
ook trouw doen en waarbij wij nooit het
antwoord schuldig blijven, en dieu>ij zijn niet
alleen de besten, maar zijn allen. Wanneer
de heer De Groot zich aangaande de debatten
op karwei, op de werkplaats en in 't Volkshuis
wat meer op de hoogte stelde, zou hij weten,
dat wij ons juist grootendeels moeten bepalon
tot bestrijding van die bezwaren, en er op
moeten wijzen hoe de kans op hun bestaan
in t niet zinkt bij de zekerheid van groote
voordeelen, die het proletariaat door opheffing
van het privaatbezit der productiemiddelen zal
verkrijgen.
Dan komt het plastisch voorbeeld, hoe wij
voor staatspensioneering progageeren. De heer
De Groot schijnt dat niet dikwijls te hebben
gehoord en gelezen, anders kon lnj weten, dat
wij op dit punt de bezwaren der tegenstanders
meestal vierkant onder de oogen zien. Ik
verwijs hem nu alleen maar naar de brochure:
Arbeidspensioneeringde eisch van Staatspen
sioneering verdedigd door Ik'. H. Vliegen, no. 7
van de boc.-Dem. bibliotheek en voor 5 cent
in onzen brochurenhandel verkrijgbaar.
Dat de soc.-dem. kamerleden stemden tegen
de leerplichtwet moet gelden als bewijs, dat
wij hebben gebrek aan waardeering voor don
arbeid, verricht om het bestaande goede te
onderhouden en geleidelijk te versterken en
uit te breiden. Maar mijnheer De Groot, hoe
oordeelt ge toch zonder kennis van zaken.
En wie is hier nu dogmatisch, U of wij
Volgens u is leerplicht goed, volgens ons ook,
maar mits ook de bepalingen der wet goed zijn.
Voor ons is het geen onverschillige zaak hoe
de artikelen luiden der leerplichtwet, en als
u de debatten in de 2e Kamer gevolgd hebt
kunt u weten dat de soc. dem. tegen die wet
stemden, omdat, waar den ouders, die voortaan
de bijverdiensten der kinderen moesten missen,
die ze voor hun bestaan noodig hadden, geen
vergoeding werd gegeven, omdat die leerplicht
niet gesteund werd door de verplichting der
gemeentebesturen om te zorgen voor goede
kleeding en voeding, omdat alzoo de arbei
dersklasse met de linkerhand werd ontnomen
wat met de rechter gegeven werd. En aan
zoo'n „sociale wetgeving" wilden de soci-
aal-demokraten niet meedoen. Dat zij goed
gezien hebben, kan u door tallooze klasse
onderwijzers bevestigd worden.
Dan speelt ge tegen ons uit het sociaal
democratische bestuurslid van het Volkshuis,
dat ook aan de grief uiting gaf, dat wij zoo
weinig waardeering toonden voor 't geen in
't Volkshuis gedaan werd.
Dat staat u niet mooi, want gij weet dat
deze zoo sprak, nadat hij zich over enkele
punten had uitgelaten op een wijze, die een
sociaal demokraat niet past, en nadat door een
der onzen daartegen was geprotesteerd. Aldus
in 't. nauw gebracht en te koppig om zijn
ongelijk te erkennen, begon hij zich te be
klagen over gebrek aan waaideering, waarop
ook door ons is geantwoord, dat het niet
aangaat om uit het voeren van oppositie op
de algemeene vergadering af te leiden, dat
werkelijk gebrek aan waardeering bestaat,
en dat j uist dit sociaal-democratisch bestuurslid
beter dan iemand anders kon weten, dat trots
onze vele grieven wij wel degelijk erkennen
't goede, dat door 't Volkshuis gedaan is.
Met genoegen constateeren wij, dat ge
terug komt op uw bewering aangaande het
omzetten van het bestuur en sociaaldemo-
cratischen geestevenwel moeten we prote-
steeren tegen de bewering dat de sociaal
democratische arbeiders beweging in ons oog
ongeveer gelijkluidend is met de arbeiders-
bewéging. Het is wel een vurige wensch van
ons, dat alle arbeidersbeweging zoo spoedig
mogelijk sociaaldemocratisch zal zijn maar
dat is lang niet hetzelfde als gij beweert.
We moeten dan ook alweer constateeren,
dat al wat op dit punt in de laatste maanden
geschreven en gesproken is, heusch geen klein
beetje, aan u voorbijgegaan is, zonder u aan
dacht te trekken, althans zonder dat gij er
nota van hebt genomen.
Toch matigt ge u in deze maar weer een
oordeel aan. Een zeer gevaarlijke wijze van
handelen.
En nu uw bewijzen dat onze strijdwijze
nog al te dikwijls neerkomt op verdachtmaking.
We nemen ze stuk voor stuk:
Waaraan ontleent u het recht om de per
soonlijke prikkelbaarheid van éen onzer in
een speciaal geval, tegen ons uit te spelen
alsof verdachtmaking een bij ons heerschende
gewoonte was. Het zou ons niet moeilijk
vallen dergelijke gevallen in uw partij aan
te wijzen wat wij nalaten omdat dergelijke
futiliteiten o.i. beneden 't peil der discussie
liggen. Wilt gij erover vallen, ons goed, wij
stappen er overheen.